Waarom Mohammed ineens veel op Mozes lijkt

Mohammed is een keer met een legermacht naar het noorden getrokken. Volgens de traditie wilde hij de Byzantijnen verslaan maar halverwege maakte hij rechtsomkeert. Om dat te verklaren, veranderden de verhalenvertellers hem in een tweede Mozes.


Volgens de traditie had Mohammed, nadat hij uit Mekka verdreven was, richting Medina, maar één doel voor ogen: de verovering van zijn geboortestad, om daar de Kaäba te zuiveren. De officiële geschiedenis vermeldt vele gevechten, raids op karavanen, en aanvallen, die allemaal bedoeld waren om de Mekkanen te verzwakken en te onderwerpen. Maar dat is niet hele verhaal. De Profeet had blijkbaar ook ambities in noordelijke richting, waar het machtige Byzantijnse rijk lag. De verhalen daarover zijn echter behoorlijk duister.

 Ibn Ishaak vermeldt in zijn sira (biografie) van Mohammed een eerste aanval in noordelijke richting die uitliep op een zware nederlaag bij de plaats Moeta (in het huidige Jordanië). Volgens Ibn Ishaak stuitte het moslimleger van drieduizend man daar op een grote Byzantijns-Arabische overmacht. Het doel van deze mislukte aanval blijft duister. Enige tijd later zou Mohammed zélf in noordelijke richting zijn vertrokken, met een grote legermacht. Maar hij zou niet verder zijn gekomen dat Taboek (in het noordwesten van het huidige Saudi-Arabië), waar hij een onderhoud zou hebben gehad met de Byzantijnse gouverneur van de havenstad Ayla (niet het huidige Eilat, maar een haven net ten noorden daarvan). De beide heren zouden een akkoord hebben gesloten over de handel op de Rode Zee. Maar wat is er nu precies gebeurd? Heeft Mohammed inderdaad, zoals Ibn Ishaak beweert, een militaire expeditie georganiseerd tegen de Byzantijnen? Of is dat een latere interpretatie van een expeditie die nooit bedoeld was om verder te gaan dan Taboek?


Het is duidelijk dat de verhalenvertellers die het materiaal over deze expeditie hebben verzameld en bewerkt, en waar Ibn Ishaak gebruik van maakte, overtuigd waren van het feit dat Mohammed grootse plannen had bij zijn vertrek. Zij gingen er van uit dat Byzantium het doel was: bij een groot leider horen grote plannen. Maar de vraag was dan waarom Gods Profeet had gefaald. Met andere woorden, waarom God daar een stokje voor had gestoken en ervoor had gezorgd dat Mohammed in Taboek halt hield. Om dat te verklaren, construeerden ze in hun verhalen een parallel met die andere grote profeet, Mozes. Hij was immers ook door God tegengehouden bij het vervullen van zijn ambitie om het Heilig Land te bereiken; God had tegen Mozes gezegd dat hij het Joods volk naar het Heilig Land moest leiden en dat hij dat land ook zou zien, maar hij zou het nooit betreden. Wellicht had God aan Mohammed eenzelfde soort ‘straf’ opgelegd. De moslims zouden het Heilig Land veroveren, maar pas nadat Mohammed was overleden. Om deze parallel duidelijk te maken, is het verhaal van de aanval noordwaarts omgewerkt naar het model van het verhaal van Mozes’ tocht door de Sinaï. Daarvoor zijn verschillende aanwijzingen te vinden.

Ten eerste is er een weggevertje. Toen Mohammed vertrok, had hij zijn schoonzoon Ali in Medina achtergelaten als plaatsvervanger. Kort na Mohammeds vertrek hoorde Ali het gerucht, verspreid

door de 'halfhartigen’ ofwel huichelaars in de stad, dat Mohammed van hem af zou willen. Ali reside daarop de Profeet achterna om zich van zijn steun te verzekeren. Mohammed vertelde hem dat het gerucht een leugen was, en voegde daaraan toe: 'Is het niet voldoende, Ali, dat je me nabij bent zoals Aäron Mozes nabij was, behalve dan dat er na mij geen profeet meer zal komen?’ Dit gesprekje is uiteraard later verzonnen – en de bedenker hiervan geeft aan dat we op de parallel tussen Mozes en Mohammed moeten letten.

Een eerste overeenkomst tussen beiden betreft een van de bekendste elementen van het Exodusverhaal, namelijk dat het volk van Israël in de woestijn voortdurend klaagde en zeurde dat het leven in Egypte beter was geweest. Vaak weigerden ze Mozes als hun leider te aanvaarden. Ook in het verhaal van Taboek spelen onwil, ondankbaarheid en verraad onder de manschappen een grote rol. Vanaf het eerste moment:


'Toen gaf [Mohammed] opdracht voorbereidingen te treffen voor een expeditie tegen de Romeinen. […] Het was een moeilijke tijd: de hitte was verlammend en er heerste droogte in het land. Het fruit was rijp en de mensen wilden liever in de schaduw van hun tuinen blijven dat in dat jaar getijde een tocht maken.’


