Waar blijft de islamitische bevrijdingstheologie?

Over één ding zijn moslims het eens: als iedereen zich nu maar aan de sharia hield, zou de ideale samenleving vrijwel direct uitbreken. Maar wat als wrede heersers dat ideaal in de weg staan? Hebben moslims dan het recht om in opstand te komen? Biedt de islam, naast abstracte idealen en nostalgie ook een bevrijdingstheologie?


Wat is de politieke organisatie van de islamitische ideaalstaat? Is dat een democratie, omdat alle gelovigen dan immers gelijk zijn, of zal God zorgen voor een heerser die, omdat hij zich aan de sharia houdt, geen democratische controle nodig heeft? Met andere woorden, naar welke regeringsvorm moeten moslims streven? Dat is een zeer oude strijdvraag binnen de islam. En dan is er de vraag: mag dat met geweld? Is gewelddadig verzet tegen onrechtvaardige bestuurders toegestaan? Laten we die vragen eens een voor een langslopen – en beginnen bij de bron van de islam: de koran.

De Koran biedt geen blauwdruk voor een ideale bestuursvorm. Ze geeft morele regels en een beperkt aantal praktische voorschriften, maar geen exacte informatie over hoe de islamitische staat eruit zou moeten zien. (Het kwam er in die tijd in de praktijk waarschijnlijk op neer dat men geacht werd te luisteren naar de stamleiders, en in geval van hooglopende conflicten zicht men de Profeet op.) Korangeleerden zijn het er over eens dat de enige aanwijzing te vinden in soera 42. Daarin staat …


op een gegeven moment een opsomming van mensen die naar Gods beloning streven, die dus het goede doen, en daarbij worden ook genoemd:


’(…) degenen die naar hun Heer luisteren en het gebed onderhouden en in overleg hun zaak oplossen, en die goed doen met datgene waarmee Wij in hun onderhoud voorzien hebben.’

(42:38)


Met andere woorden, moslims moesten hun geschillen oplossen in overleg oplossen (de Arabische term is shoera). Ook hier dus weer eigenlijk niet meer dan een moreel advies, maar de term shoera werd uiteindelijk identiek met een adviesraad die de heerser bij zou moeten staan. Het enige dat hieraan toegevoegd kan worden is dat Mohammed opgevolgd werd door de ‘rechtgeleide kaliefen’ die in onderling overleg werden aangewezen (door en uit de machtigsten). Deze regeringsvorm of term komt in de Koran niet voor, maar de traditie stelt dat dit, ingesteld direct na zijn dood, toch in overeenstemming moest zijn met wat Mohammed dacht. Dergelijke kaliefen werden plechtig ingehuldigd tijdens een bijeenkomst (baya) waarbij iedereen die er veel of weinig toe deed, hem trouw zwoer. Dit laatste onderdeel van de traditie werd naderhand 'vertaald’ als de plicht van de kalief om verantwoording af te leggen aan het volk.


Shoera, kalief en baya zijn de drie fundamenten waarop men in de eeuwen daarna verder bouwde. Als daarin was voorzien, en de kalief en de leden van de shoera zich hielden aan de sharia, dan was de islamitische ideaalstaat gegarandeerd. De neergang van de islamitische wereld zou dan te danken zijn geweest aan het loslaten van deze idealen. Wanneer en hoe dat gebeurde, daarover verschillen de meningen. Salafisten bijvoorbeeld (die terug willen keren naar de tijd van de salaaf, de directe familie en medestanders van Mohammed) menen dat het fout ging toen het leiderschap erfelijk werd (dus al zo rond 680). Volgens anderen ging het mis toen Korangeleerden verstarden in hun interpretatie van de Koran (zij verwachten dus heil van nieuwe interpretaties), en volgens wéér anderen (vooral Turkse nationalisten) ging het mis halverwege de negentiende eeuw, toen de Ottomaanse sultans dictators werden die niet meer luisterden naar het volk (maar naar de westerse imperialisten). Dit alles heeft weinig met kritische geschiedschrijving te maken; dergelijke verhalen zijn bedoeld ter ondersteuning van een voorgestelde oplossing om de islamitische wereld te 'redden’.


