Was het Mohammed die Palestina veroverde?

Niet-islamitische bronnen suggereren dat Mohammed nog leefde tijdens de Arabische verovering van Palestina. Is dat zo? Heeft de islamitische traditie deze glansrol van Mohammed onderdrukt? Of moeten we die bronnen anders lezen?


Was het Mohammed zélf die Jeruzalem veroverde? Was het de Profeet die toen (op afstand) de islamitische legers aanstuurde? Het lijkt een belachelijk idee. Volgens de islamitische traditie stierf Mohammed immers in het jaar 632, en volgens de (schaarse) niet-islamitische bronnen doken de moslims pas in 634 op in Palestina. Mohammed zou toen al jaren dood zijn geweest. Toch zijn er niet-islamitische bronnen die suggereren dat hij tijdens de inval nog leefde. Dit curieuze gegeven werd waarschijnlijk voor het eerst opgemerkt door Patricia Crone en Michael Cook in hun boek Haggarism (1970), en is recent opgepikt in Stephen Shoemakers The Death of a Prophet (2012). Shoemaker constateert dat Mohammed inderdaad wellicht de inval in Palestina heeft geleid.


Het gaat in totaal om elf teksten… 



maar een groot deel daarvan dateert van ver ná de verovering, en herhaalt in feite wat eerder al was geschreven. Die latere teksten geven hooguit aan dat de opvatting dat Mohammed erbij was, een redelijk lang leven had. Interessant zijn uitsluitend de vroegste teksten, die aanleiding gaven tot het ontstaan van deze opvatting. De oudste is de Doctrina Iacobi nuper Baptizati, een unieke tekst die kort na de inval van de moslims in Palestina moet zijn ontstaan. Ze bevat het nieuws van de komst van de islam ‘heet van de naald’. De Doctrina is een fictieve discussie tussen enkele Joden, ergens in Noord Afrika, die zich naar aanleiding van de vervolging van de Joden door keizer Heraklios hadden bekeerd. De tekst is waarschijnlijk bedoeld om Joden die zich (gedwongen) bekeerd hadden, te sterken in hun nieuwe geloof. We weten niet of veel Joden zich bekeerden in die tijd; de hernieuwde vervolging zal zeker effect hebben gehad. Heraklios had kort daarvoor het Perzische Rijk verslagen – een duidelijk teken dat God aan de kant van de christenen stond. Dat was, na eeuwen van vervolging, uiteraard een bittere conclusie en het ligt voor de hand dat niet alle Joden (waarschijnlijk de overgrote meerderheid) niet overtuigd was van Heraklios’ goddelijke missie. De Byzantijnse zege kon niet het einde zijn.

Blijkbaar heerste er onder de Joden in Palestina grote onrust. Een van de Joden die in de Doctrina het woord voert, Justus, citeert een brief van 'mijn broer Abraham’ in Caesarea (Palestina) die schrijft dat veel Joden daar zeer opgewonden zijn geraakt nadat de candidatus [de Byzantijnse legerleider Sergius] verslagen was door de Saracenen (Arabieren), en vanwege de verhalen over een profeet.


'En ze zeiden: “een profeet is verschenen, komende met de Saracenen, en hij verkondigt de komst van de gezalfde die zal komen, die de Messias is.”’


De Joden in Palestina waren al decennia-,  zo niet eeuwenlang in afwachting van de messias die de christenen zou verjagen en het Joodse koninkrijk zou herstellen. Abraham wilde er meer van weten en volgens de brief (in de Doctrina) zocht hij een Joodse geleerde op. Deze toonde zich minder blij en vertelde over die profeet: “Hij is vals, want de profeten komen niet gewapend met een zwaard.” Daarna zou deze geleerde hebben gezegd dat waarschijnlijk de Antichrist straks zou komen. Daarna adviseerde hij Abraham verder te informeren:


‘Ik heb rondgevraagd en hoorde van hen die hem hebben ontmoet dat deze zogenaamde profeet niet de waarheid bracht, alleen maar bloedvergieten. Hij zegt ook dat hij de sleutels tot het Paradijs bezit, wat ongeloofwaardig is.’