Een dergelijke onwil is uniek in de sira. Daar kwam bij dat Mohammed, aldus Ibn Ishaak, tegen zijn gewoonte in het doel van de expeditie van tevoren bekend had gemaakt, 'zodat ze zich goed konden voorbereiden’, maar het vooruitzicht tegen de Romeinen (Byzantijnen) te moeten vechten, maakte hen nu juist moedeloos. Die afkeer zette zich voort tijdens de opmars. Ibn Ishaak spreekt van huichelaars onder de strijders, waaronder zelfs een oude vijand van Mohammed, Abdallah ibn Oebajj. Deze slaagde er uiteindelijk in om een deel van de strijders los te weken van Mohammed:


'Oebajj sloeg een apart kamp op, iets lager dan hij, de kant van Dhoebaab op, Naar men zegt was dit niet het kleinste kamp. Toen de Profeet verder trok, bleef Abdallah achter met de onwillige halfhartigen en twijfelaars.’


De lezer vraagt zich af waarom Mohammed deze aartsvijand überhaupt heeft meegenomen. En waarom leefde hij trouwens nog in Medina? Mohammed had tegenstanders veel verder weg door sluipmoordenaars om laten brengen. Maar deze Abdallah vervult in dit verhaal duidelijk de symbolische rol van de schurk die altijd weer voor problemen zorgt.

Mohammed reisde niet verder dan Taboek, waar hij een ontmoeting zou hebben gehad met de gouverneur van Ayla. De gouverneur zou hem hebben opgezocht – en dat is een tweede parallel. Het verhaal doet denken aan Mozes’ ontmoeting met zijn schoonvader Jetro uit Midjan. Dat is praktisch hetzelfde gebied als dat waar Mohammed op dat moment was:


'Jetro, Mozes’ schoonvader, die priester was in Midjan, hoorde wat God allemaal voor Mozes en Israël had gedaan, hoe de Heer zijn volk uit Egypte had weggeleid. Daarom ging Jetro naar Mozes op weg.’

(Exodus 18)


Net zoals de gouverneur naar Taboek vertrok om Mohammed te zien.


Een derde interessante parallel betreft het feit dat Mohammed wonderen zou hebben verricht.  Op een gegeven moment  verbood hij zijn mannen om uit een bepaalde bron te drinken: 'De volgende ochtend klaagden zij dat zij geen water hadden. De profeet bad, waarop God een wolk zond en het liet regenen, zodat zij hun dorst konden lessen en water voor onderweg konden meenemen.’ Een tweede wonder betreft een andere bron, de wadi Moeshakkak. De bron leverde niet veel water en Mohammed beval dat niemand van zijn dorstige strijders ervan mocht drinken vóórdat hijzelf daar aangekomen was. Een aantal verraders onder zijn mannen was eerder bij de bron, dronk ervan, en toen Mohammed kwam was het water op. De woedende profeet vervloekte de daders en boog zich over de bron, waarop het water tevoorschijn spoot 'met het geluid van de donder’ (Ibn Ishaak). Dit verhaal doet denken aan een wonder van Mozes. Ook hier is er sprake van dorst, en van ondankbaarheid (het volk wil terug naar Egypte), waarna God tegen Mozes zei dat hij het volk bijeen moest roepen en met zijn staf op een rots moest slaan:


'Hij hief zijn hand op, sloeg tweemaal met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit, zodat iedereen te drinken had, en ok het vee. De Heer zei tegen Mozes en Aäron: Omdat jullie niet op mij vertrouwd hebben, en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat ik u geef.’

(Numeri 20)


Wat Mozes en Aäron nu precies verkeerd hadden gedaan, is niet duidelijk. Maar dit wonder was blijkbaar de reden waarom Mozes het Heilig Land niet zou mogen betreden. Het wonder tijdens de expeditie naar het noorden (in feite was Mohammed al op de weg terug, richting Medina), is een hervertelling van deze gebeurtenis die de suggestie aanreikt dat Mohammed op dezelfde wijze door God gestraft was. Ook Mohammed zou het Heilig Land nooit zien.

Dan is er nog een vierde parallel, en wel met het verhaal van de Gouden Kalf. Toen Mozes terugkeerde van de berg Horeb, met in zijn bezit de Stenen Tafels met daarop Gods wetten, ontdekte hij dat het volk in zijn afwezigheid een Gouden Kalf had gemaakt, en dat was gaan aanbidden. Mozes liet het kalf vernietigen, en God doodde de mannen die verantwoordelijk waren voor deze schandelijke daad. Mozes was daarbij zeer verbolgen op zijn broer Aäron, die bij het volk was gebleven en dit had moeten voorkomen. (Aáron had uiteindelijk een zeer slap excuus.) En zie, ook het verhaal van Mohammeds expeditie bevat een dergelijk element. toen Mohammed terugkeerde bij Medina, ontdekte hij dat afvallige Medinezen een alternatieve moskee hadden gebouwd:


'Toen hij gestopt was in Dhoe Awaan bereikte hem nieuws over de moskee, en hij riep [twee mannen] bij zich en gaf de opdracht naar de moskee van die kwaadaardige mannen te gaan en deze te verwoesten en te verbranden. […] De twee renden de moskee in waar haar mensen [de gebruikers van de moskee] zaten en verbrandden en verwoestten haar en de mensen vluchtten daarvandaan. Een stukje van de Koran daalde neer betreffende hen […]’


De parallel is overduidelijk. En het eerdere verhaal over Ali’s bezoek aan Mohammed maakt de parallel Ali-Aäron extra duidelijk. In het geval van de 'moskee van de tegenstand’ had Ali deze misstap moeten voorkomen, maar Ibn Ishaak vermeldt niets over zijn rol.


