De madrassa: kinderopvang en radicale kweekvijver
Ik krijg het vaak te horen: Wat een
schattige foto is dat toch op de voorkant van je boek! Dat kleine
jochie met die dikke bril, die opkijkt van de Koran en de fotograaf
nieuwsgierig aankijkt, is zo vertederend. Maar wat leert hij daar
op die school? De foto is genomen, hoe kan het anders, in een
zogenoemde madrassa, een ‘Koranschool’. De madrassa’s, en dan vooral
die in Pakistan, zijn tegenwoordig in het westen synoniem met
'broedplaats van radicalisme’. Dat is niet helemaal onterecht. En armoede zorgt voor steeds weer nieuwe aanwas.
De oudste madrassa ('een plaats om te leren’) werd, aldus de islamitische traditie, gesticht in Bagdad in 1057, door Nizam al-Mulk (1018-1092). Doel van deze school was het 'zuiveren’ van de islam van vreemde invloeden, te beginnen met insluipsels uit de Griekse filosofie (in de islamitische wereld: falsafa, zie de blog hieronder). Dat idee sloeg aan en sindsdien wordt de term gebruikt voor alle islamitische scholen waar onderwijs wordt gegeven in de Koran en de klassieke teksten. Madrassa’s zijn overal te vinden, maar ze opereren meestal in de schaduw van het door de staat opgezette en gefinancierde onderwijs. Alleen in Centraal-Azië (Afghanistan, Pakistan, islamitisch India, en dergelijke) spelen ze nog een voorname rol. En het zijn met name de Pakistaanse madrassa’s die de laatste tijd op zeer ongunstige wijze in het nieuws zijn gekomen.
De eerste keer dat de westerse media oog kregen voor deze scholen was heel kort geleden, in de jaren negentig van de vorige eeuw. Islamitische strijdgroepen, opererend vanuit Pakistan, maakten toe een eind aan de tribale oorlogen in Afghanistan en vestigden daar een oerconservatief bewind. Die strijders noemden zichzelf taliban, leerlingen – ze beschouwden zichzelf namelijk als voorbeeldige leerlingen van de Koranscholen in Pakistan. Andere leerlingen van deze scholen doken (en duiken) op onder de jihadisten in Kashmir, de immer onrustige provincie in het noorden van Pakistan, die deels in handen is van India. Na 9/11, toen de Amerikanen ontdekten dat Osama bin Laden zich in Afghanistan schuil hield, werd het taliban-bewind het eerste doelwit van de war on terror. Het begrip madrassa werd synoniem met een opleiding voor de strijd tegen het Westen. Dat laatste geldt maar voor een deel van deze scholen, zoals we zullen zien, maar onder invloed van die buitenlandse kritiek probeert de Pakistaanse overheid nu meer grip te krijgen op de madrassa’s en op wat daar onderwezen wordt. Met beperkt succes. De conservatieve oelama’s (islamgeleerden) verzetten zich uiteraard tegen die inmenging door de staat, die het oor laat hangen naar ongelovigen.
Niemand weet hoeveel van die scholen en schooltjes er zijn. Een groot deel is gesticht en wordt gerund door 'docenten’ die verder aan geen enkele organisatie verbonden zijn. Het (waarschijnlijk) grootste deel van de madrassa’s is echter verbonden aan enkele grote religieuze organisaties. Die organisaties innen de toelatingsgelden, stellen het lesmateriaal en de diploma-eisen vast, en reiken de diploma’s uit. Dit alles overigens vooral op papier; hun grip op wat er daadwerkelijk tijdens de lessen gebeurt, is waarschijnlijk minimaal. Populair zijn de madrassa’s in ieder geval wel. Toen Pakistan onafhankelijk werd, in 1948, waren er naar verluidt 245. Tegenwoordig zijn er (volgens een recente schatting van het ministerie van religieuze zaken) zo'n tienduizend. Met gemiddeld enkele honderden studenten per school. Anderen komen tot hogere schattingen. Het aantal steeg vooral tijdens het bewind van dictator Zia ul Haq (1977-1988), die steun zicht bij de conservatieve geestelijken en hen de vrije hand bood. Onder het bewind van generaal Musharraf (1999-2007) werden verschillende pogingen gedaan om meer grip te krijgen op wat er in de madrassa’s gebeurde, en om het curriculum te moderniseren. Deskundigen zijn het erover eens dat dit weinig heeft uitgehaald.
