Heiko Miskotte - dominee van twijfelend Nederland

Het was zijn finest hour. Op 9 mei 1945, vier dagen na de Duitse capitulatie (en één dag na de schietpartij op de Dam, de laatste stuiptrekking van de Duitse terreur) besteeg Heiko Miskotte de kansel van de Nieuwe Kerk, tijdens een ‘dankdienst voor de bevrijding’. Het thema van zijn preek was 'Gods vijanden vergaan’ (Ps 92:10). Miskotte, die tijdens de bezettingsjaren heel wat anti-Duitse pamfletten had geschreven (maar nooit was opgepakt) kon in zijn preek zijn woede over het naziregime de vrije loop laten. Maar net zo goed hekelde hij het feit dat velen het gevaar van het nazisme veel te laat hadden ingezien, en of hadden gedacht dat verzet tegen het regime onverstandig was. Dom en laf was de natie geweest. Het nazisme was immers niet zo maar een tegenstander geweest; het had de christelijke beschaving omver willen werpen. Miskotte had recht van spreken, zo wist iedereen. Hij had al ruim vóór de oorlog gewaarschuwd voor het goddeloze nazisme. Tevergeefs. Ook de Hervormde Kerk kreeg er van langs. Natuurlijk waren er individuele dominees die zich in het verzet hadden onderscheiden, maar de kerk als geheel had lijdzaam toegezien. Alles moest voortaan anders. In de overvolle kerk boog men deemoedig het hoofd.

Het hadden zijn gloriejaren moeten worden, na de bevrijding, na zijn indrukwekkende donderpreek in de Nieuwe Kerk. Maar het werden uiterst zware jaren…


Miskotte werd in augustus 1945 benoemd tot hoogleraar in Leiden. Men kon niet langer om de man heen. Maar de overgang van kansel naar collegezaal viel hem zwaar. Zijn Leidse collega’s vonden hem een wetenschappelijke lichtgewicht, en lieten dat graag merken. Daar kwam bij dat hij in die tijd voor de zoveelste keer ernstig begon te twijfelen aan God en de oprechtheid van zijn roeping. En dan was er de ineenstorting van zijn huwelijk. Miskotte was nooit een betrokken huisvader geweest en had de opvoeding van zijn vijf kinderen overgelaten aan zijn vrouw Cor. Zij had zich daardoor altijd miskend gevoeld. De oorlogsjaren, de angst dat haar man zou worden opgepakt, en uiteindelijk de Hongerwinter, waren uiterst zwaar geweest. Een poging om alles uit te praten, een nieuw begin te maken, tijdens een zomervakantie van 1946, liep vast in een machteloos, hopeloos zwijgen van de depressieve Miskotte. En tot overmaat van ramp werd zijn gezin een maand later het slachtoffer van voedselvergiftiging. Miskotte zélf ontsprong de dans, maar zijn vrouw en enkele kinderen moesten met tyfus opgenomen worden in het Academisch Ziekenhuis. Na enkele gruwelijke weken moest Miskotte uiteindelijk zowel zijn geliefde dochter Alma als zijn vrouw Cor ten grave dragen. Miskotte raakte volkomen aan de grond en wentelde zich in schuldgevoel. God strafte hem. Voor zijn arrogantie, zijn twijfel, zijn gebrek aan aandacht voor zijn vrouw. Herman de Liage Böhl maakt voor zijn biografie veel gebruik van de dagboeken van Miskotte. De aantekeningen van eind 1946 zijn werkelijk hartverscheurend.


Heiko Miskotte (1894-1976) had altijd getwijfeld. Zijn reputatie als een van de grootste, zo niet de grootste Nederlandse protestantse theoloog van de twintigste eeuw, had hij ook voor een groot deel te danken aan het steeds weer ondergaan, toetsen en bevechten van die twijfel. Ook al sprak hij daar met bijna niemand over, Miskotte, zo schrijft de Liagre Böhl, 'is zijn hele leven lang bevangen geweest door ongeloof’. Die twijfel maakte dat Miskotte als geen ander de nieuwe generatie kon aanspreken. Maar ook al stond hij met één been in de moderniteit, zijn andere been stond stevig verankerd in de reformatorische traditie. Miskotte’s centrale boodschap was dat de Kerk de ramen open moest gooien, dat ze maatschappelijk betrokken moest zijn – maar dat er niet zoiets bestond als 'christelijke politiek’ of 'christelijke partijen’, terwijl andere partijen oer definitie goddeloos zouden zijn. Deze gedachte, die bekendstaat als de antithese, domineerde de christelijke politiek vóór de Tweede Wereldoorlog. Miskotte daarentegen was van jongs af aan een socialist en sociaal-democraat geweest.

Zijn grote held was de vermaarde 'rooie dominee’ Karl Barth (1886-1968). Deze Zwitserse theoloog ontdekte in 1914 tot zijn grote verontwaardiging dat het Europese christendom niet alleen niet in staat was om de naderende Wereldoorlog te voorkomen, maar dat ze daarna ook nog eens christenen opriep om de wapenen op te nemen. Voor Barth betekende deze houding het totale failliet van de burgerlijke negentiende-eeuwse theologie, waarin God eigenlijk als vanzelf aan de kant stond van de beschaafde, nette burgerij – die God voor hun burgerlijke, nationalistische karretje spanden. Deze theologie was wat hem betreft volledig failliet. Barth ontwikkelde een radicaal andere visie waarin hij God en mens radicaal scheidde. Beiden waren oneindig verwijderd van elkaar. De mens kent God niet. Hij is volstrekt onkenbaar. Elke streven Hem te naderen, te interpreteren (bij Barth is dat de definitie van 'religie’ – een term met een negatieve klank) was slechts een hopeloos pogen. Wetenschap, de geschiedenis, de natuur – ze leerden ons niets over God. Uitervkiezing, genade – de mens had dat op geen enkele wijze in de hand. De enige manier om God te benaderen was via Christus. Die konden we wel in zekere mate kennen. Diens boodschap was voor de zondige mens de enige manier om die onoverbrugbare afstand te verkleinen. Maar Gods kon niet worden verdiend of verworven. Gods genade stond volgens Barth loodrecht op alle menselijke ervaring, ze kwam, in Barths beroemde frase: Senkrecht von Oben. Barth, kortom, preekte een radicale breuk tussen het brave burgerdom en de Allerhoogste.

