De joodse buurman van Mohammed
Kijk, daar is hij weer. Dit keer in het recent verschenen boek van Natascha van Weezel, ‘Thuis bij de vijand’. Een mooi persoonlijk verslag van haar zoektocht naar de dialoog tussen Joden en moslims in Nederland. Van Weezel ontmoet de moslima Maryam el Rahmouni, die een oproep doet tot wederzijds begrip:
'Mohammed had een joodse buurman. Er heerste een bepaalde rivaliteit tussen die twee, maar op een dag zag de Profeet de buurman niet meeren vroeg zich af wat er aan de hand was. Hij klopte aan en de buurman bleek ziek te zijn. Daarna ontstond er een soort vriendschap.’
Dit verhaal is heel populair. In discussies over de relatie tussen Joden en moslims duikt het regelmatig op, als aansporing aan moslims om joden te respecteren. Maar …
ook niet meer dan dat, zo lijkt het. Het verhaal is terughoudend: er was sprake van (zoals Maryam het formuleert) 'een zekere rivaliteit’ tussen beide die zich ontwikkelde tot 'een soort van vriendschap’. De ziekte van de jood bracht beide mannen bij elkaar, maar er blijft sprake van afstand. Het is geen 'heb uw vijanden lief’. Mohammed is hier niet bepaald de barmhartige Samaritaan die, wanneer hij een gewonde Jood ziet liggen, zijn uiterste best doet om hem te helpen en daarmee de traditionele afkeer tussen joden en samaritanen overstijgt. Maar hoe populair ook, de oorsprong van het verhaal is omstreden.
Wie op de hoogte is van de islamitische traditie, zal het verhaal moeilijk kunnen plaatsen. Mohammed predikte eerst in zijn geboortestad Mekka, en volgens de traditie woonden daar geen Joden. Waarom dat zo was, terwijl Joden elders op het schiereiland wél te vinden waren… tja. Daar gaat men meestal zwijgend aan voorbij. Het zou zeker waar kunnen zijn, maar duidt dan hoogstwaarschijnlijk op een vestigingsverbod. En dat was niks bijzonders. In elk geval gaan Korangeleerden er van uit dat als er in een vers sprake is van een confrontatie met de Joden, dat vers níét in Mekka kan zijn geopenbaard, maar dat dat in Medina moet zijn gebeurd, Mohammeds tweede woonplaats, want daar woonden wél joden.
Had hij in Medina een joodse buurman? Dat klinkt op het eerste gezicht onwaarschijnlijk. Het verhaal van Mohammeds relatie met de Joden in Medina is er een van wantrouwen, geweld en massamoord. In zo'n geval is het hebben (of tolereren) van een Joodse buurman zachtjes gezegd opmerkelijk (en riskant). De islamitische traditie benadrukt dat er ook best wel goede Joden te vinden waren in Medina (dat wil zeggen, Joden die Mohammed als profeet zouden hebben erkend), en dat al dat geweld de schild is van de joden zélf. Maar dat horen we dus uit islamitische bron, van de mensen die de Joden uitdaagden, uit de stad verjoegen, massaal vermoordden, en hun bezittingen inpikten. Dan klinkt 'het was nu eenmaal hun eigen schuld’ niet echt overtuigend. (En wie de Koran kent, weet dat de Joden daarin om fundamentele religieuze redenen vervloekt worden.) Maar daar mogen we uiteraard niet aan twijfelen. En volgens de traditie is het uiteraard al helemaal ondenkbaar dat een ideale man, mens en leider als Mohammed de Joden bewust zou hebben verjaagd en vermoord omdat hij ze wantrouwde, of omdat hij buit wilde om onder zijn strijders te verdelen. Nee, Mohammed was een aardige buurman, zolang de buren maar aardig voor hem waren.
Dat verhaal van de zieke Joodse buurman klinkt dus niet echt historisch. Het lijkt vooral bedoeld (dat wil zeggen, is later verzonnen) om moslims duidelijk te maken dat burenzorg toegestaan was (de Profeet deed het ook) maar dat zoiets geen vrijbrief was voor vriendschap met ongelovigen (dat had de Profeet ook niet gesloten).