Die verschillende organisaties hangen samen met verschillende islamitische stromingen. Er bestaat een sjiitische organisatie met eigen scholen, maar verreweg de meeste Pakistani (en dus de meeste madrassa’s) zijn soennitisch. De voornaamste soennitische bewegingen/organisaties die zich met het onderwijs bezighouden zijn de deobandi (met rond 7000 madrassa’s), de barelvi (1600) en ahl-al-hadith (400). Daarnaast heeft de revival-beweging jamat-e-islami haar eigen netwerk van rond de 500 scholen. De deobandi en barelvi beweging dateren beide uit het eind van de negentiende eeuw. De deobandis prediken een terugkeer naar de 'ware’ islam en dat betekende toen vooral een verwerping van het soefisme en van lokale traditionele gebruiken, zoals het vereren van de graven van geestelijk leiders, het geloof in wonderen, et cetera. De barelvi staan meer open voor dergelijke tradities. De jamat-e-islami dateert van een halve eeuw later, is ook zeer conservatief en daarbij sterk gekant tegen westerse invloeden. Maar ze is vooral gericht op persoonlijk geloof en dus niet politiek activistisch. De taliban-strijders en -leiders waren afkomstig uit de scholen van de deobandi-beweging. Tegenwoordig kijken veel buitenstaanders met argusogen naar de madrassa’s van de salafistische beweging ahl al-hadith ('mensen van de traditie’) want er zijn aanwijzingen dat deze financieel gesteund worden door de heersers in Saoedi-Arabië, via de al-Harmain Islamic Foundation, een 'goededoelenstichting’ die ervan beschuldigd wordt niet alleen arme kindertjes te helpen, maar ook terrorisme te financieren.
Het formele curriculum voor het onderwijs in álle madrassa’s heet de dars-i-nizami, opgesteld in India in de negentiende eeuw, op basis van het werk van Nizamudin Sihalwi (gest. 1748), die ook aandacht besteedde aan grammatica en logica. Het was duidelijk dat het onderwijs, ondanks deze toevoeging, niet bepaald een basis legde voor een carrière in het Brits-Indiase bestuur, maar dat was ook niet de opzet. Met de groeiende tegenstelling tussen de Britten, de Hindoes en de moslims – en de opkomst van sterk geëuropeaniseerd onderwijs – begonnen de madrassa’s zich steeds meer te beschouwen als de hoeders van de islamitische traditie. Alle vernieuwing werd en wordt afgewezen, en de madrassa’s hanteren in principe nog steeds de onderwijsmethoden van een eeuw geleden. Het komt erop neer dat leerlingen een klein beetje Arabisch leren zodat ze een passage uit de Koran of een andere klassiek Arabisch werk kunnen 'lezen’. Krijgen ze dat beetje Arabisch niet onder de knie, dan is het een zaak van goed onthouden wat er volgens de leraar zou staan. Daarnaast lezen ze vertaalde uittreksels van (en commentaren op) die klassieke werken in de eigen taal, het urdu, maar de inhoud daarvan is vaak veel te hoog gegrepen voor de leerlingen. Daarnaast zijn er werken (ook in het urdu) waarin zaken als democratie, kapitalisme en socialisme worden veroordeeld, zoals die van de befaamde Indiase geleerde Abul Hasan Ali Hasani Nadvi (1914-1999), die schreef over de noodzaak van een jihad van de islamitische tegen de westerse wereld. (Sayed Qutb, de beroemde ideoloog van de Moslimbroeders zestig jaar geleden, bewonderde zijn werk.)