Barth presenteerde zijn radicale theologie kort na de Wereldoorlog,in zijn beroemde Römerbrief. Die sloeg in als een bom. Ook Miskotte was diep onder de indruk. Ook al had hij moeite met bepaalde aspecten (Miskotte had als kind God in de natuur gezocht én vaak 'gevoeld’, een sentiment waar Barth niets van moest hebben); andere aspecten spraken hem direct aan. De nadruk op het menselijk onvermogen om God te kennen sloot nauw aan bij zijn eeuwige twijfel. Tegelijkertijd sloten Barths radicale opvattingen omtrent de genade aan bij de orthodoxe opvattingen van Miskotte, die altijd vast heeft gehouden aan het oude leerstuk van de predestinatie. Miskotte volgde Barth nauwgezet. Zodra er weer een deel van diens Kirchliche Dogmatik op de mat viel, was Miskotte enige dagen onbereikbaar. Niet dat hij een 'gewone’ Barthiaan was. Miskotte was een groot liefhebber van kunst en literatuur, zaken waar Barth niets om gaf. En juist die sferen hebben zijn denken over God sterk beïnvloed.

Miskotte was een bewonderaar van het vermogen van het socialisme om de aanhang te mobiliseren en te laten dromen van een betere toekomst. Dat mistte hij in de hervormde kerk. Maar zijn  boodschap viel uiteraard in dorre aarde onder de brave gelovigen in zijn eerste twee beroepingen, in de Zeeuwse gemeente Kortgene en in Meppel. In Haarlem kon hij wat vrijer ademhalen, maar zijn echte doorbraak kwam eind jaren dertig, toen hij naar Amsterdam kon vertrekken. Miskotte, die zeer bezorgd was over de opkomst van Hitler en dankzij zijn boek Edda en de Thora een reputatie had opgebouwd als antinazistische 'rooie’ dominee, voelde zich in de hoofdstad als een vis in het water. Dáár trof hij de hele en halve gelovigen die zijn taal verstonden. Daar ontwikkelde hij zijn complexe, gedragen stijl van preken. Miskotte was een zeer belezen man en een diep denker. Zijn preken waren voor het gewone kerkvolk vaak nauwelijks te volgen. Maar op anderen maakten ze diepe indruk. Hier sprak een man die thuis was in de theologie, de kerkvaders, de wereldliteratuur en de actuele politieke situatie – en die zijn toehoorders aanvoelde. Die hen durfde aan te spreken op hun twijfel. Een twijfel die uiteindelijk het centrale thema zou zijn van Als de goden zwijgen (1956). Het boek werd geprezen als een meesterwerk (maar bevat ook volstrekt duistere passages). Nietzsche had gelijk, schreef hij. God is dood. Dat wil zeggen, de traditionele vormen van geloven hadden afgedaan. De moderne mens gelooft nergens meer in en staat met lege handen. Maar er is een weg terug. Miskotte wijst op de diepe les van het Oude Testament, waarin God zo vaak zwijgt en afwezig lijkt te zijn. Dat zwijgen was voor Israël nooit een reden om te concluderen dat God niet bestond. Het verlangen naar God is immers onuitroeibaar:

'Israël heeft geen behoefte gehad om het bestaan der goden te ontkennen. En wij verstaan ten naate bij wat de reden daarvoor geweest moet zijn: het blijvende besef van de onoverwinnelijkheid van de religie, ondanks haar onechtheid.’

En zo bereikte hij in de loop van de jaren vijftig en zestig de status die eigenlijk al in 1945 voor het grijpen lag. Die van ’s lands nationale dominee. Het indrukwekkende orakel dat worstelde met het moderne levensgevoel maar er ook een antwoord op had gevonden. Miskotte’s invloed op het Nederlandse protestantisme is moeilijk te overschatten. Hij voerde de kerk terug naar de maatschappelijke werkelijkheid, en bereidde haar voor op het loslaten van de verzuiling. Zijn antwoord op het ongeloof heeft momenteel misschien weinig zeggingskracht meer maar wie de moderne evangelische kerken ziet –  open voor alle nieuwsgierigen, met nieuwe vormen van samenkomen maar in theologisch opzicht zéér traditioneel – realiseert zich dat deze bijzondere man de tijdgeest als geen ander aanvoelde. De Liagre Böhl biedt ons de hele man, van zijn meest intieme gedachten tot aan zijn werken vol theologische subtiliteiten. De hoogst sensitieve jongen, de twijfelaar en klager, de bij vlagen bezeten werker. 'Miskotte. Theoloog in de branding’ is een menselijk monument.


Herman de Liagre Böhl, Miskotte. Theoloog in de branding, 1894-1976. Uitgeverij Prometheus, 360 blz., 35 euro.

Marcel HulspasComment