Die schitterende ‘islamitische wetenschap’ heeft nooit bestaan

Het zal niemand verbazen dat de Arabische wereld momenteel andere prioriteiten heeft dan investeren in wetenschap en technologie. Op dit moment wordt minder dan een half procent van het BBP daaraan besteed. Dat is pakweg 15 procent van dat de Verenigde Naties noodzakelijk achten om als land de ontwikkelingen bij te houden. De investering in onderwijs is al even beroerd. Voeg daarbij dat 95 procent van de jongeren die buiten de islamitische wereld gaat studeren, vervolgens niét terugkeert en het is duidelijk dat (even los van de chronische conflicten) de economische toekomst van de Arabische wereld er buitengewoon somber uitziet. De machthebbers in Saoedi-Arabië en de Golfstaten stampen weliswaar met enige regelmaat imposante onderzoeksinstituten uit de grond, vol met de nieuwste apparatuur en met gesluierde vrouwelijke medewerkers voor de mooie plaatjes, maar staatsbemoeienis is geen vervanging voor intiatief. Het zijn de bedrijven, de ondernemende burgers die het moeten doen. Maar die zijn weg. En het enige dat de elite doet is nostalgisch terugverlangen naar de vroege middeleeuwen, toen de islamitische wereld geen aaneenschakeling was van frontlijnen, maar juist leidend was op het gebied van wetenschap en technologie. Maar heeft die tijd eigenlijk wel bestaan?


Tijdens een World Government Conference in Doebai afgelopen week, werd die elite in ieder geval op zijn wenken bediend door de (van oorsprong Irakese, nu Britse) hoogleraar natuurkunde Jim Al-Kalili van de Universiteit van Surrey. Hij stak het bekende pleidooi af dat het Westen nu eens moet erkennen dat de Arabische wereld een grote bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van wetenschap en techniek. Hij vermeldde in zijn lezing de alchemist Jabr ibn Hayyan (721-815), de veelschrijver Al-Kindi (801-873), de Perzische wiskundige Al-kwarizmi (plm. 790-840; de term ‘algoritme’ is afgeleid van zijn naam), de medicus Al-Razi (865-925) en de astronoom Al-Haytham (965-1040, in Europa bekend als Alhazen). Dat herinneren aan de Arabische bijdrage aan de wetenschap is inmiddels nauwelijks nog nodig – ze is inmiddels algemeen bekend en in een modern boek over wetenschapsgeschiedenis zullen de Arabieren niet ontbreken – maar zijn Arabische luisteraars vonden dit standje voor het westen vast prettig. Daarna vertelde Al-Kalili wat volgens hem kenmerkend was voor de toenmalige islamitische wereld, en de reden waarom de wetenschap kon bloeien:


The Arabic Islamic civilization was curious, tolerant, inclusive and open to all ideas, cultures, and movements. Acknowledging the contributions of the Islamic world, Western scholars and philosophers would gather in Baghdad to learn and share knowledge. Scientific achievement meant asking questions and being inquisitive about the world around us, not limited by what we saw.”


Dat bijeenkomen van westerse geleerden in Bagdad heeft Al-Kalili zelf verzonnen. In het westen gebeurde op dat terrein he-le-maal niets. Maar de (oosterse) geleerden trokken inderdaad naar de nieuwe hoofdstad van de nieuwe machthebbers (de abassidische kaliefen), want daar was het geld.

Volgens Al Arabiya vertelde Al-Kalili nog iets aardigs (voor zijn Arabische gehoor), namelijk dat de wetenschappelijke wereld van nu een voorbeeld kan nemen aan de islamitische wereld van toen:


The pure ingenuity, curiosity and thirst for knowledge of these scholars is something the scientific world should aspire to achieve.’


