Moest Mohammed uit de dood verrijzen?

De islam benadrukt dat Mohammed een gewoon mens was, en zeker geen ‘zoon van God’ zoals de christenen hun profeet Jezus noemen. Tegelijkertijd zijn er aanwijzingen dat zijn aanhangers na zijn dood verwachtten dat hij snel zou herrijzen. En dat idee hield wellicht nog jarenlang stand.


Mohammed beschouwde zichzelf als de laatste profeet die God naar de mensheid had gezonden. Hij verkondigde dat het Einde der Tijden heel nabij was, en noemde zichzelf in de Koran (33:40) 'het zegel der profeten’, dat wil zeggen de profeet waarmee alle oude profetieën over een nog komende profeet in vervulling waren gegaan. En wanneer dat Einde zou komen, zo had God herhaaldelijk beloofd, dan zouden de doden uit hun slaap (uit hun graven) verrijzen, en veroordeeld worden. En Gods profeten zouden daarbij een belangrijke rol spelen. Het lang dus in de lijn der verwachting dat dat Einde der Tijden nog tijdens Mohammeds leven zou komen, of direct na zijn dood (waarna Mohammed als eerste zou verrijzen). God had dit ook aan Mohammed geopenbaard (13:40). Die hooggespannen verwachtingen moeten een hoogtepunt hebben bereikt nadat Mohammed overleden was. Hoe kon dat gebeuren? Wat zou er gebeuren? Wat te doen?

In zijn sira (biografie) van Mohammed vermeldt Ibn Ishaak een verhaal dat aangeeft dat er toen volgelingen waren die Mohammeds spoedige herrijzenis verwachtten, en daarom een begrafenis tegenhielden. In ibn Ishaaks verhaal is Mohammeds schoonvader (later de tweede kalief) Oemar de spreekbuis voor deze opvatting:


'Toen de Profeet was gestorven stond Oemar op en nam het woord: ‘Sommige huichelaars beweren dat de Profeet is gestorven. Maar hij is niet gestorven; hij is naar zijn Heer gegaan, zoals Mozes, die veertig dagen is weggebleven van zijn volk en daarna is teruggekeerd, nadat men al gezegd had dat hij gestorven was. Bij God, de Profeet zal terugkeren zoals Mozes en zal degenen die beweren dat hij is gestorven de handen en voeten laten afhakken.’


Het idee van een uit de dood herrijzende profeet verwijst natuurlijk direct naar Jezus maar deze verbintenis wordt in dit verhaal bewust vermeden. In plaats daarvan wordt de verwachting van Mohammeds verrijzenis gekoppeld aan Mozes’ bezoek aan God op de berg Horeb. (De lezer moet daarbij bedenken dat degenen die meenden dat Mozes daar gestorven was, vervolgens het gouden kalf hadden gemaakt. Oemar suggereerde dat geloven in de dood van Mohammed dus een vorm van ongeloof, van heidendom was.)

Daarna is het een andere schoonvader, Aboe Bakr, die Oemar terechtwijst. Hij geeft de juiste interpretatie van de dood van Mohammed:


'Toen Aboe Bakr hoorde dat Oemar een toespraak hield begaf hij zich naar de poort van de moskee, en zonder ergens acht op te slaan liep hij door naar het huis van Aisja, waar de Profeet lag opgebaard onder een mantel van Jemenitische stof. Hij lichtte de mantel op, kuste zijn gezicht en zei: ‘U die mij dierbaarder bent dan mijn vader en moeder, u hebt de dood gesmaakt die God voor u heeft beschikt, en een tweede dood [een verblijf in de hel] zal u niet treffen.’ Daarop legde hij de mantel terug en ging naar buiten, waar Oemar nog steeds de mensen toesprak. ‘Stil, Oemar, hou je mond,’ zei hij. Maar Oemar praatte gewoon door. Toen richtte Aboe Bakr zelf het woord tot de gelovigen, en zodra ze zijn woorden hoorden liepen ze bij Oemar weg en kwamen naar hem luisteren. Na de lofprijzing [van God] zei hij: ‘Mensen, als iemand Mohammed aanbidt: Mohammed is dood, maar als iemand God aanbidt: God leeft en zal niet sterven.’ Vervolgens droeg hij het Koranvers voor: [3:144]. Bij God, het was alsof de gelovigen niet wisten dat dit vers was geopenbaard tot Aboe Bakr het hun op die dag voordroeg. Zij namen het vers van hem over en het was op ieders lippen. Oemar zei later: ‘Bij God, nauwelijks had ik Aboe Bakr dit vers horen voordragen of ik raakte volkomen in de war, mijn benen konden mij niet meer dragen en ik viel op de grond. Nu wist ik dat de Profeet werkelijk gestorven was.’


