Slagveld rond Maria

De vierde soera van de Koran bevat een opsomming van de redenen waarom de Joden (volgens Mohammed) door God vervloekt waren:

… En omdat zij hun verbond verbroken hebben en omdat zij niet wilden geloven in de woorden van God en omdat zij de profeten ten onrechte doodden en omdat zij zeiden: ‘Onze harten zijn onbesneden’, – nee, maar God heeft hun harten verzegeld vanwege hun ongeloof en zij geloven maar een beetje – en omdat zij niet geloofden en omdat zij gruwelijke lasterpraatjes zeiden over Maria… (4:155-157)

De Joden waren met andere woorden een onbetrouwbaar, wreed en lasterlijk volk. Ze hadden niet naar God geluisterd en ze deden maar alsof ze berouw hadden (dat is de betekenis van de klacht ‘onze harten zijn onbesneden’) terwijl God er juist voor gezorgd had dat ze niet tot inkeer konden komen (hij had hun harten ‘verzegeld’) , omdat ze zulke enorme zondaars waren. Ze hadden zelfs profeten vermoord! (Een verwijzing naar de kruisdood van Christus.) En ze hadden ook ‘lasterpraatjes’ vertelden over Maria! Kortom, in de ogen van Mohammed waren ze vervloekt en verdoemd. En zo dachten christelijke theologen er in die tijd (begin zevende eeuw) óók over.

Wat Mohammed met ‘lasterpraatjes’ bedoelt, wordt duidelijker uit een passage in soera 19. Maria, die net Christus ter wereld had gebracht, toonde haar zoon trots aan haar familie en bekenden. En die zijn geschokt:[1]

En zij kwam met de jongen bij haar volk en zij droeg hem. Zij zeiden: ‘Maria, je hebt iets ongehoords gedaan. Zuster van Aäron, je vader was geen slecht mens en je moeder was geen overspelige vrouw.’ (19:27-28)

Met andere woorden: Maria, die langs goddelijke weg zwanger was geworden, was volgens haar volk een overspelige vrouw. Haar zoon was niet van God en ook niet van haar man Jozef, maar van een minnaar. En dat klopt. Dat wil zeggen, het verhaal van de ‘overspelige’ Maria ging toen al vele eeuwen rond in Joodse kring. We kennen dat verhaal dankzij de kerkvader Origenes (184-253), die een werk schreef tegen de heidense filosoof Celsus (dat heet dan ook Contra Celsum), waarin hij deze Celsus gelukkig uitgebreid citeert. Celsus had een aanval geschreven op het christendom en daarin vertelde hij dat hij van een Jood had gehoord dat Jezus:

‘… een verhaal had verzonnen over zijn geboorte uit een maagd. Hij was afkomstig uit een Joods dorp, en [was het kind van] een arme plattelandsvrouw die haar geld verdiende met spinnen. Ze was door haar echtgenoot, die van beroep timmerman was, weggejaagd en ze werd beschuldigd van overspel. Nadat ze door haar man verdreven was, en terwijl ze op een onbetamelijke manier rondzwierf, schonk ze in het geheim het leven aan Jezus.’

Even verderop vertelt Celsus dat de vader van Jezus ‘Panthera’ zou hebben geheten.

Celsus heeft dit niet verzonnen; die naam Panthera komen we ook tegen in minstens zo oude Joodse bronnen. Jezus wordt daarin minachtend ‘ben Panthera’ genoemd (de zoon van Panthera). Het verhaal van Maria overspel circuleerde dus al zo rond het jaar 200, mogelijk veel eerder.

Met deze ‘alternatieve’ versie van de herkomst van Jezus raakten de joodse critici van het christendom een heel gevoelige plek. Christenen hadden (via Paulus) de Joodse gewoonte overgenomen om Jezus te identificeren met de oudtestamentische mensenzoon, en de ‘zoon van God’. In niet-Joodse kringen wekte dat de indruk dat Jezus niet veel meer was dan de zoveelste halfgod, verwekt door een God (dit keer de Joodse God) bij een aardse vrouw (Maria). Maar voor de christenen was Jezsus geen halfgod (een mens met uitzonderlijke krachten) maar een échte God, de god die voor alle gewone mensen de weg naar vergoddelijking had getoond. (Iedereen die in Hem geloofde, zou deze verheffing meemaken.) Het was natuurlijk ook een vreselijk idee dat God, net als de geile oppergod Zeus, seks zou hebben gehad met een gewone vrouw. Nee, Jezus was op wonderbaarlijke wijze door God verwekt, en Maria was nooit verkracht – ze was daarvoor en daarna altijd een maagd geweest.

