De duizend-en-een verhalen over Mohammed

Voor miljoenen moslims vormen de hadith, de verhalen over Mohammed, een belangrijke leidraad voor het leven. Maar heel veel van die verhalen zijn afkomstig van slechts een paar personen – en dat zijn niet de meest betrouwbare.

De dood van Mohammed in 632 was voor zijn volgelingen een dubbele ramp. Ten eerste dreigde de clan-  en stammencoalitie die hij had geschapen, uiteen te vallen. Het prille ‘koninkrijk van de hidjaaz’ (Westelijk Arabië) dat hij had geschapen, wankelde vervaarlijk. Ten tweede kwam met zijn dood een einde aan de openbaringen. Het directe contact met God was verbroken. Wie moest de strijders en stamleiders nu vertellen wat te doen?


Volgens de traditie hadden álle Arabieren zich tegen het einde van zijn leven aan Mohammed onderworpen. Maar eenmaal dood, weigerden velen het gezag van zijn opvolger, Aboe Bakr, te erkennen. Volgens dezelfde traditie waren ze daarmee afvalligen geworden, en was Aboe Bakr daarom gerechtvaardigd om hen te vuur en te zwaard te bestrijden. Maar het is verstandig deze visie niet klakkeloos over te nemen. Uit de verhalen blijkt dat Mohammed veel stammen in het Westen van Arabië had onderworpen, door wapengeweld dan wel dreigementen. Hij had hen gedwongen 'belasting’ te betalen of mee te vechten, eerst tegen zijn geboortestad Mekka, later tegen Taïf, en weer later in Himyar (Jemen). Maar het is heel onwaarschijnlijk dat álle Arabische stammen hem ooit eer hadden bewezen. En het is heel begrijpelijk dat de relatief bescheiden coalitie waarop Mohammed kon bouwen, na zijn dood uiteenspatte.

Ruim voor zijn overlijden was al duidelijk dat de opvolging van deze 'koning’ een groot probleem was. Hij had geen zoon; in plaats daarvan steggelden enkele naaste familieleden om de macht. Na een korte, felle machtsstrijd werd Mohammed opgevolgd door zijn oude vriend en schoonvader Aboe Bakr. Maar dat was niet de 'natuurlijke’ opvolger van de Profeet. Bovendien was hij oud, was hij geen legeraanvoerder, en stond zijn gezag ernstig ter discussie. Aboe Bakr had zich in de dagen rond de dood van Mohammed naar voren gewerkt door een coalitie te sluiten met een andere  kandidaat, Oemar (ook een schoonvader van Mohammed en een legerleider). Hoogstwaarschijnlijk spraken ze af dat Aboe Bakr als eerste de leider zou worden, en dat Oemar hem zou opvolgen. Beiden waren er vervolgens in geslaagd een coalitie te sluiten met een groot deel van de strijders uit de stad Medina. Zo slaagde hij erin twee andere kandidaten (Ali, Mohammeds schoonzoon, en Oesama, de zoon van Mohammeds aangenomen zoon Zayd) opzij te schuiven. Maar de strijd om de opvolging was daarmee zeker niet beslist, en het is dus geen wonder dat veel stammen die ooit (uit overtuiging, angst of berekening) trouw aan Mohammed hadden gezworen, nu besloten om de kat uit de boom te kijken.

Aboe Bakr moest dus snel en doortastend optreden, anders zou hij alles verliezen (waarschijnlijk inclusief zijn hoofd). Maar wat moest hij doen? Met wie moest hij onderhandelen? Of moest hij met de hem nog trouwe eenheden de aanval inzetten? Hij koos blijkbaar voor het laatste, een 'alles of niets’ aanpak. Dat wordt geïllustreerd door een traditie die zegt dat Aboe Bakr direct na de dood van Mohammed gezegd zou hebben: “Mohammed is dood, maar God leeft.” Deze uitspraak is een variant op de aloude spreuk: 'de koning is dood, leve de (nieuwe) koning,’ met dát verschil dat er geen nieuwe koning was. Er was 'slechts’ Aboe Bakr die optrad namens God. Wie wegliep, wie hem de rug toekeerde, liep weg van God en was dus een afvallige. En over afvalligen was Mohammed altijd heel duidelijk geweest: dergelijke verraders dienden hard aangepakt te worden.

Heeft Aboe Bakr dat echt gezegd, of is dit een fraaie (re)constructie achteraf? Laten we voorlopig even vaststellen dat de isnaad (de lijst van overleveraars) van deze anekdote een man genaamd Aboe Hoeraira. Hij zou hebben gehoord dat Aboe Bakr dat zei.