Aboe Bakr zou het volgende Koranvers hebben geciteerd: ‘En niet is Mohammed anders dan een boodschapper. Reeds zijn vóór hem de boodschappers heengegaan. Zult gij dan indien hij sterft of gedood wordt u omwenden op uw hielen?’ Dit vers werd waarschijnlijk geopenbaard naar aanleiding van de nederlaag van de moslims in de Slag bij Oehoed, toen (aldus de islamitische traditie) de moslimstrijders in verwarring werden gebracht door het gerucht dat hun profeet gedood zou zijn. Aboe Bakr (hier de spreekbuis van de tegengestelde opvatting) gebruikt dit vers om aan te geven dat Mohammed wel degelijk kon sterven. Het klinkt vreemd dat dit verhaal suggereert dat men dat vers niet kende, maar de andere mogelijkheid, dat men het wél kende maar bewust had genegeerd, zou de aanhangers van Oemar pas écht zwart hebben gemaakt en dat wil deze traditie niet. Iedereen, ook Oemar, kwam ter plekke tot inkeer.


Bovenstaand verhaal past in een serie verhalen bij Ibn Ishaak die allemaal bedoeld lijken om aan te geven dat Aboe Bakr de aangewezen, vanzelfsprekende opvolger was van Mohammed (die zelf geen opvolger had aangewezen). Aboe Bakr was doortastend en kende de Koran als geen ander. Het lijkt een daartoe gemaakte bewerking te zijn van een andere versie van dit verhaal, een waarin Aboe Bakr en de Koran géén rol spelen. In die andere, oudere versie ontkent Oemar dat de Profeet echt dood is, maar daarna is het Mohammeds oom Al Abbaas die daartegen protesteert. En hij doet dat niet met een Koranvers maar met de opmerking dat Mohammed hoog nodig begraven moest worden omdat het lijk begon te stinken. En dus kon er van een verrijzenis geen sprake (meer) zijn. Deze 'oneerbiedige’ versie van dit verhaal moét wel ouder zijn dan de fraaie versie met Aboe Bakr in de heldenrol. Ze geeft aan dat Mohammed inderdaad langer boven de grond werd gehouden dan gebruikelijk was, blijkbaar omdat men verwachtte dat hij zou verrijzen.


Hoe lang leefde deze verwachting, en waarom is zij in de traditie gekoppeld aan de tweede kalief, Oemar? Oemar behoort tot de vier vereerde 'rechtgeleide kaliefen’. Het verhaal waarin hij er zo vreselijk naast zat, moet dus wel heel oud zijn en dateren van voordat Oemar definitief op een voetstuk werd gezet. Interessant is dat ibn Ishaak even verderop in zijn sira een tweede opmerking van Oemar hierover citeert, een die hij gemaakt zou hebben toen hij al kalief was. Hij werd toen ondervraagd door Ibn Abbaas, de zoon van Al Abbaas. Deze zou Oemar gevraagd hebben waarom hij geloofde dat Mohammed zou herrijzen. Oemar antwoordde:


'Dat was omdat ik gewend was te lezen “En zo hebben Wij u gemaakt tot een gemeente in het midden, opdat gij getuigen zoudt zijn over de mensen en de boodschapper over U getuige zou zijn.” [2:143]. En bij God ik meende dat de profeet onder zijn volk zou blijven totdat hij tegen hen zou kunnen getuigen, tot aan hun laatste daden. Dat is wat mij ertoe bracht te zeggen wat ik zei.’


Waarom dit gesprek? Het kan bedoeld zijn om aan te geven dat Oemar echt geen domoor was, en wel degelijk op de hoogte van de Koran. Het betreffende vers is in ieder geval een perfecte rechtvaardiging voor het geloof dat Mohammed moest blijven leven, dan wel snel weer terug zou moeten keren onder de levenden, opdat het Einde kon aanbreken.

