Hoe de kameel van Jaabir de islamitische wereld redde

Moslims mogen, als ze geld lenen, geen rente betalen. Dat verbod, te vinden in de Koran, is een groot struikelblok voor wie wil deelnemen aan de moderne economie. Hoe omzeil je dat? Geleerden vonden een excuus in een curieuze uitspraak van een onbekende geleerde, over een gekochte kameel.


Het probleem is al oud, maar werd actueel halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw. Daarvóór maakten de meeste moslims zich niet druk over de vraag of het moderne kapitalisme verenigbaar was met de islam. Wat al dan niet islamitisch was, werd immers bepaald door de geleerden die op hun beurt braaf luisterden naar het politieke gezag. Of het nu in Egypte was, of Syrië, of Irak – als het politiek gevoelig las, bepaalde de dictator wat van de islam mocht en niet mocht. Maar  in de jaren zeventig kwam daar de klad in. Het Arabisch socialisme (zeg maar: dictatoriaal nationalisme) raakte in verval, en met name in Egypte groeide een nieuwe stroming, het islamisme. De enige weg vooruit, zo luidde het credo van deze beweging, de enige weg richting een rechtvaardige en morele samenleving, was een terugkeer naar de ‘ware’ islam. En in die ware, echte, zuivere islam was bijvoorbeeld geen plaats voor een vreemd gedrocht als het westerse kapitalisme.

Maar ondertussen waren de islamitische samenlevingen natuurlijk sterk verwesterd. Maar de Koran was overduidelijk, vonden velen. Riba, 'rente’, is verboden. Zoals in dit vers:


‘Degenen die woekerrente innen, zullen op dezelfde manier opstaan als degene die door de aanraking van de satan zwaar is verwond. Dat is omdat zij zeggen dat handel en woekerrente hetzelfde zijn. God heeft de handel toegestaan en de woekerrente verboden. Wie de vermaning van zijn Heer gekregen heeft en er dan mee ophoudt, mag houden wat hij voordien verworven heeft. Zijn geval berust bij God. Maar wie het toch weer doen, die zijn bestemd voor het vuur. Zij zullen daarin eeuwig verblijven.’ (2:275)

Handel mocht dus, riba niet. Maar waar ligt de grens? Wanneer ging je te ver? Was het betalen van een gewone rente handel of riba? Om dat probleem compleet te omzeilen …

kwam de Egyptische econoom Azhari Hammud in 1976 met een ingenieus voorstel, waarbij rente 'verpakt’ werd als een beloning voor diensten. Het werkt als volgt: De klant vraagt geen lening van de bank, maar geeft de bank opdracht om iets voor hem te kopen. Bij wijze van beloning of vergoeding voor deze dienst zal de klant daarbij wat extra’s betalen. De bank koopt wat de klant wil (een huis, een auto) en draagt dit over aan de klant, tegen betaling van de kosten én de vergoeding. Dat laatste is geen rente op de verstrekte lening – al kan het zo uitkomen dat de vergoeding verdacht dicht in de buurt komt van wat ongelovige banken in zo'n geval aan rente zouden vragen. In feite heeft de bank geld uitgeleend tegen rente (de vergoeding), maar strikt genomen is er sprake van een reeks afspraken/transacties die stuk voor stuk de toets van de sharia (volgens de shafi'i school) konden doorstaan.


Deze vorm van islamitisch geld lenen (die met een Arabische afkorting bekend staat als MAS), ligt aan de basis van het moderne 'islamitisch bankieren’, en Hammud wordt dan ook met recht beschouwd als de man die de islamitische wereld opende voor de internationale financiële transacties, op een voor velen acceptabele manier. Maar er was wél een probleem. Als het om handel gaat, verbiedt de sharia (en dan hebben we het over álle wetsscholen, ook shafi'i) niet alleen de riba maar ook gharar: risico, onzekerheid. In de praktijk komt dat erop neer dat de bank de klant niet kan opleggen dat hij het door de bank gekochte goed (het huis, de auto) ook daadwerkelijk overkoopt (plus vergoeding). De bank kan in principe met het huis blijven zitten. Hammud zag geen probleem want de klant zou dat huis in verreweg de meeste gevallen natuurlijk wel overnemen; hij had de opdracht gegeven. Maar van een formele verplichting mag volgens de sharia geen sprake zijn en in complexere financiële transacties is het natuurlijk raadzaam als er wat dat betreft wél harde afspraken gemaakt kunnen worden. Was het mogelijk om de sharia op dit punt te omzeilen? Was er ergens ooit een geleerde geweest (vóórdat de sharia echt vastlag) die het had toegestaan om hierover harde afspraken te maken? Gelukkig, zo'n man bestond.