Dan is er in de madrassa’s literatuur te vinden waarin 'vreemde’ islamitische stromingen worden aangevallen. Die laatste zijn vaak nog afkomstig van de stichters van de verschillende bewegingen. Welke stromingen worden 'verketterd’ verschilt per beweging, maar alle madrassa’s verketteren in elk geval de ahmadiyya-beweging, een progressieve stroming van ongeveer een eeuw oud die al heel lang de gebeten hond is. Leden van deze beweging hebben het in de hele islamitische wereld zwaar te verduren. Het ligt voor de hand dat deze felle en gemakkelijk te begrijpen werken de meeste indruk maken op de leerlingen. Maar ook al zijn deze in ruime mate voorradig (zoals onderzoekers opmerken), de scholen ontkennen dat ze aan de hand van die boeken lesgeven en zo hun leerlingen opzetten tegen bepaalde stromingen. Want dat is bij de wet verboden. Wat zij officieel geven is 'onderwijs over andere godsdiensten’. Wanneer onderzoekers (en fotografen) langskomen, toont men hen uiteraard bij voorkeur de vrome Koranles.
De laatste jaren besteden de madrassa’s meer aandacht aan niet-religieuze vakken. Dat is enerzijds het gevolg van de kritiek van buitenstaanders, anderzijds van gerichte subsidies van de Pakistaanse overheid (ook weer onder invloed van die kritiek). Die heeft ooit 255 miljoen dollar gestort in een Madrassah Reform Scheme. Het geld is welkom uiteraard, maar de schoolbesturen moeten niets hebben van 'westerse’ invloeden en vele weigeren hiervan gebruik te maken. Veranderingen in het curriculum zijn ook vrijwel niet door te voeren doordat de leraren nog steeds geselecteerd worden door de religieuze organisaties, dus op basis van hun vroomheid, en omdat controle op de bestedingen nauwelijks mogelijk is.
De madrassa’s worden grotendeels gefinancierd door rijke gelovigen, vaak handelaren en industriëlen, die menen dat zij door middel van dergelijke giften een goede daad verrichten. Madrassa’s vragen geen 'collegegeld’ maar wél een bescheiden bedrag (enkele honderden rupees, een paar euro) om te worden toegelaten. Al met al zijn ze veel goedkoper (en natuurlijk ook orthodoxer) dan de staatsscholen, met als gevolg dat de leerlingen voor het overgrote deel afkomstig zijn uit de armste lagen van de Pakistaanse samenleving. De madrassa’s fungeren in feite als een soort van weeshuizen. Ze bieden ouders de mogelijkheid om hun kind enige opvoeding te geven, terwijl het verder niets (meer) kost. Een enquête onder een groot aantal leerlingen (uitgevoerd in 1994, zoiets is héél lastig te organiseren) gaf aan dat de helft van hen naar de madrassa was gegaan (gebracht) 'vanwege economische redenen’ en veertig procent 'vanwege sociale redenen’. Dat komt in wezen op hetzelfde neer: omdat hun ouders hen niet konden onderhouden. Slechts zes procent vertelde dat men daar was 'vanwege het geloof’. De onderwijzers krijgen overigens een zeer laag salaris, en zijn grotendeels afkomstig uit dezelfde sociale klasse.
Het mag duidelijk zijn waarom de madrassa-studenten de meest conservatieve van Pakistan zijn. Onder hen zijn vele bewonderaars te vinden van gewapende strijd tegen de westerse kruisvaarders, en van de taliban en al Qaeda. Maar ook al zijn ze allemaal diep conservatief en xenofoob; niet alle madrassa’s zijn dergelijke 'broedplaatsen van jihadisme’. Volgens Peter Singer van het Brookings Institution is 10 tot 15 procent van de scholen te omschrijven als 'radicaal’ en militant anti-westers. Dan hebben we het nog steeds over enkele honderdduizenden leerlingen. Het overgrote deel van de madrassa’s bieden de extreem arme bevolking de mogelijkheid om hun kinderen veilig weg te schenken. En dan is elke mate van scholing alleen maar meegenomen. Afschaffen of verbieden is onmogelijk. De enige manier om deze aachterlijke vorm van onderwijs terug te dringen, is ontwikkeling van het platteland, zodat andere keuzes mogelijk zijn. Tot die tijd kunnen jihadistische organisaties (al dan niet gefinancierd door de Amerikaanse, Iraanse, Pakistaanse of Saoedische overheid – zoals in het verleden gebeurd is en nog gebeurt – in de madrassa’s gewillige rekruten werven.
Bron:
http://himalmag.com/the-madrassa-and-the-state-of-pakistan-tariq-rahman/