Als bewijs voor deze laatste stelling verwezen ze graag naar de Septuagint, de Griekse Bijbelvertaling van omstreeks de derde eeuw voor Christus, en dan vooral naar Jesaja 7:14. In dat vers voorspelt Jesaja dat een jonge vrouw zwanger zal worden en een kind zal baren. Althans, zo staat het in het oorspronkelijke Hebreeuws, maar in de Septuagint was dat vertaalt met ‘maagd’. En christenen zeiden dat dit vers over Maria ging. De Joden wezen die vertaling uiteraard af maar volgens de christenen waren de Joden gewoon leugenaars en weigerden ze simpelweg te accepteren wat daar stond én dat Maria een maagd was geweest. Gevolg: een flink deel van de joods-christelijke polemiek in de eeuwen daarna ging over de (on)zuiverheid van het lichaam van Maria.

Wat kun je doen tegen zulke smerige aantijgingen? De beste manier was een mooi en overtuigend ‘tegenverhaal’ vertellen. Een verhaal waaruit zonneklaar bleek dat Maria wel degelijk maagd was. Daar was gelukkig alle ruimte voor want Maria komt er in de evangeliën eigenlijk bekaaid van af. Er viel niet veel over haar te lezen – dus was er alle ruimte voor nieuwe verhalen. Zo ontstond in de tweede eeuw het ‘Proto Evangelie van Jakobus’, gewijd aan de geboorte, de jeugd en het huwelijk van Maria. Daarin kunnen we lezen dat Maria als driejarig meisje door haar ouders overgedragen werd aan de priesters in de tempel, waar ze al die jaren geen man onder ogen kreeg. Zelfs geen bedienden – ze werd in haar volledig afsloten verblijf door de engelen gevoed. Toen het tijd werd om te trouwen (ze was twaalf), werd ze op miraculeuze wijze toegewezen aan de weduwnaar Jozef. Deze bezwoer dat hij deze heilige maagd nooit zou aanraken. Groot was ieders paniek toen bleek dat ze zwanger was. Volgens Maria kwam het kind van God; de priesters beschuldigden Jozef. Die ontkende heftig. Maar door middel van een goddelijke test (Jozef en Maria moesten het ‘water van de Heer’ drinken, waarna liegen onmogelijk is) werd duidelijk dat beide de waarheid spraken.

Mooi en dramatisch – en voor wie daar niet genoeg aan heeft, heeft het Proto Evangelie nog een tweede vertelling. Toen de geboorte naderde, regelde Jozef een voedvrouw en die nam een getuige mee, een vrouw genaamd Salome:

Ze stonden bij de grot, en een donkere wolk onttrok deze aan hun gezicht. De voedvrouw zei: ‘Mijn ziel verheft zich vandaag want ik heb een mysterie gezien. Een redder is geboren aan Israël!’ En onmiddellijk trok de wolk weg van de grot, en er kwam een geweldig licht uit de grot dat hun ogen niet konden verdragen. Na een tijdje verdween het licht, en verscheen het kind. Het kwam en nam de borst van zijn moeder Maria. En de voedvrouw riep: ‘Wat een geweldige dag, ik heb een nieuw wonder gezien!’ De voedvrouw ging de grot in en legde Maria neer, en Salome onderzocht haar maagdelijke natuur. En Salome riep hardop dat zij de levende God op de proef stelde: ‘Zie, mijn hand valt van mij af, in het vuur!’ Toen bad ze tot de Heer. En zie, een engel van de Heer verscheen en zei tegen Salome: ‘De Heer God heeft je gebed gehoord. Kom dichterbij en pak het kind op, dat zal je redden.’ Dat deed ze, en Salome genas terwijl ze de Heer prees.’

There you have it. Een joodse vrouw durfde te twijfelen aan de maagdelijkheid van Maria en zou dat wel even al tastend controleren. Prompt werd ze door God keihard afgestraft. Haar hand viel eraf, in het vuur (?). Zo zie je maar wat er met brutale Joden gebeurt! Gelukkig toonde Salome daarna berouw, en kreeg ze haar hand terug.