Is die islamitisch ideaalstaat democratisch? De interpretatie van de sharia is een zaak van geleerden, zou je zeggen. Verschillen zij van mening, dan ontstaat er ruimte voor onenigheid. Dan kunnen shoera en kalief met elkaar in conflict komen. Wie heeft dan het laatste woord? Volgens sommigen is de heerser dan verplicht naar een compromis te zoeken. Want dat moest Mohammed ook, op een gegeven moment:


Door de genade van God was u zachtmoedig voor hen en als u streng geweest was, hardvochtig, zouden zij van u zijn weggetrokken. Verontschuldig hen en vergeef hen en raadpleeg hen ter zake. En als u een besluit genomen hebt, vertrouw dan op God.’

(3:159)


Aangevuld met verzen als deze, en vergelijkbare verhalen uit de traditie, beschouwen velen de shoera als het Koranische prototype voor de democratische instelling, en dan natuurlijk vooral het parlement.


Maar niet iedereen accepteert deze zienswijze. Voor velen is democratie slechts een middel om een eigenzinnige heerser in het gareel te houden. Dat is de manier waarop bijvoorbeeld de Moslimbroeders tegen democratie aankijken. Democratie kan voor hen nooit het ultieme doel zijn van de islam, want in de ideale islamitische staat is ook de koning/president een goede moslim, levend volgens de sharia. En dan is democratie overbodig en mogelijk zelfs (wanneer je daarin ongelovigen en zondaars een stem geeft) schadelijk. Volgens sommigen is op dat moment élke staatsvorm overbodig want als het zover is, wet iedereen  immers 'als vanzelf’ wat goed en wat kwaad is. Anderen houden het mogelijk dat er meningsverschillen kunnen optreden tussen volk, bestuurders en leider (niet iedereen is even wijs) maar dan heeft de leider het laatste woord, op grond van zijn voor iedereen zichtbare, door God verleende uitverkoren positie. Eigenlijk heb je dan dus ook geen geleerden meer nodig. Het volgende Koranvers geeft aan dat een door God geleide (en ook door God aangestelde) leider (in dit geval is dat Abraham) geen rekening hoeft te houden met iemand anders dan God:


'En Abraham zei tegen zijn vader en zijn volk: ‘Ik ben onschuldig aan wat u dient. Ik heb alleen te maken met Hem die mij geschapen heeft. Hij zal mij op de goede weg leiden.’ En hij maakte dat tot een woord dat moest blijven gelden onder zijn nageslacht opdat zij zich zouden bekeren.’

(43:26-28)


En ook de moslims behoren tot het (geestelijk) nageslacht van Abraham.


De meeste reëel bestaande islamitische leiders hebben uiteraard geen behoefte aan een college dat over de macht beschikt om hen te dwarsbomen. Een voorbeeld is de shoera die de Saoedische koningen adviseert. Die doet niet meer dan dat. De saoedische shoera wordt ook door de koning samengesteld. Dat heeft dus niets te maken met democratie maar de koning kan op die manier wel allerlei signalen geven aan de samenleving als geheel (en de geestelijken in het bijzonder). Zo heeft de huidige Saoedische koning Salman zijn shoera regelmatig herzien. Hij heeft enkele voor Saoedische begrippen liberale geleerden toegevoegd (ook uit andere rechtsscholen dat de hanbali, de school van de dominante Wahabbieten), en hij heeft het aantal vrouwen verhoogd; dat is inmiddels opgelopen tot 30 van de 150 leden. De koning laat daarmee aan de conservatieve geestelijken (die de Raad nog steeds domineren) zachtjes weten dat hij verandering in het land wil zien. Dat zij met andere woorden, desnoods morrend, akkoord moeten gaan met de ingrijpende plannen van de Saoeds om de Saoedische economie te hervormen. (Deze Vision 2030 moet Saoedi-Arabië minder afhankelijk maken van olie-inkomsten, de economie liberaliseren en meer vrouwen toelaten op de arbeidsmarkt. Vooral dat laatste is voor conservatieven het begin van het verval van het gezin en de goede zeden.)