De traditie suggereert al met al een nauwe band tussen Oemar en deze interpretatie. En dat is intrigerend. Er zijn namelijk aanwijzingen dat de moslims in de tijd dat Oemar kalief was, inderdaad geloofden dat Mohammed niet 'echt’ dood was en spoedig zou terugkeren. Daarvoor moeten we buiten de islamitische traditie kijken, naar een bijzonder geschrift dat ontstaan moet zijn vóór 640, kort na de verovering van Syrië en Palestina  door de moslims, die plaatsvond ten tijde van kalief Oemar. Het gaat hier om een geschrift getiteld Doctrina Jacobi nuper baptizati, een fictieve discussie tussen een aantal tot het christendom bekeerde Joden. Ze hebben het over de komst van de 'Saracenen’ in Palestina en discussiëren over een profeet die aan hen zou zijn verschenen. Een van de deelnemers aan het debat is net teruggekeerd uit Palestina, en hij vertelt dat de Joden in Palestina zeer opgewonden waren door de verhalen over een profeet, omdat deze hen mogelijk zou bevrijden van het christelijke juk. Maar zelf was hij zeer negatief over die man: ‘Hij is vals, want de profeten komen niet gewapend met een zwaard.’ En hij voegt daaraan toe:


‘Ik heb rondgevraagd en hoorde van hen die hem hebben ontmoet dat deze zogenaamde profeet niet de waarheid bracht, alleen maar bloedvergieten. Hij zegt ook dat hij de sleutels tot het Paradijs bezit, wat ongeloofwaardig is.’


Dit is een buitengewoon intrigerende opmerking. Ze heeft ertoe geleid dat sommigen (te beginnen bij Patricia Crone en Michael Cook in hun boek Haggarism, uit 1977) het vermoeden hebben uitgesproken dat Mohammed helemaal niet in 632 is gestorven, zoals de traditie zegt, maar twee jaar later nog aanwezig was tijdens de verovering van Syrië/Palestina. (Verschillende latere bronnen suggereren ook dat Mohammed toen nog leefde.) Maar daarmee is de betekenis van deze opmerking misschien te ver opgerekt.  'Hen die hem hebben ontmoet’ kunnen dat immers gedaan hebben voor zijn overlijden. De mogelijkheid bestaat zelfs dat het daarbij gaat om Joden die voor de moslims vanuit Arabië op de vlucht waren geslagen – in dat geval is de mededeling dat Mohammed 'gewapend met het zwaard’ optrad en 'alleen maar bloedvergieten’ bracht, zeer verklaarbaar.


Daarnaast is de bewering (blijkbaar afkomstig van moslims) dat Mohammed 'de sleutels tot het Paradijs’ bezit, heel interessant. Het paradijs, dat kan alleen maar de hemel zijn waarin, na het Einde der Tijden, alle gelovigen een heerlijk leven zullen leiden. Mohammed had blijkbaar de sleutels voor dat paradijs in bezit. Hij zou met andere woorden het Paradijs voor hen openen. Dat zou  betekenen dat de strijders in die tijd (enkele jaren na Mohammeds dood, ten tijde van kalief Oemar) nog steeds geloofden dat het Einde der Tijden nabij was en dat Mohammed dan over hen zou oordelen. Het is ook mogelijk dat deze verwachting van een spoedig Einde (met Mohammed als adviseur van Gods rechtbank) juist in die tijd sterk naar voren kwam omdat men het Heilig Land en Jeruzalem had veroverd. Jeruzalem was in de Joodse én christelijke traditie de plaats waar de messias dan wel Jezus op aarde zou neerdalen, om zo de weg te openen voor Gods koninkrijk. Dus dan zou Mohammed ongetwijfeld de voorkeur geven aan dezelfde landingsplaats.


Maar hij kwam niet. De Eindtijd bleef uit. En de verwarring moet groot zijn geweest. Wellicht heeft dat de reputatie van Mohammed geen goed gedaan, en is het daarom dat zijn naam daarna, gedurende een halve eeuw, nauwelijks terug te vinden is in islamitische teksten en inscripties. Pas na 690 komt er een kentering, en durven de moslims de christenen uit te dagen met een eigen openbaring en een eigen profeet. Pas toen al die hooggespannen verwachtingen uit de tijd van Oemar een ver verleden waren geworden.

Marcel HulspasComment