Waar komt dit verhaal vandaan? Dat is op islamitische fora een heikele kwestie. De bron is duister. De website wikislam (altijd goed voor het orthodoxe standpunt) plaatst het verhaal van de buurman streng en ondubbelzinnig in de afdeling 'verzonnen hadith’. Elders wordt wel eens verwezen naar de negende-eeuwse hadith-verzameling van al-Boekhari, de Sahih Boekhari (een gerespecteerde verzameling) en dan naar hadith nummer 1356. Maar die traditie luidt heel anders:
'Een joodse jongen die een bediende was van de Profeet, werd ziek. Dus zocht de Profeet hem op. Hij zat [aan het bed] bij zijn hoofd en vroeg hem om moslim te worden. De jongen keek naar zijn vader, die daar zat,. Deze zei dat hij Aboe Qasim [dwz Mohammed] moest gehoorzamen en de jongen werd moslim. De Profeet kwam naar buiten en zei: 'Lof zij God die de jongen redde van het hellevuur’.
Dat is een heel ander verhaal, met (wat mij betreft) ook een heel andere moraal: de hierin vervatte les komt erop neer dat wanneer ouders toestaan dat hun kinderen zich bekeren tot de islam, zij daar geen (voor)rechten aan kunnen ontlenen – het is God die beslist, niet zij. Maar Boekhari nummer 1356 lijkt wel op het verhaal van de buurman, vooral dankzij de vermelding van ziekte. Een tweede bron voor dit verhaal is waarschijnlijk de Koran. Bij de vele varianten duikt namelijk ook wel eens een bijpassend Korancitaat op. God zou over deze vriendschap van Mohammed hebben opgemerkt:
'Het goede is niet gelijk aan het slechte. Vergeld dat met iets dat beter is. En zie, dan zal degene met wie u in vijandschap verkeerde, als een naaste vriend zijn. Maar dat zal niemand overkomen behalve degenen die volharden. Dat zal niemand overkomen behalve degene die heel veel geluk heeft.’
(41:34-35)
Hier staat, losjes geïnterpreteerd: ongelovigen zijn fundamenteel anders, maar wees niet bang om iets goeds te doen, dan kan er vriendschap ontstaan – maar daarbij moet je wel 'volharden’ (dat wil zeggen, níét vallen voor de verleiding van het ongeloof) en de kans dat zoiets gebeurt is héél klein. Deze verzen klinken duister, maar maar wie 'weet’ dat ze geopenbaard zijn naar aanleiding van Mohammeds bezoek aan de zieke buurman, denkt ineens dat hij ze begrijpt. Het ligt er dus duimendik bovenop dat het verhaal van de zieke buurman ontstaan (verzonnen) is om deze twee abstracte verzen te verklaren door ze te koppelen aan een concrete gebeurtenis. Het verhaal is dan een zogenoemde asbaab al-noesoel een 'verklaring voor de openbaring’. Daarvan bestaan er zeer veel; de Koran staat immers vol met dergelijke abstracte passages waarbij de eerste moslims zich voortdurend afvroegen 'waarom heeft God dat nou geopenbaard?’ Nijvere geleerden kwamen dan met mooie verklaringen, korte anekdotes, die de verzen verhelderden en ze tegelijkertijd een plaats gaven in het levensverhaal van de Profeet. Wat wil je nog meer?
He is dus niet meer dan een mooi verhaal, een asbaab al noesoel voor een duistere Koranpassage en een variant op een verhaaltje dat we kennen van al Boekhari – dat in feite niet veel betrouwbaarder is dan dat van de buurman, maar dat het geluk heeft in een erkende verzameling te staan. Is dat erg, dat het zo 'onbetrouwbaar’ lijkt te zijn? Verhalen zijn geen historische feiten, zo zijn ze niet bedoeld en ze worden ook niet meer of minder 'waar’ afhankelijk van hun historische betrouwbaarheid. Wanneer moslims dit verhaal willen citeren om aan te geven dat ze waarde hechten aan een dialoog met Joden, des te beter. Maar hebben ze zoiets echt nodig? Het is toch zo dat iedereen, gelovig en ongelovig, zélf kan bedenken dat praten beter is dan haten. Het 'feit’ dat de Profeet hier het goede voorbeeld zou hebben gegeven, kan niet leidend zijn. De openheid voor dialoog van de islam mag toch niet afhangen van de toevallige ontmoeting van Mohammed met een zieke buurman? En bovendien heeft de Profeet te veel dingen gedaan die we nu niet meer zouden doen. Wie zijn geloof dus uitsluitend baseert op het voorbeeld van de Profeet, en verder geen morele bronnen accepteert, heeft geen weerwoord tegen een interpretatie van de islam die door vrijwel iedereen, ook de meeste moslims, wordt verafschuwd.