Veel later wordt het levensverhaal van Maria nóg een keer flink uitgebreid, en wel met een dramatische sterfscene. Ook hier geldt dat het Nieuwe Testament ons daar niets over vertelt – zodat er alle ruimte was om dit ‘gat’ op gepaste, anti-Joodse wijze in te vullen. Over deze dormitrion (‘inslapen’) verhalen heb ik al eerder geschreven.[2] Ze lijken niet zozeer ontstaan als direct antwoord op de Joodse lasterpraatjes, maar de joods-christelijke strijd rond de zuiverheid van Maria was in al zó oud en bekend dat in deze verhalen sterk de nadruk ligt op de haat die de Joden zouden koesteren jegens Maria. Er bestaan vele versies, uit vele tijden, maar grosso modo verloopt het verhaal als volgt:

Nadat Christus is gestorven en verrezen, proberen de Joden te voorkomen dat Maria bij het (lege) graf van haar zoon gaat bidden. Ze belagen haar huis, vallen de apostelen lastig (God verjaagt ze met vuur) en wanneer Maria eenmaal overleden is en de apostelen haar ten grave dragen, organiseren de Joden een aanval om het lichaam te pakken te krijgen. Die aanval mislukt dankzij goddelijke interventie. De meeste aanvallers worden op het moment suprême met blindheid geslagen. Maar een van hen, Jephonias, weet door de apostelen heen te breken en raakt de lijkbaar aan. Op dat moment grijpt een engel in:

‘En zie, terwijl ze haar droegen, liep een hooggeboren Jood genaamd Jephonias tegen haar lichaam en legde zijn handen op de bank. En zie, een engel van God, als door een onzichtbare macht, met een zwaard van vuur, sloeg zijn beide handen van zijn schouders, en liet ze hangen aan de bank, zwevend in de lucht. En toen dit wonder was gebeurd, riepen allen van het volk van de joden die het zagen: Waarlijk, hij die door u is voortgebracht is de ware god!’

Jephonias schrikt enorm, natuurlijk, maar hij toont daarna berouw, eerst de maagd Maria en krijgt zijn handen terug. De apostelen begraven Maria – maar na drie dagen wordt haar lichaam door God in de hemel opgenomen.

Het dormitrion-verhaal is een stilistische herhaling van het verhaal van Salome in het Proto Evangelie: een brutale Jood probeert de heilige maagd te betasten en wordt wreed gestraft. Maar gelukkig voor zondaars, zelfs Joodse zondaars, is er altijd vergeving. Als ze maar willen geloven.

De ‘extra’ verhalen over het leven van Maria waren een enorm succes. Het verhaal van Maria’s tenhemelopneming werd enorm populair (er zijn vele versies bewaard gebleven) en rond 600 maakte de Byzantijnse keizer Maurikios ‘Maria tenhemelopneming’ tot een officiële kerkelijke feestdag. Dat feest bestaat nog steeds. In het Spaanse stadje Elche, niet ver van Barcelona wordt tot op de dag van vandaag, op die feestdag (15 augustus) een oeroud toneelstuk/mysteriespel opgevoerd (het misterio de Elche) waarbij de inwoners het hele verhaal van Maria’s dood en begrafenis naspelen – inclusief een meute woeste Joden die proberen om de kist met het lichaam van Maria te veroveren.

Net zo populair werd het verhaal van Maria’s verblijf in een afgesloten cel, ver van alle mannen. Dat duikt zelfs op in de Koran, in de al genoemde soera 19. En dat is natuurlijk heel opmerkelijk. Mohammed verwierp het idee dat Jezus de zoon zou zijn van God. Voor hem was Jezus een profeet als alle andere. Hij had al dat gepraat over de schone maagd Maria dus gemakkelijk óók kunnen verwerpen. Andere profeten, en ook hij, waren immers niet uit maagden geboren, God had ze gewoon op latere leeftijd ‘geroepen’. Maar het verhaal van de opgesloten, onschuldige, zuivere Maria, die valselijk beschuldigd werd, was té mooi. Zelfs voor hem.

 

 


[1] De omschrijving ‘zuster van Aäron’ verwijst naar het feit dat Maria een beroemde naamgenoot had. Mozes en Aäron hadden volgens het Boek Exodus een zuster Mirjam.

[2] Maria-Tenhemelopneming in de Koran?