Justus besluit: 'Deze dingen heeft mijn broer Abraham uit het Oosten geschreven.’

Deze passage in de Doctrina Iacobi speelt een cruciale rol in het boek Haggarism. De auteurs hebben zich voorgenomen de vroegste geschiedenis van de islam te beschrijven aan de hand van niet-islamitische bronnen, want die laatste zouden allemaal veel te laat zijn ontstaan daarom onbetrouwbaar zijn. De eerste bron die ze vervolgens citeren is de Doctrina. Daarover merken ze vervolgens op:


'Er zitten verschillende interessante aspecten aan deze tekst Ten eerste de doctrine van de sleutels […] Dit aspect is op zich niet erg belangwekkend. […] Van groter historisch belang is het feit dat de profeet gepresenteerd wordt als zou hij nog in leven zijn geweest ten tijde van de verovering van Palestina. Deze opmerking is uiteraard onverenigbaar met het islamitische verslag van de levensloop van de profeet, maar er is onafhankelijke bevestiging […] Maar het echt verbazingwekkend aan de Doctrina is de mededeling dat de profeet de komst aankondigde van 'de gezegende die zal komen’. Dat wil zeggen dat de kern van de boodschap van de profeet, in de vroegste getuigenis afkomstig uit de niet-islamitische traditie, op Joods messianisme lijkt. Dit is een zeer ongebruikelijk idee, maar opnieuw wordt ook dit opvallend genoeg bevestigd door onafhankelijk bewijs.’


Het is heel goed voorstelbaar dat de Joden verheugd waren over de nederlaag van de Byzantijnen, die net een nieuwe ronde anti-Joodse vervolgingen hadden ingezet. En dus ook verheugd over de komst van de Arabieren. Sommigen meenden wellicht dat hiermee een nieuwe stap was gezet richting het Joodse koninkrijk. Maar er zijn geen vroege Arabische bronnen die suggereren dat er een verband heeft bestaan tussen de vroegste islam en dit typisch Joodse messianisme. Cook en Crone doen een heel boek lang hun best om het bestaan van dit 'hagarisme’ aannemelijk te maken maar meer aanwijzingen dan de opmerking in de Doctrina zijn er niet. De 'onafhankelijke bevestiging’ waar ze naar verwijzen stelt in mijn ogen niet veel voor. Ze bestaat uit een Joodse tekst van een eeuw later (niet onafhankelijk, en te laat), en het feit dat de tweede opvolger van Mohammed, Oemar, de 'messianistische aanduiding’ al-Faroek heeft gehad, wat vertaald kan worden als 'de verlosser’. Wat dat ook moge betekenen en waarom – het probleem is dat zij eerder suggereerden dat Mohammed de bevrijder was van Palestina, en dat er dan geen uitzonderlijke rol voor Oemar overblijft.


Wat kunnen we uit de Doctrina afleiden? Merk op dat de 'brief van Abraham’ geen daden of opdrachten van deze profeet/veroveraar noemt. Het lijkt erop dat de Joden slechts spraken van een Arabische profeet waarbij zij meenden dat deze nog leefde. En blijkbaar dacht een aantal Joden dat de 'komst’ van deze profeet (die de Byzantijnen kon verslaan) betekende dat de Joodse gezalfde (messias) niet ver meer kon zijn. Tegelijkertijd blijkt uit de brief da de Joden scherp verdeeld waren over de rol van deze profeet. De passage hieraan gewijd is waarschijnlijk in latere tijden bijgewerkt. Abraham zou namelijk met iemand gesproken hebben die zei dat deze man geen profeet kon zijn, want 'profeten komen niet gewapend met een zwaard’. Dit argument tégen Mohammed is enigszins verdacht. Het zou pakweg een eeuw later een centrale rol spelen in het debat tussen christenen en moslims over de vraag of Mohammed écht een door God gezonden profeet was. Voor de christenen was dat onmogelijk want een profeet (en zij dachten daarbij aan Jezus) gebruikt geen geweld. Voor Joden is dit geen geldig argument; Joodse profeten hanteerden wel degelijk het zwaard, als dat nodig was. Het lijkt erop dat dat dit 'late’, typisch christelijke argument op een gegeven moment in de Doctrina is opgenomen. Het feit dat deze geleerde over de Antichrist begint, duidt in elk geval heel sterk op een latere (christelijke) bewerking. Hetzelfde geldt overigens voor het derde argument dat de brief noemt: 'Hij zegt ook dat hij de sleutels tot het Paradijs bezit, wat ongeloofwaardig is.’ Dergelijke sleutels komen in de Koran/Islam niet voor, en in het Jodendom ook niet. Het is een typisch christelijk begrip. Wellicht dus ook later ingevoegd. Maar het tweede argument in de brief klinkt levendig en is intrigerend:


