Kan de filosofie de islam bevrijden?
De Senegalese filosoof (met een
aanstelling aan de Columbia University) Souleymane Bachir Diagne
geldt als een van de belangrijkste Afrikaans-islamitische
intellectuelen van dit moment. Zijn werk draait om de vraag hoe de
islam zich los kan maken van de sterk oprukkende orthodoxe en
salafistische stromingen, die in de huidige islam de boventoon
voeren. Hij pleit voor een pluriforme islam – wat overigens geen
opmerkelijk idee is voor iemand uit Senegal, waar uit de islamitische
en de niet-islamitische traditionele cultuur een unieke mix is
ontstaan. Juist dergelijke mengvormen hebben het zwaar gekregen in de
afgelopen decennia. Ze worden overal meer en meer verdrongen door de
uit Saoedi-Arabië geïmporteerde wahabitische leer, die de islam een
steeds uniformer aanzien geeft, en elke nationale en lokale variatie
afkeurt. Dat speelt niet alleen in Afrika beneden de Sahara, maar ook
bijvoorbeeld in Indonesië. Geld uit de Golfregio speelt daarbij
uiteraard een voorname rol.
Die traditionele pluriformiteit geldt momenteel vaak als verdacht, als een teken dat de ‘ware’ islam vervuild is geraakt met vreemde elementen. Diagne wil deze opvatting bestrijden door te laten zien dat de islam 'van zichzelf’ pluriform is. Dat er meerdere versies of varianten van de islam kunnen bestaan. En hij zoekt hiervoor geen theologische maar, als het ware daaronder of daarnaast, een filosofische fundering. De theologie streeft naar een gesloten, afgerond systeem; de filosofie kan laten zien dat er meerdere (gesloten) systemen kunnen en mogen bestaan. Dat is de boodschap van zijn boek Comment philosopher en islam? Dat 'hoe’ betekent hier: met welke filosofie, of filosofieën, kunnen we de verstard rakende islam weer levendig en pluriform maken? Van dit boek is nu een Nederlandse vertaling verschenen.
In de inleiding belooft Diagne dat hij een aantal thema’s uit de geschiedenis van de islamitische filosofie (en de ontmoetingen van filosofie en islam) wil analyseren en zo 'een bijdrage leveren aan de wederopbouw van een kritische geest, van een geest van beweging en pluralisme, zoals deze tot uitdrukking komt in de intellectuele en spirituele geschiedenis van de islam’. Met andere woorden, hij is ervan overtuigd dat beweging en pluralisme bij de islam horen. Daar zal, zacht gezegd, niet iedereen direct van overtuigd zijn, en de rest van het boek beschrijft vooral pogingen om die geest (nieuw) leven in te blazen. Maar waar het Diagne om gaat is filosofische munitie aandragen in de strijd tegen de intellectuele stilstand en de starre orthodoxie.
Maar daarvoor moet hij eerst de filosofie rehabiliteren. En dan is er één gebeurtenis waar hij niet aan voorbij kan gaan. Dat is de publicatie van 'De tegenspraak der filosofen’ van Aboe Hamid al-Ghazali (1058-1111). Dit boek was een frontale aanval op de falsafa, de voortzetting van de Griekse filosofie binnen de islamitische wereld. Al-Ghazali, die eerder in 'De intenties van de filosofen’ een heldere uiteenzetting had gegeven van de Griekse filosofie, keerde zich in 'De tegenspraak’ keihard tegen hun rationele (Aristotelische) conclusies. Hij verzamelde twintig conclusies waarvan er zeventien volgens hem gevaarlijke nieuwigheden waren. Daarnaast waren er drie rechtstreeks in tegenspraak met de islam. Het ging om het idee dat de kosmos uit niets kan zijn ontstaan, dat God slechts kennis heeft van 'algemene zaken’ (de natuurwetten) en dat de wederopstanding niet 'in den vleze’ kan geschieden maar een geestelijke terugkeer moet zijn. Dat deze conclusies in tegenspraak waren met de monotheistische godsdiensten was al eeuwen bekend. De discussie hierover raakte nauw aan een andere vraag, namelijk wat de mens zélf, puur logisch, en uit waarneming, kon afleiden over God, en wat hij daarnaast slechts via de openbaring kon weten. Hadden de filosofen in principe eigenlijk wel een openbaring nodig? Die vraag hing weer samen met wéér een andere brisante kwestie: hoe wist je dat een openbaring 'waar’ was, en dat daaraan geloven geen vergissing was, of het gevolg van een duivels complot? De gelovige moest een profeet zien en horen, en op basis van zijn zintuigen oordelen. Maar als onze zintuigen ons kunnen bedriegen, leveren ze onvoldoende bewijs voor de waarheid van de openbaring. De filosofie riep, kortom, prangende vragen op.