Wat na dit alles resteert, is een onaangename conclusie. Alle mooie details ten spijt weten we waarschijnlijk niets over Mohammeds tocht naar het noorden. Wanneer we uit dat verhaal de parallellen met het verhaal van Mozes verwijderen, blijft er bijzonder weinig over. Mohammed leidde ooit een tocht naar het noorden, die niet verder kwam dan Taboek. Dat magere skelet is door de verhalenvertellers (en -verfraaiers) met behulp van het Oude Testament aangekleed. Het verzet, het verdrag, de wonderen en het vernietigen van de 'moskee van de tegenstand’ lijken stuk voor stuk slechts verzonnen om een parallel te scheppen met Mozes. Maar we moeten voorzichtig zijn, want het is altijd mogelijk dat de scheppers van dit verhaal niet alleen hun grote duim hebben gebruikt maar wel degelijk waardevolle elementen hebben gebruikt. Zo is het mogelijk dat Mohammed op een gegeven moment een verdrag heeft geslotten met de Byzantijnen in Ayla. Volgens Ibn Ishaak luidde die overeenkomst:


‘In naam van God, de barmhartige, de genaderijke. Dit is een garantie van God en Mohammed de Profeet, de gezant Gods, voor 9de gouverneur] Joehanna ibn Roe’ba en de bewoners van Aila, voor hun schepen en karavanen te land en ter zee. Zowel zijzelf als alle Syriërs, Jemenieten en zeelieden die zich bij hen ophouden staan onder de bescherming van God en van Mohammed de Profeet. Als iemand van hen iets aan dat verdrag verandert zal hij met zijn bezittingen zijn leven niet kunnen redden; die vallen rechtmatig toe aan degene die ze neemt. Het gebruik van een bron mag hun niet worden belet, noch dat van een weg, te land of ter zee.’


De inhoud is vaag, mogelijk onvolledig, maar het zou een herinnering aan een reëel verdrag kunnen zijn. Een verdrag dat bij een compleet andere ontmoeting tot stand is gekomen – of de hele expeditie 'tegen de Byzantijnen’ was in feite niet anders geweest dan een diplomatieke missie naar Taboek, voor een ontmoeting op hoog niveau. (Eén ding is zeker, als Mohammed daar met een krijgsmacht had gestaan, en snode plannen had gehad, was de gouverneur uiteraard nooit bij hem langsgegaan.) Ibn Ishaak schuift de overeenkomst naar voren als een belangrijke stap in de onderwerping van Jemen, en ook dat zou zo maar waar kunnen zijn.

Wat betreft de 'moskee van de tegenstand’ beweert Ibn Ishaak dat deze bloedige ingreep gepaard ging met de openbaring van het volgende Koranvers:


'En zij die zich een bedehuis maakten met boze bedoeling en in ongeloof, en verdeling brengend onder de gelovigen en tot belaging van wie tevoren streden tegen God en Zijn boodschapper – zij zwoeren plechtig: Niet bedoelden wij iets anders dan het beste. Maar God getuigt dat zij leugenaars zijn. Stel u nimmer op daarin. Een bedehuis dat gevestigd is op de vreze vanaf de eerste dag is in waarheid passender om u in op te stellen. Daarin zijn mannen wie het lief is zich te reinigen en God bemint de zich reinigenden. Is dan hij beter die zijn bouwwerk vestigt op vreze en welgevallen van God of hij die zijn bouwwerk vestigt op de afbrokkelende rand van een ravijn, zodat hij daarmede wordt meegesleurd in het vuur van de hel?’

(9:107-109)


Merk op dat deze verzen niks zeggen over een bloedbad, en ook niet oproepen tot geweld tegen dat bedehuis 'met boze bedoeling’. God zegt tegen Mohammed alleen maar dat hij dat bedehuis niet mag bezoeken. Waar en wanneer dat bedehuis heeft gestaan, zullen we nooit weten, maar de bedenkers van het verhaal van de 'aanval op de Byzantijnen’ meenden dat ze het goed konden gebruik als bewijs voor een uitbarsting van ongeloof onder de Medinezen. Een herhaling van het verhaal van het Gouden Kalf. Mohammed was immers de tweede Mozes. De redder van de Arabieren, die zijn volk naar het Heilig Land had geleid – maar daar zelf nooit een voet had mogen zetten.

Marcel HulspasComment