‘Ik heb rondgevraagd en hoorde van hen die hem hebben ontmoet dat deze zogenaamde profeet niet de waarheid bracht, alleen maar bloedvergieten.’


Abraham had mensen gesproken die zeiden dat ze de profeet hadden ontmoet, en zij wisten te vertellen dat hij helemaal geen profeet was maar de Joden zou doden. Dat klinkt niet als een conclusie uit een ontmoeting face-to-face, en is daarvoor ook geen bewijs. Het heeft er meer van weg dat 'ontmoeten’ wat overdreven is en dat zijn zegslieden de profeet wellicht ooit hadden gezien, of in ieder geval meer over hem hadden gehoord. Namelijk dat hij Joden had vermoord. Op deze manier opgevat, biedt de brief (in de Doctrina) de onafhankelijke bevestiging van de islamitische traditie dat Mohammed en zijn strijders zich met grof geweld tegen de Joden in Arabië gadden gekeerd.


Bewijst de brief dat Mohammed toen nog leefde? Naar mijn mening niet. De moslimstrijders die in 634 Palestina binnentrokken, hadden ongetwijfeld te horen gekregen dat zij daarmee een opdracht van Mohammed uitvoerden – al dan niet postuum. De inwoners van Palestina die dat hoorden, namen als vanzelfsprekend aan dat de opdrachtgever/profeet waar zij van spraken, nog leefde. Een dergelijke gebeurtenis veronderstelt het bestaan van een levende leider. De brief van Abraham bewijst dat de Arabieren spraken van een profeet, dat veel Joden meenden dat de Arabische overwinning de spoedige komst van de Joodse messias betekende – maar dat er ook Joden waren die méér wisten van deze profeet en die juist voor hem waarschuwden. De tekst bewijst niét dat Mohammed nog leefde; hooguit dat velen (vooral onder de Joden) meenden dat deze leider nog leefde. Dat deze nieuwe veroveraars in abstracte zin de komst van de messias aankondigden, is hoogstwaarschijnlijk een puur Joodse invulling van deze gebeurtenis.


Wat betreft dat 'onafhankelijk bewijs’ dat volgens Cook en Crone zou bevestigen dat Mohammed toen nog leefde, zijn er eigenlijk maar twee teksten redelijk contemporain en enigszins behulpzaam. Het gaat ten eerste om een Joods geschrift, 'De geheimen [of: de Apocalyps] van Rabbi Shimon ben Yohai’, dat uit ongeveer dezelfde tijd (rond 640/650) zou kunnen dateren. Deze tekst wil de indruk wekken veel ouder te zijn en bevat een 'voorspelling’ van de komst van de Arabieren:


'Wees niet bang, sterveling, wat de Heilige, gezegend zij Hij, plaatst het koninkrijk van Ismaël [de Arabieren] naar voren uitsluitend met als doel om je te redden uit de handen van Edom [de Romeinen, Byzantijnen]. Overeenkomstig zijn wil zal hij over hen een profeet aanstellen. En hij zal het land voor hen veroveren, en zij zullen komen en het land in haar oude glorie herstellen. Er zal grote vijandschap bestaan tussen de kinderen van Esau.’ (dwz tussen Edom en Ismaël.)