Al-Ghazali verruimde deze twijfel nog eens, richting de logica. Natuurlijk kan ik de zintuigen niet vertrouwen – maar ben ik er méér zeker van dat drie groter is dan tien, en de maan veel groter dan een munt? Hoe voel ik dat een logisch syllogisme 'klopt’? Waar haalt de mens die zekerheid vandaan? Diagne vergelijkt deze radicale twijfel van al-Ghazali met die van René Descartes. De laatste vond, zoals bekend, het antwoord in de constatering dat hij alles kon betwijfelen, behalve dát hij twijfelde – en dus dat hij bestond. (En pas daaruit vloeide voor Descartes het bestaan van een schepper, God.) Al-Ghazali kwam tot een andere conclusie. Hij vergelijkt die twijfel met een wanhopig gebed tot God. En er komt pas een einde aan wanneer God Zijn licht in het hart laat schijnen. God verstrekt aan de mens een 'zintuig’ waardoor hij 'voelt’ dat iets geen verder bewijs behoeft. Dat zintuig maakt dat de gelovige de door God geopenbaarde Koranverzen als waarheid kan accepteren – ook al halen deze de rationele conclusies van de filosofen onderuit. Wanneer die filosofen echter op hun strepen blijven staan, kan dat ertoe leiden dat gewone stervelingen hun geloof verliezen. Dergelijke filosofen waren, kortom, afvalligen. Ze mochten wat hem betreft vervolgd worden. En dat was in die tijd (toen al) een zeer gevaarlijke uitspraak.
'De tegenspraak’ wordt algemeen beschouwd als de doodsklap voor de beoefening van de filosofie in de islamitische wereld. Daarna durfde nog slechts een enkeling op te komen voor het rationele denken. De bekendste verdediging is die van Averroës (1126-1198), die in zijn 'Geloof en wetenschap in de islam’ al-Ghazali’s kritiek ondergraaft en stelt dat de Koran zélf zegt dat filosoferen in de islam verplicht is. Maar met name in de negentiende eeuw, ten tijde van het verval van het Ottomaanse rijk, werd al-Ghazali vaak naar voren geschoven als de man die als geen ander verantwoordelijk was voor de achterstand die de islamitische wereld ten opzicht van het Westen had opgelopen.
Diagne probeert 'De tegenspraak’ onschadelijk te maken door te stellen dat Al-Ghazali’s aanval op de filosofen en zijn verdediging van de openbaring nog niet betekent dat hij één versie van de islam prefereert. Elders in zijn werk toont al-Ghazali zich juist een verklaard tegenstander van orthodoxe dwang en verstarring, en noemt hij iedereen die andersdenkenden van ongeloof beschuldigt, dom en onwetend. Al-Ghazali had wellicht niks met filosofen, maar hij laat ruimte voor vele versies van de islam. Het is echter de vraag over deze interpretatie van al-Ghazali als verkondiger van het pluralisme nog relevant is. Afgezien van een hoofdstuk over de roman 'Hayy ibn Azquaam’ van Ibn Toefayl (1105-1185; het werk is een voorloper van Daniël Defoe’s Robinson Crusoe en wordt door Diagne geïnterpreteerd als een aanzet tot een ecologische filosofie) is 'Filosoferen in de islam?’ bedoeld om de schade die door 'De tegenspraak’ is ontstaan te corrigeren. De islam moet volgens Diagne weer in beweging worden gezet, en open staan voor nieuwe ontwikkelingen. En de filosofie moet daarvoor het fundament leveren. Hiertoe analyseert hij de denkbeelden van een aantal bekende hervormers, te beginnen met al-Afghani (1838-1897), die tijdens zijn onrustige leven zijn mede-moslims opriep om westerse kennis en methoden te adopteren en om de eenheid van de oemma te herstellen, om de westerse overheersers en hun goddeloze, zondige praktijken te weerstaan. Die westerse kennis was oorspronkelijk afkomstig uit de islamitische wereld en dus in wezen islamitisch, zo hield hij hen voor.
