Waarom een ambtenaar van de farao de Toren van Babel bouwde

In mijn vorige blog beschreef ik hoe een verhaal over Alexander de Grote (zijn reis naar het einde van de wereld, waar een dode vis plotseling tot leven komt) in de Koran terug te vinden is, maar dan als avontuur van Mozes. Het is een prachtig voorbeeld van de creatieve vertelkunst in de eerste eeuwen van de jaartelling, waarbij het gewone gelovige volk zich niet (zoals tegenwoordig) vreselijk druk maakte over wat er ‘echt’ in de Bijbel zou staan, maar zijn geloof opdeed op straat, waar verhalenvertellers de mooiste, steeds weer nieuwe verhalen vertelden over God, zijn wonderdaden, en over de grote helden van vroeger: over Noach, Mozes, Jezus, Alexander en ga zo maar door. Die orale vorm van religieuze literatuur is vrijwel helemaal verloren gegaan. Gelukkig bevat de Koran echo’s van de verhalen die toen de ronde deden. Verhalen die in die tijd door de luisteraars niet minder 'waar’ of 'geloofwaardig’ (in de letterlijke zin) werden gevonden dan de stoffige versies die rabbijnen en bisschoppen in dikke boeken lazen.

Een ander mooi voorbeeld van welke verhalen er op die manier kunnen ontstaan, is …

het verhaal van Farao en Haman. Farao is in de Koran een eigennaam: er was immers maar één man die de Joden tegen hun zin had vastgehouden in Egypte, en dat was 'Farao’. Haman is een heel ander personage, uit een compleet andere tijd en een compleet ander Bijbelboek, namelijk Esther. De overeenkomst is dat het allebei schurken zijn die de Joden wilden vernederen. En ze werden daarvoor allebei uiteindelijk zwaar gestraft. En op een mooie dag bracht een verteller die twee schurken bij elkaar, in een 'superschurkenverhaal’ waar de luisteraars vast met open mond naar hebben staan luisteren. En dat daarna via-via in de Koran is terechtgekomen.

In Esther is Haman een hoge dienaar van de koning. In de Koran is hij een dienaar van Farao. Nadat Mozes weer eens op bezoek is geweest om Farao te vragen het Joodse volk te laten gaan (tevergeefs, natuurlijk), geeft Farao aan zijn ambtenaren (en Haman) een heel bijzondere opdracht:

En Farao zei: O gij rijksgroten, niet ken ik voor u een andere god dan mijzelf. Stook mij dus vuur, o Haman, om uit klei [stenen te bakken] en maak voor mij een hoog paleis, zodat ik de god van Mozes kan waarnemen; immers ik houd hem voor een die behoort tot de leugenaars.’

(28:38)

De verteller heeft hier niet alleen twee beroemde schurken samengebracht, maar laat die twee ook nog eens de Toren van Babel bouwen!

Wij kennen (dankzij de obsessie voor 'wat er geschreven staat’) eigenlijk alleen nog maar die droge versie van het Torenverhaal in Genesis. Daarin staat dat de inwoners van Babel een toren willen bouwen tot in de hemel, een gebouw 'dat zal ons beroemd maken en en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ God zag dat niet zitten, en verwarde hun spraak. Die versie is, kortom, een aanklacht tegen de stad Babylon (waar ook veel Joden woonden) met zijn arrogante inwoners en zijn enorme tempel in het centrum ('tot in de hemel’), maar ook een stad die bewoond werd door allerlei mensen uit alle hoeken van de wereld die elkaar totaal niet verstonden. Maar dit is zeker niet de enige versie van het Torenverhaal. Zo bestaat er ook een waarin de inwoners van Babel een toren bouwen 'tot in de hemel’, niet om bij elkaar te blijven maar juist met de bedoeling om bij God te komen, om de goddelijke vergaderingen met de engelen af te luisteren en zo eigenlijk, zélf goddelijk te worden. In die versie is Gods straf ook een stuk grondiger: hij verandert die arrogante bouwers in apen, geesten, duivels en demonen. De luisteraars die deze versie hoorden, mistten de subtiele grap over Babylon maar wisten wél meteen waar al dat ongrijpbare gespuis ooit vandaan was gekomen.

Deze versie treffen we bijvoorbeeld aan in de Babylonische Talmoed, een dik pak commentaren bij de Bijbel dat in de eerste eeuwen van de jaartelling werd verzameld. (Ook voor de verzamelaars van de Talmoed gold dat een goed verhaal niet per se minder was dan de 'officiële’ Bijbelse versie.) En een echo van datzelfde verhaal vinden we dus in de Koran. Farao gelooft niet dat er in de hemel een God zit, en geeft de al even goddeloze Haman de opdracht een toren te bouwen, zodat hij daar eens een kijkje kan nemen. De Koran vertelt niks over de bouw, niks over die apen en geesten – er staat niet meer dan het hierboven geciteerde vers. Maar meer was ook niet nodig. De luisteraars in Mekka wisten na twee zinnen allang waar Mohammed het over had, en hoe dat verhaal afliep.

Alhoewel, die apen, daar heeft Mohammed later meer over gezegd. De Talmoed laat zien dat er in die tijd nog veel méér verhalen circuleerden waarin zondaars die Gods geboden overtraden  vervolgens door God bestraft werden door ze in beesten te veranderen. Op twee plaatsen in de Koran waarschuwt Mohammed zijn luisteraars dan ook dat ze daarvoor uit moesten kijken:

Gij hebt toch hen leren kennen onder u die ongehoorzaam waren betreffende de sabbat; immers Wij zeiden tot hen: Weest opgejaagde apen.

(2:65)

Zij die door God vervloekt zijn en op wie Hij vertoornd is en van wie Hij er heeft gemaakt tot apen en zwijnen, en die de Taghoet dienen, diegenen hebben de slechtste plaats en dwalen het verst af van de gebaande weg.’

(5:60)

Wat die Taghoet was, dat weet overigens niemand. Een lokale afgod, waarschijnlijk.

Er wordt wel eens geroepen dat de Joden in de Koran allemaal voor apen en zwijnen worden uitgemaakt. Maar dat is dus onzin. Het gaat hier om zondaars. (Andere passages over apen zijn er niet.) God had ooit, zo wist Mohammed, overtreders van de sabbat veranderd in apen en zwijnen. En hij kon opnieuw kort zijn, hij hoefde dat zijn luisteraars niets aan te tonen of uit te leggen – iedereen in zijn omgeving kende die verhalen. Om te beginnen de Joden.

Maar het gaat mij om dat prachtige, speelse miniverhaaltje over Farao die samen met Haman de Toren van Babel liet bouwen. Om in de hemel te kijken. Veel islamcritici roepen dan: wat een onzin! dat staat niet in de Bijbel! zie je wel! Mohammed wist niks van de Bijbel! En die Koran kan dus nooit van God komen!

Dat is een zeer bekrompen visie op wat God allemaal te vertellen heeft.

(Nog twee weken, dan verschijnt mijn boek over ‘Mohammed en het ontstaan van de islam’)

Marcel HulspasComment