Dan is er een ander verhaal ter ondersteuning van de harde aanpak van de 'afvalligen’. Aboe Bakr zou in die hooggespannen tijd gebruik hebben gemaakt van een uitspraak van de Profeet zelf, een die direct betrekking heeft op de omgang met afvallige stammen. Mohammed zou hebben gezegd: “Mij is opgedragen te strijden totdat de mensen erkennen dat er geen god is buiten God en dat Mohammed zijn profeet is. Tot ze het gebed verrichten en de belasting betalen. Wanneer zij dat doen, weten zij hun bloed en hun bezit door mij beschermd.” Kan Mohammed zoiets gezegd hebben? Dat is zeker mogelijk. De opmerking staat niet letterlijk in de Koran, maar er zijn verzen die er veel van weg hebben:

'Doch wanneer de gewijde maanden zijn verstreken, doodt dan de genotengevers waar gij hen aantreft en grijpt hen en belemmert hen en bezet elke uitkijkpost tegen hen. Doch indien zij zich berouwvol bekeren en de salaat verrichten en de zakaat opbrengen, laat hen dan vrij huns weegs gaan. God is vergevend en barmhartig.’

(9:5)


Dit vers werd geopenbaard in reactie op een specifieke gebeurtenis (volgens de traditie was het de laatste waarschuwing aan het adres van de verzamelde, ongelovige Arabieren, die zich daarna allemaal bekeerden, maar in mijn boek geef ik een andere interpretatie). De uitspraak is een meer algemene variant op dit vers. Maar wie had gehoord dat de Profeet dat zei? De traditie noemt hier maar twee namen. Ten eerste Abdallah ibn Oemar (de zoon van Oemar, dus). Maar die was pas achttien was toen de Profeet stierf. Was alleen hij getuige van deze belangwekkende uitspraak van Mohammed? Tegelijkertijd worden aan deze knaap niet minder dan 2600 hadith toegeschreven. Dat heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het feit dat Abdallah al snel de reputatie kreeg zeer terughoudend en voorzichtig te zijn. Hij hield zich tijdens de bloedige conflicten die in de decennia na de dood van Mohammed uitbraken, angstvallig op de vlakte. Alles wat hij deed, deed hij weloverwogen, aldus de traditie. En daarmee werd de knaap dus de ideale persoon om verhalen aan op te hangen. Het verhaal wordt door andere verhalenverzamelaars aan een ander toegeschreven: dezelfde Aboe Hoeraira. En dat is een zeer interessant type. Hij is de ongekroonde koning van de hadith.

Aboe Hoeraira zou zich pas betrekkelijk laat bekeerd hebben tot de islam, zo'n drie jaar voor de dood van Mohammed. Hij had dus waarschijnlijk nauwelijks toegang voorbij de lijfwachten, in de gesloten 'hofhouding’ rond de Profeet. En toch staan er ruim vijfduizend hadith over Mohammed op zijn naam. De oudste en meest geciteerde collectie van hadith, die van Al Boekhari (daterend van rond 850), bevat ruim zevenduizend hadith en deze zijn voor een belangrijk deel afkomstig van deze ene bron. Terwijl Abdallah als 'heel voorzichtig’ bekend stond en daarom naderhand aantrekkelijk was om als bron aan te merken, werkte dat bij Aboe Hoeraira heel anders: we weten vrijwel zeker dat hij tot irritatie van velen allerlei verhalen de wereld in slingerde. Al Boekhari vertelt dat velen aboe Hoeraira’s 'herinneringen’ niet vertrouwden; ze vonden ronduit dat hij veel meer vertelde da hij ooit kon weten. Al Boekhari verdedigt zijn belangrijke bron uiteraard, maar Oemar zou Aboe Hoeraira zelfs verboden hebben om nog meer verhalen over Mohammed te verzinnen, anders zou hij hem verbannen naar 'het land van de apen’.

Aboe Hoeraira’s verdachte productiviteit, dat benadrukken van zijn intimiteit met de overleden Profeet, hangt wellicht samen met een conflict met Oemar. Deze had Aboe Hoeraira in 641 benoemd tot gouverneur van Bahrein, maar hij riep Aboe Hoeraira al snel weer terug naar Medina omdat deze een greep in de kas zou hebben gedaan. Aboe Hoeraira ontkende dat hij iets onrechtmatigs had gedaan en weigerde iets terug te betalen, waarop Oemar hem met de zweep afranselde en het geld alsnog boven tafel kwam.