Daarmee, aldus Diagne, was al-Afghani de grondlegger van een 'filosofie van de hervorming’. Zijn leerling Mohammed Abdoe (1849-1905) benadrukte dat westerse waarden als vrijheid en individualiteit 'dus’ ook in wezen islamitisch waren – al mocht de 'herontdekking’ hiervan uiteraard niet leiden tot het loslaten van het geloof. Aansluitend hierop bespreekt Diagne het denken van de Indiase filosoof Syed Ameer Ali (1849-1928), die in zijn werk de nadruk legde op de intentie als het fundament van religie. Om een voorbeeld te geven: de Koran geeft vrouwen bepaalde rechten, en stelt het aantal vrouwen dat een man mag hebben op vier. Volgens Ameer Ali moeten we deze voorschriften zien in het licht van de tijd van de openbaring. Het waren toen (aldus Ameer Ali) verbeteringen van de positie van de vrouw. En die intentie is de kern is van de boodschap. De islam is zich inzetten voor het verbeteren van de positie van de vrouw, volgens de maatstaven van de tijd.
Een andere filosofische held van Diagne is Ali Abdel Raziq (1888-1966), de auteur van 'De islam en de grondslagen van de macht’ (1925), een boek dat toen en nog steeds felle discussies uitlokt, omdat Raziq daarin aantoont/beweert dat de islam géén blauwdruk biedt voor een islamitische staat. Daarmee opende hij de mogelijkheid van een moslimstaat op westerse (democratisch) grondslag. Voor velen, met name salafisten, is het idee dat de islam daarin niet zou voorzien, natuurlijk ondenkbaar.
Tot slot bespreekt Diagne het denken van de Pakistaanse dichter/filosoof Mohammed Iqbal (1877-1938), die onder de indruk geraakte van de filosofie van de Franse wijsgeer Henri Bergson. Iqbal verzette zich net name tegen het starre conservatisme en de fatalistische opvatting dat alles door God was voorbestemd, waardoor elk verzet tegen de traditionele verhoudingen als 'slecht’ werd beschouwd. Bergson wees in zijn werk op de creatieve kracht verscholen in het stromen van de tijd, die voortdurend nieuwe mogelijkheden en daarmee nieuwe ervaringen schept. In tegenstelling tot wat de natuurwetenschap zegt is de tijd geen dode lengtemaat, geen loper die zich voorspelbaar uitrolt. Ze is de scheppende kracht zélf. Iqbal interpreteert deze filosofie op eigen wijze, in een visie op de islam die zich goed laat verwoorden door middel van een overgeleverde uitspraak die afkomstig zou zijn van Mohammed: 'Geef niet af op de tijd, want de tijd is God.’ Diagne is met name gecharmeerd van deze visie omdat ze duidelijk maakt dat het moderniseren van de islam beschouwd kan worden als een proces vanuit de islam zélf; niet als het resultaat 'het van buitenaf transplanteren van een moderniteit’. Dan zullen we Bergson maar even vergeten.
Diagne heeft zich een doel gesteld, en kiest zijn gereedschap met zorg. Hij wil aanzetten tot een filosofisch denken ín de islam, tot harmonie en verdraagzaamheid ín de islam. Hij zoekt zijn voorbeelden dus ook daar. Hij negeert moderne 'ongelovige’ filosofische stromingen, en gaat ook ongetwijfeld bewust voorbij aan controversiële islamitische denkers die geen verbindende en stimulerende functie kunnen hebben, zoals de Egyptische filosoof Nasr Aboe Zayd (1943-2010), die voorstelde om de Koran te analyseren zoals geleerden dat met gewone boeken ook doen, als het product van zijn tijd. Een suggestie die Zayd zijn baan en zijn huwelijk kostte (dat werd op last van een rechter ontbonden), en hij zo ernstig werd bedreigd dat hij gedwongen was zijn vaderland te verlaten. Dat is een filosofie die Diagne niet kan gebruiken. Hij zoekt filosofieën die verzoenen, een (p. 133) 'pluralistische filosofie om de sekten met elkaar te verzoenen die historisch gezien voor breuken in de wereld van de islam hebben gezorgd.’ Wat dat betreft is zijn aandacht voor Raziq al redelijk gevaarlijk, ware het niet dat juist de maatschappelijke en politieke pretenties van het salafisme en wahabisme op dit moment de grootste spanningen veroorzaken. Het eindresultaat van zijn 'zoektocht’ is niet erg hoopgevend. De dieper gelegen pluriforme positie die hij zoekt is blijkbaar lastig te vinden, en nauwelijks populair. 'Filosoferen in de islam?’ illustreert in wezen de filosofische armoede van de islamitische wereld. Een wereld die het denken buiten de theologische grenzen zo'n duizend jaar heeft verwaarloosd.
Souleymane Bachir Diagne, Filosoferen in de islam?, Uitgeverij Vantilt, 160 blz., 17,50 euro.