Maar met de wetenschap is weinig mis. Zij ontwikkelde zich na 1100 verder buiten Arabië. Al-Kalili’s advies aan 'de wetenschappelijk wereld’ is vooral nuttig voor de Arabische wereld. Die zou de intellectuele ramen eens open moeten gooien. Al-Kalili heeft er ongetwijfeld niks over gezegd, maar de door hem genoemde geleerden zijn daarvan het levende bewijs. Al-Razi stond bekend als een pure rationalist en een vijand van de islamitische orthodoxie;  Al-Kwarizmi was geen Arabier maar een Pers (en sprak waarschijnlijk geen Arabisch), Alhazen beweerde dat de wetenschap de beste weg was tot kennis van God (en dus niet de openbaring), en Al-Kindi geldt als de grondlegger van de falsafa ('filosofie’), de Arabische doorontwikkeling van de filosofie van Aristoteles. Een stroming die zijn hoogtepunt bereikte in het werk van de Spaanse filosoof Ibn Roesd (Averroes; 1128-1198) maar die toen al in Arabië zélf ten onder was gegaan door felle religieuze aanvallen, en de genadeklap had gekregen van de filosoof Al-Gazali (1058-1111) in zijn boek Tahafoet al falasifa ('De ongerijmdheden van de filosofen’). Deze mannen waren, kortom, in maatschappelijk en theologisch opzicht dwarsdenkers die anno 2016 pijlsnel de wijk zouden nemen uit de Arabische wereld.

En dan is er nog iets dat Al-Kalili waarschijnlijk niet heeft vermeld, omdat Arabieren dat niet graag horen. Die grote bloei van de wetenschap vond helemaal niet plaats in een 'Arabic islamic civilization’. Die veelgeprezen bloeitijd van 'islamitische’ beschaving is een mythe; die tijd kan net zo goed een 'Arabic christian civilization’ worden genoemd. Want de meerderheid van de bevolking in de regio was in die glorietijd nog steeds christelijk (al spraken en schreven ze Arabisch). De Arabieren hadden in de zevende eeuw een vrijwel volledig christelijk rijk bij elkaar veroverd, en het christendom bleef daarna nog minimaal drie eeuwen de (in aantallen) dominante religie. Het was voor christenen onmogelijk om hoge militaire of regeringsposten te bemannen (wat voor veel christenen een reden was om zich te bekeren) maar ze vormden in die eeuwen wél de meerderheid van de bevolking. Het christendom was nog steeds vitaal (getuige de grote hoeveelheid Arabisch-christelijke geschriften, waar momenteel niemand naar omkijkt) en er vond in deze tijd een zeer levendig theologisch debat plaats tussen moslims en christenen. De moslims waren de baas, maar ze vormden ook een minderheid. En dat wisten ze. En op intellectueel en wetenschappelijk gebied waren ze afhankelijk van de christenen, die thuis waren in de klassieke traditie. De zo vaak verheerlijkte 'islamitische beschaving’ was in religieus en intellectueel opzicht een unieke, creatieve mengcultuur. Het is heel goed mogelijk dat juist hierdoor de intellectuele ruimte ontstond waarin dwarsliggers konden leven en werken, waardoor de wetenschap kon opbloeien.

Vanaf de Kruistochten (vanaf 1100), en nog sterker na de inval van de Mongolen (vanaf 1250) namen de islamitische machthebbers steeds strengere anti-christelijke maatregelen, en daarmee veranderde de trage krimp van de christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten in een snelle ondergang. Totdat er van het christendom weinig meer over was dat wat verarmde, geminachte minderheden.

Wat resteerde was een religieuze monocultuur. En dat is nooit bevorderlijk voor kritisch denken – bij welke religie dan ook. En zoiets is ook niet bevorderlijk voor de bloei van de wetenschap, die immers sterk afhankelijk is van het snel en creatief opnemen van ideeën 'van buiten’. Dat is nu precies wat vanaf omstreeks 1100 steeds sterker werd afgewezen. En daarmee veroordeelde de islamitische wereld zichzelf tot stilstand.

Dromen over een islamitische renaissance heeft dus geen zin. Ten eerste is het vals – die bloeiperiode helemaal niet (puur) islamitisch. Ten tweede kan bloei pas ontstaan wanneer de islamitische wereld de ramen openzet. Niet voor wetenschappelijke apparatuur maar voor nieuwe ideeën. Ook ideeën die onverenigbaar zijn met de islam. Net zoals toen. Zolang dat niet gebeurt, zolang er binnen de islamitische wereld geen stromingen, geen geloven en geen geleerden kunnen bestaan die dwarse ideeën kunnen importeren, blijft het bij een valse droom.


De lezing van Al-Kalili:

http://english.alarabiya.net/en/special-reports/world-government-summit-2016/2016/02/09/Arab-World-must-regain-past-and-golden-age-of-Islam-.html

Marcel HulspasComment