Dan is er de vraag of het volk zélf in verzet mag komen tegen onrechtvaardige of ongelovige overheersers. De Koran benadrukt vele malen dat strijd (jihad) tegen ongelovigen toegestaan is, zodra die ongelovigen een bedreiging vormen voor de islam. Wanneer er precies sprake is van een bedreiging, en welke vorm van jihad in welk geval de juiste is, is daarbij uiteraard een bron van discussie. Jihadisten menen dat die bedreiging op dit moment zó gevaarlijk is dat de jihad niet alleen gerechtvaardigd is maar ook met alle middelen gevoerd mag worden. Meer gematigde stromingen binnen de islam houden het erop dat jihad tegen westerse invloeden zeker gerechtvaardigd is maar dat dit in de meeste gevallen geestelijke strijd betreft (debat, lijdzaam verzet, maar ook bijvoorbeeld het opletten dat men geen praktijken van ongelovigen overneemt). Daarbij komt dat al eeuwenlang geldt dat voor de 'echte’ gewelddadige jihad eigenlijk een oproep van een daartoe bevoegd geestelijk leider nodig is. Officieel is dat er maar één, de kalief, maar die functie bestaat al een eeuw niet meer. Die laatste regel is dus een dode letter geworden (wat veel onaangename gevolgen heeft).


Strijd 'van onderop’ tegen de gevestigde macht, puur gebaseerd op en gerechtvaardigd door abstracte principes, is dus eigenlijk uitgesloten. En islamitische auteurs levend onder ondemocratische regimes, zullen daar uiteraard ook niet snel over beginnen. Wat de Koran betreft moet onderdrukking (door ongelovigen en wrede heersers) vooral geduld worden. Een voorbeeld:


'Wij hebben de hemelen en de aarde en wat ertussen is geschapen in zes dagen en Wij raakten niet uitgeput. Verdraag dan geduldig wat zij zeggen en verheerlijk uw Heer met lofprijzing voor het opkomen en voor het ondergaan van de zon…’

(51:38-39)


Dat alles is natuurlijk slecht nieuws voor iedereen die in verzet wil komen tegen een wrede dictator en daarbij een goede moslim wil blijven. Voor hen kwam de islamitische politicoloog (van de Universiteit van Delaware) Muqtedar Khan onlangs met een interessante suggestie, namelijk een variant op de standaardvertaling van twee bekende Koranverzen, die handelen over het optreden tegen ongelovigen. (1) Het gaat om twee verzen die (volgens de standaardvertaling) draait om het voorschrift: zorg dat je niet verleid wordt:


'En dat u verleid zou worden is ernstiger dan dat u hen doodt.’

(2:217)


'En bestrijdt hen totdat er geen verleiding meer is en alleen God gediend wordt.’

(8:39)


Dit zijn beruchte verzen, die duidelijk maken dat de jihad tot het uiterste dient te gaan. Muqtedar Khan komt echter met een variant waarbij verleiding vervangen is door vervolging:


'En dat u vervolgd wordt is ernstiger dan dat u hen doodt.’

'En bestrijdt hen totdat er geen vervolging meer is en alleen God gediend wordt.’


Technisch is deze vertaling mogelijk, maar gezien de context is 'verleiden/verleiding’ misschien toch meer voor de hand liggend. Zoals in het volgende vers:


En doodt hen waar u hen vindt en verdrijft hen van de plaats vanwaar zij u verdreven hebben. Dat u verleid zou worden is erger dan dat u hen doodt. En bestrijdt hen niet bij het heilige bedehuis tenzij zij u daarin bestrijden. En als zij u bestrijden, doodt hen dan. Dit is de vergelding voor de ongelovigen.’

(2:191)


Hier, terwijl de ongelovigen in de pan worden gehakt, gaat het toch meer om het gevaar van (latere) verleiding dan van vervolging. Maar goed, het is mogelijk. En het is eigenlijk wel zo gunstig. In dat geval zijn die agressieve verzen namelijk niet langer gericht tegen de aanwezigheid ('verleiding’) van ongelovigen maar zijn ze te gebruiken als rechtvaardiging voor de strijd tegen onderdrukkers. Wellicht dat dit een basis kan zijn voor een islamitische 'bevrijdingstheologie’ die het moslims toestaat om, met de Koran in de hand, in opstand te komen tegen wrede islamitische heersers. En daarvan zijn er meer dan voldoende.



1. M.A. Muqtedar Khan, Jihad and Political change: a perspective based on quranic sources. In El Harmouzhi, Whetsone (ed.), Islamic foundations of a free society (IEA, 2016).

Marcel HulspasComment