De tekst spreekt waardering uit voor de islamitische machtsovername en dateert dus waarschijnlijk uit 640-690, de tijd waarin de moslimheersers Joden en christenen op gelijke wijze behandelden, en de Joden niet meer vervolgd werden. Maar bewijst ze dat Mohammed de verovering van Palestina leidde? Het heeft er meer van weg dat de auteur voor deze 'voorspelling’ het voor de hand liggende schema volgde: God zette de Arabieren in; dus zond Hij hen een profeet; die verjoeg de Byzantijnen.  Dan ligt het voor de hand te suggereren dat die profeet daarin de hand had. Eventuele verhalen dat die profeet toen al dood was, passen niet in dit theologische schema en kunnen achterwege blijven. De tekst is niet bedoeld als geschiedenisboek.

Hetzelfde doet zich voor bij de tweede tekst, een Armeense kroniek van omstreeks 660, toegeschreven aan bisschop Sebeos. (We zijn dan al dertig jaar en vele honderden kilometers verder.) 'Sebeos’ vertelt in wezen wat we al in de voorspelling in 'De geheimen’ lazen, alleen uitgebreider. Hij schrijft eerst over de Joden in Edessa die op de vlucht sloegen voor Heraklios, richting Arabië, en vervolgt:


'In deze tijd was er een Israëliet genaamd Mahmet, een koopman; hij vertelde hen dat hij in opdracht van God handelde, als prediker, de weg van de waarheid bracht en hen onderwees over de God van Abraham, want hij was zeer goed op de hoogte en zeer goed bekend met het verhaal van Mozes. Toen het bevel van hogerhand kwam, verzamelden zij zich onder leiding van één man, onder één wet, en ze zworen loze gebruiken af en keerden terug tot de levende God die zich aan hun vader Abraham had geopenbaard. Mahmet verbood ze om het vlees van enig dood dier te eten, wijn te drinken, te liegen of overspel te plegen. Hij voegde daaraan toe: “God heeft dit land aan Abraham beloofd en zijn nageslacht na hem, voor altijd. Hij handelde volgens deze belofte omdat hij Israël liefhad. Nu zijn jullie de zonen van Abraham, en God komt nu zijn belofte na, voor jullie als zonen van Abraham en zijn nageslacht. Heb alleen de God van Abraham lief, ga en neem je land in bezit dat God aan jullie vader Abraham heeft gegeven, en niemand zal in staat zijn jullie in je strijd te weerstaan.


De Arabieren verdeelden zich in twaalf stammen en verdeelden 12.000 Joden over deze stammen, om hen te kunnen leiden. 'En ze vormden een machtig leger….’

Ook hier wordt Mohammed afgeschilderd als de profeet die de Arabieren leidt conform Gods plan. Sebeos’ versie is daarbij duidelijk geïnspireerd door het verhaal van Mozes en van de verovering (door Jozua) van het Heilig Land. Terecht merken Cook en Cone dan ook op dat deze versie  'manifestly ahistorical’ is in zijn vermenging van geschiedenis en Bijblse traditie. Tegelijkertijd echter beweren ze dat we hier 'a clear statement of the Palestinian orientation of the movement’ aantreffen. Sebeos geeft volgens hen 'an account of the way in which the Prophet provided a rationale for Arab involvement in the enactment of Judaic messianism.’ Alsof we uit deze Armeense hervertelling  probleemloos de diepere drijfveren van Mohammed kunnen afleiden.


En bewijst deze tekst dat Mohammed nog leefde ten tijde van de verovering? Uiteraard niet. Ook hier geldt dat de theologie overheerst, en dat de figuur van de Arabische profeet hier in een theologisch raamwerk is geperst. Het gerucht dat hij toen al dood was, mocht in deze Gods ordening van de geschiedenis niet verstoren.

Marcel HulspasComment