De islam moet afscheid nemen van de nostalgie

De islamitische wereld lijkt in de greep van een vicieuze cirkel. Economische stilstand is de voedingsbodem voor onvrede, die regelmatig ontaardt in chaos en dictatuur, die de kans op enige economische groei in de kiem smoren. De Arabische lente, ontstaan uit frustratie over de chronische armoede en gebrek aan perspectief, werd ofwel onderdrukt door regimes die nóg repressiever en corrupter waren (denk aan Egypte); andere landen waarin de Lente losbarstte, en die bol stonden van de interne spanningen, verzonken in totale chaos (Libië, Syrië). Alleen Tunesië, waar de Lente begon, lijkt de weg naar democratie in te kunnen slaan.

Dat vinden we mooi, hier in het Westen. Dat is het begin, denken we. Hier in het Westen denken we graag dat orde en welvaart het gevolg zijn van democratie. We denken: omdat we zulke brave burgers zijn, en omdat we onze zaakjes zo netjes democratisch regelen, worden we ‘beloond’ met rust en welvaart. Standaardvoorbeeld van deze naïeve redenering is de Amerikaanse inval in Irak. Wat kwamen de Amerikanen doen? Democratie importeren. Want als die er was, zo luidde de redenering, dan kwam de rest vanzelf goed.

Dat is een nuttige illusie (hier in het Westen verdedigen we onze democratie mede omdat we ervan overtuigd zijn dat deze ons welvaart brengt), maar in feite is het verband tussen welvaart en democratie gecompliceerder.

Democratie niet ontstaan zonder een zekere mate van maatschappelijke consensus en welvaart. En welvaart kan op haar beurt niet tot stand komen zonder een lange periode van politieke stabiliteit. Westerse groeicijfers zijn alleen te bereiken wanneer investeerders het vertrouwen hebben dat hun investeringen zullen renderen. Dat vereist een stabiele wetgeving en een vreedzame samenleving. Een dictatuur kan zoiets bieden (denk aan China), maar voor  werkelijk langdurige stabiliteit is democratie nodig. Het is dus beter om te starten met stabiliteit als voornaamste doel, om zo een start te maken met welvaartsgroei (en de verdeling daarvan), maar uiteindelijk moet democratie het doel zijn. Om dat te bereiken, is een politieke stabiele elite nodig die deze weg welbewust inslaat. Een voorbeeld daarvan is Turkije, dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog langzaam maar zeker steeds democratischer werd, omdat de politieke elite ervan overtuigd was dat dát uiteindelijk de enige weg was naar groei en welvaart. Tot twee maal toe greep het leger in, maar dat trok zich ook weer terug. Dit hele pijnlijke proces (dat zeker nog niet voltooid is) werd de laatste jaren bekroond met een bloeiende economie. Maar Turkije is de uitzondering in de islamitische wereld. Iran maakt kans om dezelfde weg te kunnen inslaan; in het dichtbevolkte, zelfbewuste Egypte zou het in principe ook kunnen gebeuren, maar het land zit muurvast opgesloten in de beschreven vicieuze cirkel.

Waarom is het voor islamitische landen zo lastig om deze weg in te slaan? Waarom blijft het Midden-Oosten zo achter vergeleken bij andere ooit door dictaturen geplaagde regio’s als Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië? De reden daarvoor ligt wellicht in de focus van het debat over de toekomst van de islamitische wereld. Daarin domineert een ideaal waarin welvaart en democratie in feite geen rol spelen, of in ieder geval geen doel zijn. Wanneer het gaat om 'wat er moet gebeuren’ gaat het al heel snel om het weerstaan van westerse invloeden en een nostalgisch verlangen naar de wederopstanding van islamitische wereldmacht.

