‘Westerlingen zijn nu eenmaal anders’
Terroristen zijn geen gekken. terrorisme komt voort uit de botsing tussen de total verschillende werelden van Oost en West. Dat is de centrale these van ‘De haat verklaard’ van Peter Knoope. Het is een oeroude these, die hier op zijn kop wordt gezet. Maar verklaren doet zo nog steeds niets.
‘Barbaros’, zo noemden de humanisten de Ottomaanse veroveraars. Barbaren. Zonder enig gevoel voor cultuur. En al vrij snel werd barbaren in die kringen een scheldwoord voor álle moslims. Die aanduiding werd in betrekkelijk korte tijd populair. Zo rond 1450 was ze zeldzaam; rond 1500 wist iedereen wie er met 'barbaren’ werd bedoeld. De cruciale gebeurtenis was natuurlijk de val van de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel in 1453. De verantwoordelijke sultan, Mehmed II, had zijn soldaten zoals gewoonlijk drie dagen de tijd gegeven om naar hartenlust te plunderen, en al spoedig bereikten de gruwelverhalen West-Europa. De kerkelijke leiders schreeuwden moord en brand vanwege de moord op priesters en bisschoppen en het ontheiligen van kerken (de kerk van de Heilige Wijsheid met de moskee 'Haya Sofia’); de humanisten spraken daarnaast schande van het vernietigen van oude boeken en manuscripten. Zelf hadden ze op dat moment eigenlijk nog maar nét kennis gemaakt met de Byzantijnse geleerdheid en met de Griekse bronnen die in Constantinopel te vinden waren. En nu werd alles in de as gelegd.
Byzantijnse geleerden die naar het Westen hadden weten te ontkomen, konden dat het beste vertellen. Zoals de beroemde kardinaal Bessarion1:
'Een stad die kort geleden nog bloeide, met zo'n machtige keizer, zo veel illustere mannen, zo veel beroemde en oude families, zo welvarend, het hoofd van Griekenland, de luister en de pracht van het Oosten, de school voor de hoogste kunsten, het toevluchtsoord voor al het goede, is veroverd, geplunderd, verwoest en volledig leeggehaald door de meest onmenselijke barbaren en de wreedste vijanden van het christelijk geloof, door de meest woeste van alle wilde beesten.’
Dat 'barbaren’ was welbewust. Bessarion en zijn medestanders wilden …
dat de paus samen met de Westerse
christelijke heersers een nieuwe kruistocht zouden organiseren om de
Ottomanen terug te slaan. De tijd van toekijken was voorbij;
West-Europa stond er voortaan alleen voor. Het was vanaf nu West
versus Oost. En zoals het hoopgeleide classici betaamde, gebruikten
ze daarbij klassieke voorbeelden. Om te beginnen Herodotus’ Historiën
en zijn verslag van de Perzische Oorlogen.
Toekijken, dat hadden de christenen in
West-Europa lang volgehouden. Men zag uiteraard wel dat het
Byzantijnse Rijk langzaam maar zeker verkruimelde onder de
voortdurende Ottomaanse druk, maar zag geen dwingende reden om
militair in te grijpen. Zelfs niet toen de byzantijnse keizer Manuel
in mei 1400 in Venetië opdook, om de doge te sméken zijn stad te
helpen. Manuel trok verder naar Parijs en bracht de kerstdagen door
in Londen. Hovelingen waren geschokt over deze vernederende
diplomatieke missie. Maar Manuel kreeg geen concrete hulp los. Het
probleem was immers dat hij als wereldlijk leider van de
Oosters-orthodoxe Kerk eigenlijk een ketter was. Pas wanneer hij en
zijn onderdanen zich zouden bekeren tot het ware Latijnse
christendom, dán was er een kans dat men hem te hulp zou schieten.
Dat begrepen de wanhopige keizers maar al te goed. Achtendertig jaar na Manuels vernedering slaagde Johannes VIII Palaeologus erin om een groot aantal oosterse kerkvorsten mee te voeren naar Florence, voor een Concilie dat de eenheid van beide kerken (lees: de onderwerping van de oosters-orthodoxe kerk aan Rome) moest regelen. Het concilie werd een succes; men ging door de knieën om de stad te redden. Ondertussen zorgde hetzelfde concilie er voor dat Italiaanse humanisten plotseling intensief kennis konden maken met de intellectuele elite van Constantinopel. Maar de uitwerking van de afspraken liet te lang op zich wachten. Vijftien jaar later viel de stad der geleerden in handen van de 'barbaren’. De Byzantijnse buffer was verdwenen. Vanaf dat moment stond het Latijnse christendom tegenover de Ottomanen. En om de zaken nog erger te maken: de Ottomaanse opmars ging gewoon verder. De christelijke leiders moesten hun onderlinge geschillen snel bijleggen, anders zouden de Ottomanen spoedig voor Rome staan.