Dit alles is natuurlijk niet meer dan een korte, geromantiseerde samenvatting van wat een stevig conflict moet zijn geweest. En het is duidelijk welk wapen Aboe Hoeraira inzette om Oemar van zich af te houden: zijn zogenaamde vertrouwdheid met de Profeet. De vele verhalen die hij vertelde maakten duidelijk dat hij net zo goed, misschien wel beter dan Oemar, op de hoogte was van wat de Profeet had gezegd. Met elke 'herinnering’ groeide zijn morele gezag, en natuurlijk was er altijd de mogelijkheid dat hij Oemar met een ´herinnering´ in verlegenheid zou brengen. Het is dus geen wonder dat Oemar hem de mond probeerde te snoeren. Maar hem uit de weg ruimen was nicht im Frage – zijn 'herinneringen’ bezorgden hem waarschijnlijk vele luisteraars en bewonderaars, en vormden zo een effectieve bescherming tegen de machthebbers. In latere tijden, na de dood van Aboe Hoeraira, zijn wellicht nóg meer verhalen aan hem toegeschreven, onder het motto: hij wist zó veel te vertellen, daar kan nog wel wat bij. Maar het lijdt geen twijfel dat Aboe Hoeraira iets belangrijks op het spoor was. In een tijd waarin de Koran nog niet of nauwelijks bestond (de eerste bundeling van de openbaringen dateert waarschijnlijk van rond 650) gold het door intimi herinnerde, doorvertelde woord van de Profeet als de hoogste wet. Aboe Hoeraira werd een bron van informatie over ‘hoe te leven’ en hoe te geloven. En hij was waarschijnlijk de eerste die deze macht van de herinnering effectief gebruikte om zijn eigen hachje te redden.

Hij doet daarmee denken aan een andere opmerkelijke bron van verhalen, Aisja, de dochter van Aboe Bakr en de favoriete vrouw van Mohammed. In totaal zijn er meer dan 2200 hadith die op haar teruggaan. Dat is opmerkelijk veel; van de andere (elf) vrouwen van de Profeet zijn nauwelijks hadith overgeleverd. We kennen er elf die afkomstig zouden zijn van Zainab, en negen van Saffija. Terwijl ze toch allemaal jaren met Mohammed hebben doorgebracht, en ongetwijfeld veel konden onthullen. Maar al die vrouwen hielden zich na de dood van de Profeet gedeisd. Allemaal behalve de eigenzinnige Aisja. Zij bemoeide zich na de dood van Mohammed actief met de machtsstrijd die daarop uitbrak. Haar finest hour kwam nadat Oetmaan, de opvolger van Oemar, was vermoord door opstandige militairen en zij Ali als nieuwe kalief hadden aangewezen. Aisja had toen waarschijnlijk toen al vele jaren een hekel aan Ali. Hij was de enige nog echt kansrijke kandidaat van alle tegenstanders die haar vader Aboe Bakr in 632 aan de kant had weten te schuiven. Als Ali kalief werd, had haar vader als het ware alsnog verloren. Dus verwierp ze zijn uitverkiezing en verzamelde een leger om de moord op Oetmaan te wreken. Maar ze werd verslagen, in de beroemde 'Slag om de kameel’. Ook Aisja (of misschien beter: juíst Aisja, omdat ze een vrouw was) moest haar gezag funderen op het feit dat zij een intimus van de Profeet was geweest. (Diens favoriete vrouw zelfs, maar dat beweerde ze zélf.) En dat moest natuurlijk blijken uit de constante stroom intieme herinneringen die ze wist te vertellen. Fraaie verhalen, vaak, waarin niet alleen haar rol als vertrouwelinge van de Profeet wordt benadrukt, maar waarin ook haar latere politieke tegenstanders een veeg uit de pan kregen. In het beroemde 'verhaal van de leugen’ bijvoorbeeld (waarin Mohammed zijn vertrouwen in haar verloor nadat ze een nacht buiten de harem had doorgebracht), wordt Ali afgeschilderd als iemand die haar minachtte en niet geloofde, en de Profeet zou hebben aangeraden haar te verstoten. Aisja kende de kracht van een welgemikt verhaal. Ook voor haar waren verhalen over Mohammed geen naïeve herinneringen; ze vormden politieke munitie, en waren een bron van respect en gezag.

Marcel HulspasComment