De islamitische vernieuwers die gedurende de afgelopen anderhalve eeuw met enige regelmaat zijn opgestaan, (Al Afghani, Muhammad Abdhu, Mawdudi, Hassan al-Banna, et cetera) hadden gemeen dat ze allemaal de overheersing door westerse grootmachten verwierpen. Ze realiseerden zich echter dat als de islamitische wereld zich wilde bevrijden van het koloniale juk, zij grondig moest veranderen. Daarbij verwierpen ze het klakkeloos importeren van westerse waarden en instellingen. Dat herstel van traditionele islamitische heilstaat moest bereikt worden met behulp van de juiste 'mix’ van westerse ideeën en de traditionele islamitische waarden. Moslims moest alleen dié westerse ideeën overnemen die nuttig waren en verenigbaar waren met de islam – en daarbij moesten die hervormers vaak een nieuwe definitie van 'de islam’ ontwikkelen. (Muhammad Abdhu bijvoorbeeld verwierp de discriminatie van de vrouw en zei dat dit overeenkwam met de 'ware’ islam.) Democratie was daarbij geen doel; het was slechts één van de mogelijk over te nemen westerse ideeën. Als hervormers de parlementaire democratie propageerden, dan was dat omdat dit systeem blijkbaar een voorwaarde was voor macht. Velen deden dat ook, in de jaren 1850-1900. Maar met de opkomst van het fascisme in de jaren twintig-dertig van de vorige eeuw, werd het scheutje democratie in de 'mix’ al een stuk minder aantrekkelijk. En na de ineenstorting van het kolonialisme en de opkomst van het Oostblok, leek het niet-westerse autoritaire socialisme een betere keuze.

De Arabische staten die in de jaren vijftig/zestig ontstonden werden dan ook dictaturen overgoten met een socialistisch sausje. 'Verlichte’ leiders als Nehroe (in India), Nasser en Assad leken stabiliteit te bieden; het Arabisch socialisme leek voor velen het geschikte 'vreemde’ ingrediënt  voor de juiste mix. Frans, Brits en Amerikaans ingrijpen tegen het 'oprukkend communisme’ (in Algerije, de Suez-crisis, steun voor Israël) deed de populariteit van de 'westerse’ democratie verder dalen tot beneden nul. Geestelijk leiders accepteerden deze dictators (al dan niet onder dwang), en toen ook deze dictators de islamitische heilstaat niet dichterbij konden brengen, was niet alleen hun ideologie in diskrediet gebracht, maar vaak ook het traditionele geestelijke gezag.

Zo is in de afgelopen halve eeuw niet alleen de westerse democratie verdwenen uit de mix die de hervormers nodig achtten, maar ontstond er ook steeds meer ruimte voor self made geestelijk leiders om zich naar voren te werpen. Een man als de Egyptenaar Sayyid Qutb (vermoord door Nasser, en de geestelijk vader van Al Qaeda) had geen formele geestelijke opleiding. Hij had geen enkele behoefte aan welke westerse 'vernieuwing’ dan ook – een terugkeer naar de 'ware islam’ uit de tijd van Mohammed was voor hem het enige noodzakelijke ingrediënt voor het herstel van de islamitische wereldmacht.

De nostalgie heeft de islamitische wereld een slechte dienst bewezen. Het leidde het intellectuele denken terug naar het mythisch verleden van de Profeet. Meer progressieve stromingen binnen de islam zijn daardoor onbeduidend, timide, en zelfs verdacht. De meest opvallende wegwijzers zeggen: 'ga terug’. Ze bieden geen toekomst, alleen een keihard verleden. En dus slaat de bevolking van de regio anno 2015 massaal op de vlucht. Er zal een nieuwe generatie hervormers moeten opstaan. Denkers die de nostalgie achter zich laten, die ophouden met dromen. Ook met dromen over democratie. Stabiliteit, sociale zekerheid en rust, dat zijn de eerste vereisten. Dan kan enige welvaart ontstaan, en kan de lange weg ingeslagen worden van hervormingen richting democratie. Eerst onvolkomen, beperkt, maar wanneer het doel helder is, en de elite daaraan vasthoudt, kan het lukken.

En de islam? Die hiervoor noodzakelijke veranderingen binnen de islam laten zich niet voorspellen. Het enige dat de nieuwe hervormers moeten doen, is de islam met rust laten en geen 'moderne’ islam gaan schetsen. Wat ze als tegenprestatie van geestelijk leiders mogen eisen, is dat deze de ontwikkeling richting democratie niet in de weg staan. Zo kan er een ongetwijfeld zeer breekbare, maar levensvatbare lat-relatie ontstaan. Een staat op weg naar democratie, naast een islam die deze weg niet blokkeert.

Marcel HulspasComment