Herodotus had de strijd tussen de Grieken en de Perzen afgeschilderd als een strijd tussen twee diametraal tegengestelde systemen. De vrije, trotse, hoogontwikkelde, actieve Grieken versus de geknechte, slaafse, onderontwikkelde, trage en onverstaanbare 'bar-bar-zeggers’ (barbaroi). En in hun ijver om de West-Eropese vorsten aan te zetten tot een gezamenlijke kruistocht, vergrootten de humanisten de inzet. De Ottomanen vormden niet alleen een bedreiging voor Byzantium, of voor het christendom, maar voor heel Europa én voor de Europese (klassieke én christelijke) beschaving. Het was de intellectuele geboorte van een zelfbewust continent. Europa stond voor dynamisch, oprecht, zedelijk hoogstaand; de Ottomanen, of eigenlijk alle moslims (rond de Middellandse Zee was dat praktisch hetzelfde) waren slaafs, onbetrouwbaar, lethargisch, wreed en geil. Het was een stereotiep die nog vele eeuwen stand zou houden – en nog versterkt werd toen in de loop van de achttiende eeuw de Ottomaanse dreiging steeds minder werd. Vanaf dat moment werd het vrijwel als een wetenschappelijk feit beschouwd dat 'blank’ of 'westers’ identiek was aan dynamisch, kritisch, altijd in beweging, terwijl Oosters/Arabisch/Semitisch identiek was aan stilstand, starheid, kortom: een volk zonder geschiedenis en zonder toekomst.
Die tweedeling keert merkwaardig genoeg in vrijwel zuivere vorm terug in 'Het Westen onder vuur’ van Peter Knoope. 'De haat verklaard’, luidt de ondertitel van dit boekje. Knoope, een oud-diplomaat en 'terreurexpert’ verbonden aan Clingendael, wil een verklaring geven voor de opkomst van het jihadisme. Hij constateert dat de gebruikelijke sociaaleconomische verklaringen niet voldoen, net zo min als dat er een 'daderprofiel’ zou bestaan. We hebben ook weinig aan groepsdynamica en al helemaal niets aan de simpele constatering dat daders 'gek’ zijn. Knoope: 'Laten we onszelf dwingen om voor even het idee los te laten dat we te maken hebben met duivels en demonen.’ (p. 11) Het geweld komt voort, schrijft hij, uit de actuele situatie 'die wortels heeft in de geschiedenis. Daarin zijn verklaringen te vinden voor dit verschijnsel dat ons bedreigt.’
Wie vervolgens een geschiedenis van de jihad en het jihadisme verwacht, kom echter bedrogen uit. In plaats daarvan schetst Knoope in de eerste honderd pagina’s een portret van 'wij’ westerlingen versus 'zij’, de andere zes miljard wereldburgers. Westerlingen hebben een andere visie op tijd, beweert hij. Voor hen geldt: 'tijd is geld’. En 'tijd’ is voor westerlingen identiek aan vooruitgang. Die andere zes miljard wereldburgers zouden daar anders over denken. Zij hebben volgens hem een ander 'tijdsbesef’ waarin het verleden een veel grotere rol speelt (en dus ook de familie). Maar de kloof is nog dieper. Die zes miljard spreken geen Engels en zijn niet in staat om net als de geglobaliseerde elite de hele wereld rond te reizen. De rechtspraak draait bij die andere zes miljard om begrippen als eer en schaamte. Ze regelen hun geschillen dan ook liever onderling dan dat ze gebruik maken van (al dan niet uit het Westen geïmporteerde) formele rechtspraaksystemen. Ze hebben ook een andere identiteit – niet die voortdurend veranderende identiteit van het miljard 'wij’. Ze hebben ook geen boodschap aan de moderniteit, die neiging om tradities kritisch te bevragen of of zelfs te vervangen door rationele opvattingen en methoden.
