Zullen salafisten vreedzaam blijven?

Is het salafisme gevaarlijk? Het is weliswaar extreem conservatief, en salafisten moeten niets hebben van ‘westerse’ normen en waarden, maar in principe gaat het om een vreedzame stroming binnen de islam. De vraag is echter of ze dat altijd zal blijven. De Syrische oorlog lijkt de huidige generatie te dwingen richting de jihad.


Salafisten willen leven zoals al-salaaf al-salih, de vrome voorouders. Dat zijn de mensen die Mohammed nog hadden gekend, of bijna hadden gekend, en die dus (volgens de salafisten) nog precies wisten wat de juiste voorschriften zijn. Hóé zij leefden, dat leiden ze af uit de Koran en de ahadith, de verhalen over de woorden en daden van Mohammed. De rest, alle regels en gebruiken daar niet uit af te leiden zijn, is bid'a, 'vernieuwing’, en moet worden verworpen. Het salafisme is daarmee in feite een extreme versie van de traditionele islamitische opvatting dat de geschiedenis van de islam gekenmerkt wordt door verval en achteruitgang. Hoe verder na Mohammed, hoe minder mensen nog wisten wat de islam écht inhield. Onder invloed van dat denken hebben hervormers regelmatig opgeroepen om terug te keren naar de 'ware’ islam van weleer, als begin van een politieke en maatschappelijke revival va de islamitische wereld. Wát die ware islam was, is al eeuwenlang onderwerp van discussie.


Een van deze 'terug naar toen’ hervormers was Mohammed al-Albani (gest. 1999), de grondlegger van het salafisme. 

Vanwege zijn keuze voor de vroegste vrome voorouders als grote voorbeelden (met verwerping van alles wat daarna kwam), betekende dat hij afstand nam van de vier rechtsscholen van de islam, die immers pas eeuwen na de dood van Mohammed waren ontstaan.  Een radicale stap, want die scholen spelen een belangrijke rol in de islam. Als het om wetgeving gaar, kun je daar bijna niet omheen. Je moet ergens bij horen – zelfs de wahhabieten in Saoedi-Arabië, een stroming die veel weg heeft van het salafisme en die aanvankelijk ook alle rechtsgeleerdheid verwierp, heeft zich uiteindelijk geconformeerd aan één rechtsschool (de hanbali).

Al-Albani brak radicaal met deze traditie. Hij beriep zich hierbij op de rechtsgeleerde Ibn Taymiyya (gest. 1328), die een letterlijke interpretatie van de Koran voorstond en vooral beducht was voor 'verdachte’ traditionele gebruiken, zaken als het bezoeken van graven, mystieke rituelen – maar ook het sjiisme. Ibn Taymiyya vormde eerder de inspiratiebron voor Mohammed Ibn abd-al-Wahhab (gest. 1792), de grondlegger van het al genoemde wahabisme. En halverwege de vorige eeuw inspireerde hij al-Albani, de zoon van een horlogemaker uit Damascus (met Albanese roots, vandaar zijn naam).

Al-albani ontvouwde zijn visie op de islam in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, in een serie artikelen over 'zwakke en vervalste ahadith en hun hun slechte invloed op de gemeenschap’, gevolgd door een serie over betrouwbare ahadith. Zijn standpunt maakte indruk en in 1961 werd hij uitgenodigd les te geven aan de nieuwe Internationale Universiteit van Medina (IUM), een universiteit gesticht door de Saoedische sjeiks met de bedoeling dat daar buitenlandse studenten uit de hele islamitische wereld zouden worden opgeleid tot wahabitische imams die de Saoedische islamvariant over de wereld zouden verspreiden. (De IUM was bedoeld als conservatief alternatief voor de voornaamste universiteit van de islamitische wereld, Al-Azhar in Caïro; waar de nationalistische president Nasser de baas was.)

De IUM werd al snel populair onder Egyptische jongeren, volgelingen van de door Nasser onderdrukte Moslimbroederschap. Zij hadden geen invloed op het curriculum, maar de universiteit werd zo een bolwerk van islamitisch activisme. Al-Albani (die overigens maar twee jaar verbonden was aan de universiteit; zijn opvattingen over de rechtsscholen werden niet echt gewaardeerd) verzette zich heftig tegen de Moslimbroeders. Zij zeiden weliswaar ook dat ze terug wilden naar de ware islam van vroeger, maar hadden geen idee wat dat betekende. Hun geloof was leeg, zei al-Albani. En zonder het ware geloof was het zinloos om te bouwen aan, of maar te denken aan, een islamitische staat. Het gewelddadige einde van de Moslimbroeders, in Egypte en Syrië in de jaren zeventig en tachtig, leek zijn gelijk te bevestigen. Zijn standpunten (en de afkeer van de Moslimbroeders) brachten hem uiteindelijk weer dicht bij de wahhabieten en de Saoedi’s, die al-Albani dan ook kort voor zijn dood erkenden als een grote geleerde.