Het probleem dat de sharia geen wederzijdse afspraken toestaat ('als ik dit koop, moet jij beloven dat je het van me overkoopt’), omdat dit gharar oplevert, was al bekend aan de beroemde negende-eeuwse Korangeleerde al-Tabari, de schrijver van het eerste grote Korancommentaar. Al-Tabari vermeldt daarbij het volgende verhaal. Iemand had ooit drie voorname geleerden opgezocht in de stad Kufa, en hen dat probleem voorgelegd. Wat te doen met een dergelijke transactie? De eerste, Aboe Hanifa (de stichter van de gelijknamige school), zei dat in zo'n geval de koop én de voorwaarde beide ongeldig waren. Een andere geleerde, Ibn Abi Laylaa, vond dat de koop wel door kon gaan, maar dat de voorwaarde alsnog afgewezen moest worden. Als reden voor zijn uitspraak gaf hij een hadiet (verhaal) waarin Mohammeds vrouw Aisja een slavin kocht, onder de voorwaarde dat de oude eigenaren haar bezit zouden blijven beheren. Een koop onder voorwaarden, dus. Mohammed (aldus de hadiet) hoorde hiervan en zei dat de koop door kon gaan maar de door Aisja gestelde voorwaarde niet. En dan was er nog een derde geleerde, Ibn Shubruma. Die verklaarde dat de koop én de voorwaarde aanvaardbaar waren. En hij baseerde dat op weer een andere hadiet. Op een dag wilde de Profeet de kameel kopen waarop zijn metgezel Jaabir rondreed. Jaabir ging akkoord met de koop, onder één voorwaarde: dat hij eerst nog met het dier naar huis mocht rijden. Mohammed ging daar (aldus het verhaal) mee akkoord. In die tijd was er nog geen sharia, en waren er nog geen rechtsscholen. Het was de Profeet zélf die voorleefde hoe een moslim zich moest gedragen. En Mohammed had hier een koop onder voorwaarde goedgekeurd.


We weten maar weinig van ibn Shubruma. En er bestaat geen formele fatwa van zijn hand waarin deze uitspraak is vastgelegd en wordt toegelicht. We hebben alleen de samenvatting van het verhaal bij al-Tabari. Wie weet formuleerde Ibn Shubruma het wel zó, met zulke randvoorwaarden, dat zijn uitspraak nauwelijks interessant is. Maar voor de propagandisten van islamitisch bankieren bleek ibn Shubruma een godsgeschenk. De First Conference of Islamic Finance, die in 1979 in Doebai bijeenkwam, legde de spelregels voor het islamitisch bankieren officieel vast – en de uitspraak van ibn Shubruma nam daarbij een centrale plaats in. Een en ander werd nog eens bevestigd in 1983 tijdens een bijeenkomst in Koeweit. Nog steeds berusten alle islamitisch 'goedgekeurde’ financiële transacties op het verhaal van de verkoop van de kameel van Jaabir, en wat ibn Shubruma daarvan vond.


Het mag duidelijk zij dat er een geweldige, onoverbrugbare kloof bestaat tussen het westerse juridische denken en de traditionele islamitische denken. In het westen worden wetten ontwikkeld op basis van abstracte principes zoals rechtvaardigheid en fundamentele mensenrechten. Dat geeft op zich genoeg problemen, maar hiermee is het juridische systeem steeds verder uit te breiden wanneer nieuwe ontwikkelingen daarom vragen. Het islamitische systeem is gebaseerd op de sharia, dat wil zeggen de Koran en het voorbeeld van de Profeet, zoals geïnterpreteerd door de geleerden. Wanneer islamitische rechtsgeleerden geconfronteerd worden met nieuwe ontwikkelingen, kunnen ze niet terugvallen op abstracte principes maar moeten ze in dat historische corpus op zoek naar relevante uitspraken of voorbeelden. De kern van hun speurtocht is niet de ontwikkeling van nieuwe wetgeving, maar de theoretisch-historische rechtvaardiging van wat zich aan de islam opdringt. Daarbij moeten ze vaak diep graven, tot in een ver verleden, en uiteindelijk gebruik maken van bijna vergeten uitspraken van bijna vergeten geleerden. Maar als het écht moet (en in geval van het bankieren moest dat natuurlijk écht), dan is er altijd wel een school, een geleerde of een hadiet te vinden die uitkomst biedt. Maar het is een systeem dat uiteraard op een geven moment op grenzen stuit. In plaats van funderen, gaat het lijken op goedpraten van praktijken waar de traditie in wezen niets over te zeggen heeft.


Volgens sommigen vormt de rechtvaardiging voor islamitisch bankieren hét bewijs voor de flexibiliteit van het islamitische rechtssysteem. Maar volgens anderen bewijst het teruggrijpen op een geleerde van vóór de formulering van de sharia en haar rechtsscholen, dat dit systeem zijn tijd heeft gehad. En dat zijn niet uitsluitend ongelovigen. Het gebruik van ibn Shubruma om (zogezegd) het kapitalisme goed te praten was voor veel conservatieve geleerden uiteraard een gruwel, en nog steeds zijn er velen die de resultaten van Doebai en Koeweit verwerpen. Probleem is alleen dat diens fatwa (als dat het was) de enige manier is om moderne financiële transacties islamitisch te rechtvaardigen. Wie dat afwijst, zegt in feite dat de islamitische wereld terug moet naar (financieel) prehistorische tijden. Maar voor veel critici is dat de prijs die je betaalt voor zuiverheid. Zij beschouwen deze discutabele greep in een ver verleden het zoveelste bewijs dat de traditionele geleerdheid moreel failliet is. Die geleerden kunnen werkelijk álles goedpraten.



Bron: Jonathan Brown, 'Reaching into the obscure past’. In 'Reclaming Islamic tradition’, E. Kendall & A. Khan (ed.), Edinburgh UP.

Marcel HulspasComment