Hierna schetst Knoope de voortdurende botsingen tussen deze 'wij’ en 'zij’. Dat wil zeggen, hij komt met anekdotes over kolonisatie en dekolonisatie. Centraal daarin staat de actieve, agressieve, arrogante westerling. Die uiteraard niks goeds heeft gedaan. (Daar valt wat voor te zeggen.) De onderdrukten lijken, als je Knoope’s samenvatting leest, willoze slachtoffers die pas sinds een halve eeuw verzet bieden. Als het gaat om de harde historische feiten is Knoope uitermate slordig. (Zo zouden Livingstone en Stanley verantwoordelijk zijn voor de discriminatie van zwarte Afrikanen.) Maar wat vooral opvalt is dat de eerdere indeling in 'wij’ en 'zij’ in dit (weinig originele) verhaal geen rol van betekenis speelt. De afzonderlijke potted histories van landen als Angola, Zuid-Afrika en Ghana (afgewisseld met persoonlijke ervaringen) verwijzen nergens naar de eerder zo benadrukte tweedeling. Hij besteedt ook geen bijzondere aandacht aan (de)kolonisatie in de islamitische wereld. En mist daardoor de kern van de zaak en het onderwerp van zijn boek. Hij vertelt wat geschiedenis, vermeldt de opkomst en ondergang van het Arabisch socialisme maar legt daarbij nergens een verband met de opkomst van het islamisme en salafisme. In plaats daarvan zou juist de val van de Berlijnse Muur en de daaropvolgende crisis in het westerse socialisme de aanzet hebben gegeven tot terrorisme (p. 93):
'Het socialisme bood een politiek alternatief en kanaliseerde onvrede via de politieke arena. Alles wijst erop dat de ontluisterende werkelijkheid van het mislukte communistische experiment wel degelijk een politiek vacuüm heeft getrokken.’
Waarna stukje volgen over dictator Dos Santos in Angola, over het exporteren van democratie en corrupte politie van Tanzania.
De opening van het vierde hoofdstuk (p. 113) schetst dan ineens weer de wij-zij dichotomie in scherp contrast:
'Zoals beschreven in het eerste deel van dit boek komen wereldbeelden en werkelijkheden van mensen op verschillende plaatsen niet overeen. Ideeën over tijd, eer en schuld zijn fundamenteel verschillend. De manier waarop mensen zich uiten, het belang van hun relatie met de groep, hun vormen van expressie en hun mate van bewegingsvrijheid zorgen ervoor dat zes miljard mensen op een andere manier tegen de wereld en de werkelijkheid aankijken. Het Westen neemt een bijzondere positie in met zijn 'tijd is geld’-benadering, gebrek aan eerbied voor traditie en ouderdom, ver doorgevoerde recht op beledigen, export van macht en belangen en ideeën over beschaving. Het westen is immers anders. Het loopt, naar eigen mening, voor op anderen. Maar westerse moderniteit vertegenwoordigt een minderheidsvisie.’
Maar herhalen helpt niet. En als verklaring is deze filosofie zwaar verouderd. We zijn nog steeds fundamenteel anders – alleen niet meer superieur. Vergeleken met de andere zes miljard zijn westerlingen oppervlakkig, grof en arrogant. We denken voorop te lopen, 'maar’ (waarom maar??) vormen de minderheid. En hoe verder? Knoope besluit met de suggestie dat die westerse visie op tijd, eer, et cetera uiteindelijk ten onder zal gaan. Het is het oude racistische standpunt op zijn kop gezet.
Knoope besluit met de oproep aan om tot inkeer te komen. 'De overwinningsroes van het kapitalisme, het individualisme (…) zit tegen de houdbaarheidsdatum’ (p. 142). En voor 'een terugkeer naar politieke en maatschappelijke participatie voor jongeren’ is een 'gedragsverandering bij overheden’ nodig. En de markt moet inzien dat 'sociale verantwoordelijkheid’ noodzakelijk is. (Kijk maar naar het succes van familiebedrijven, zo luidt een bizarre terzijde.) Kortom, de uitbanning van onze westerse zonden zal leiden tot de maatschappelijke revolutie die de jongeren op aarde zal genezen van het terrorisme en de wereld gelukkig zal maken.
Prachtig.
Peter Knoope, Het westen onder vuur. Amsterdam University Press, 150 blz., 17,95 euro.
1. In een brief aan de doge van Venetië, geciteerd in Nancy Bisaha, 'Creating East and West’ (2004)