Al-Albani, die vanaf 1981 tot zijn dood in Jordanië woonde, ontwikkelde een leer gebaseerd op de begrippen 'zuivering en onderwijs’. De eerste term slaat op het zuiveren van de islam van latere en vreemde insluipsels, en van de soenna van onbetrouwbare ahadith. Daarna, wanneer de gelovige zijn geloof gezuiverd had, kwam het onderwijs. Pas dan kon hij anderen wijzen over de ware islam. (Dat quasi-vriendelijk maar ook dwingend terechtwijzen van andere moslims is een van de bekendste, en voor moslims meest irritante eigenschappen van salafisten.) Ideeën over een islamitische staat zijn altijd heel vaag gebleven. Zoiets organiseren werd pas mogelijk als álle gelovigen gezuiverd waren; zich politiek organiseren vóórdat het zo ver was kwam in de ogen van al-Albani neer op tweedracht zaaien en dat was iets waar de salaaf nooit hadden gedaan. Al-Albani’s motto was: 'Bouw een islamitische staat in je hart, en het zal voor je worden gebouwd op jouw land.’

Maar ook deze visie had wel degelijk politieke implicaties. Al-Albani werd berucht vanwege zijn uitspraak dat de moslims op de westelijke Jordaanoever er goed aan deden om dat land te verlaten, omdat ze toch nooit in staat zouden zijn om de Israëli’s te verdrijven en daar dus nooit tot een zuivere islam konden komen. (Hij verwees daarbij naar Mohammed, die zijn volgelingen uit nota bene Mekka had gestuurd toen de vervolging daar te erg werd.) De jihad in Afghanistan tegen de ongelovige Russische bezetter in de jaren tachtig was volgens hem in principe wél gerechtvaardigd, maar de strijders zouden zich eerst moeten voorbereiden door middel van een 'innerlijke jihad’ tegen de valse onderdelen van hun geloof.

In de jaren negentig werd al-Albani geconfronteerd met het jihadisme. (Hij woonde niet ver van de Jordaanse stad Zarqa, een centrum van jihadisme en de geboortestad van het al-Qaida-kopstuk al-Zarqawi.)  Hij erkende dat zij, net als hij, streefden naar een leven volgens de regels van de vrome voorouders, maar hij verzette zich tegen het feit dat de ze meenden dat ze op eigen houtje de heilige oorlog mochten verklaren aan andere moslims die hun visie niet onderschreven. De jihadisten beroepen zich hierbij op óók Taymiyya, maar al-Albani verwierp hun lezing. Ze lazen hem verkeerd; ze beschikten niet over een systematiek, een methode om een dergelijk besluit te nemen. Daarbij kwam dat het uitvoeren van 'daden van ongeloof’ in zijn ogen nog niet betekende dat iemand ook écht ongelovig was. Wellicht verlangden ze wel degelijk naar het ware geloof, maar waren ze misleid of niet op de hoogte. Zelfs de meest wrede regeringsleiders konden volgens hem niet zomaar tot ongelovigen worden verklaard, alleen maar omdat ze moslims vervolgden of bijvoorbeeld niet-islamitische wetgeving invoerden. Misschien werden ze daar op enige wijze toe gedwongen. Je kon niet in hun hart kijken. Al-Albani noemde de jihadisten dan ook kharijjieten, naar een woeste gewelddadige sekte uit de eerste decennia van de islam. Of hij sprak neerbuigend van takfiri’s,  de 'tot ongelovigen makers’. Een term die daarna in zwang is geraakt.

Al-Albani stierf in 1999, vóór de opkomst van IS. Zijn erfenis wordt uitgedragen door het Imam Albani Center for Research and Scholarly Studies, niet ver van de Jordaanse hoofdstad Amman. Zijn voornaamste erfgenaam is al-Halabi. Hij draagt nu de boodschap van het salafisme in de media uit en benadrukt hierbij dat salafisten geen irrationele takfiri’s zijn. Een andere voorman is Mashur ibn Hassan al-Salman. Ook hij benadrukt dat het salafisme geen politieke stroming is maar dat zij slechts wil 'adviseren en geestelijk leiden.’ Maar in een regio waarin de conflicten voor het oprapen liggen, is het uiteraard moeilijk (en voor velen onbegrijpelijk) om nooit partij te kiezen. Met name al-Halabi lijkt de verleiding niet te kunnen weerstaan. Zo veroordeelde hij enige tijd geleden de Syrische president Bashar al-Assad, waarbij hij stelde dat diens wreedheid het gevolg was van zijn alevitische geloof. De alevieten vormen een sjiitische sekte, en al-Halabi noemde hen (overigens in navolging van al-Taymiyya) 'grotere ongelovigen dan Joden en christenen.’ Hij ging zo ver ze als ongelovigen aan te duiden:

'Ondanks ons welbekende standpunt als het gaat om demonstraties en bijeenkomsten… zijn de gebeurtenissen in Syrië een nederlaag voor moslims en de slam. Terwijl sommigen de alevieten beschouwen als ongelovigen, zeggen wij: nee, het zijn niet eens moslims.’

Hoe begrijpelijk ook, Het feit dat dat de voorman van het salafisme het sjiisme zo scherp afwijst, belooft weinig goeds voor de toekomst. Het salafisme wordt steeds populairder. Het laat zich daarbij steeds van een ingetogen, vreedzame kant zien maar de veroordeling van het sjiisme zou wel eens kunnen betekenen dat salafisten zich op enig moment zouden kunnen aansluiten bij een jihad tegen deze stroming.

Verder lezen:

https://www.brookings.edu/wp-content/uploads/2016/07/Brookings-Analysis-Paper_Jacob-Olidort-Inside_Final_Web.pdf