Maria-Tenhemelopneming in de Koran?
‘En toen de zoon van Maria als voorbeeld gesteld werd, begon uw volk daarover te schreeuwen. En zij zeiden: ‘Zijn onze goden beter, of hij?’ Zij werpen dat alleen maar op als discussiepunt. Nee, ze zijn een twistziek volk. Hij was alleen maar een dienaar aan wie Wij een gunst bewezen hebben. En Wij hebben hem tot een voorbeeld gemaakt voor de kinderen Israëls.’ (Soera 43:57-59)
Mohammed sprak wel eens over Jezus. Dat was een heikel onderwerp voor de Arabische profeet (voor élke Arabische profeet), want de christenen zeiden dat Jezus de zoon van God was geweest, en dat er ná hem nooit meer een profeet zou verschijnen. Terwijl Mohammed nu juist verkondigde dat er maar één God bestond, die uiteraard geen zoon had gekregen, en dat er na Jezus wel degelijk nog profeten konden komen – want anders was Mohammed er nooit gekomen, of hij was geen echte profeet. Mohammed beweerde daarom dat Jezus gewoon een profeet was geweest zoals Noach, Mozes en ga zo maar door – en net zoals Mohammed. Maar bovenstaand vers geeft aan dat zijn visie op Jezus tot verwarring leidde. Zijn luisteraars daagden hem uit: waarom noemde hij Jezus? Geloofde hij in Jezus de zoon van God? Was deze Jezus een machtiger God dan de traditionele Arabische goden, zo luidde de tartende vraag van het ‘twistziek volk’.
Maar volgens Mohammed was hij geen zoon van God; hij was slechts een dienaar (van God), net als andere profeten. Hij voegt daar wél iets aan toe. God had hem een gunst bewezen, en hen tot voorbeeld gesteld voor de joden. Wat bedoelde Mohammed daarmee, met die gunst? Iets bijzonders, iets specifieks voor Jezus, want bij geen enkele andere profeet is er (in de Koran) sprake van een gunst. Het kan bijna niet anders of Mohammed verwees daarmee naar een wel heel opvallend ingrijpen van God, dat beschreven staat in de vierde soera. Het is een lange passage waarin God alle overtredingen opsomt waarom Hij de joden ‘de goede dingen die hun waren toegestaan’ heeft verboden. Met andere woorden waarom de joden de strenge spijswetten opgelegd kregen:
‘…omdat zij hun verbond verbroken hebben en omdat zij niet wilden geloven in de woorden van God en omdat zij de profeten ten onrechte doodden […] en omdat zij zeiden: ‘Wij hebben de Messias, Jezus de zoon van Maria, de boodschapper van God, gedood’. Zij hebben hem niet gedood en zij hebben niet hem gekruisigd, maar iemand die in hun ogen aan hem gelijk was. En degenen die er geschillen over hadden, twijfelen over hem. Zij weten niets over hem, maar volgen alleen wat zij zelf bedenken. Maar zij hebben hem zeker niet gedood. Maar God heeft hem bij zich omhooggehaald en God is machtig, wijs. En […] hebben Wij hun de goede dingen verboden die hun waren toegestaan…’ (4:155-160)
Het is een oeroud christelijk argument, al te vinden bij Paulus: de joden waren vanwege hun vele zonden gestraft door God, door middel van de spijswetten. En aangezien de christenen (door de dood van Jezus Christus) vrij van zonden waren, hoefden zij zich niet aan die wetten te houden. Mohammed herhaalt hier simpelweg een stuk christelijke (anti-Joodse) theologie. Een van die zonden van de joden is dat ze Christus aan het kruis hebben geslagen. Tenminste, dat dáchten ze. Mohammed zegt dat dat niet is gebeurd. Ze kruisigden alleen maar ‘iemand die in hun ogen aan hem gelijk was.’ Ze werden bedrogen. Ze hebben hem niet gedood ‘maar God heeft hem bij zich omhooggehaald.’
Ook hier geldt dat Mohammed een stuk christelijke theologie heeft overgenomen. In de voorafgaande eeuwen waren er vele christelijke stromingen, groot en klein, die het idee verwierpen dat God het de joden zou toestaan dat ze Zijn zoon mochten kruisigen. Dat plezier zou hij hen zeker niet hebben gegund! Zij gingen er van uit dat daar iets ander was gebeurd – dat een gewone sterveling op het laatste moment de plek van Jezus heeft ingenomen, of dat er aan het kruis een schim van Jezus hing. Mohammed was het daar blijkbaar helemaal mee eens. God liet Jezus niet sterven aan het kruis maar haalde hem omhoog, naar de hemel, en zorgde ervoor dat er ‘iets’ aan het kruis hing waardoor de joden dachten dat ze Jezus zagen sterven. Die ingreep was natuurlijk uniek; geen enkele andere profeet was op een dergelijke manier aan zijn einde gekomen (zogezegd). Het was een grote gunst – en tegelijkertijd was die redding een teken voor de joden. Een teken van Gods macht.
Tot zover is het helder. Maar dan is er het volgende intrigerende vers:
‘God zei: ‘Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst jegens u en jegens uw moeder…’ (5:110)
Het is nauwelijks denkbaar dat ‘gunst’ hier twee totaal verschillende zaken betekent. Het moét gaan om dezelfde ‘gunst’ verleend aan Jezus én aan Maria. Maar Maria werd natuurlijk niet van het kruis gered. Maar… Maria werd wél in de hemel opgenomen. Sterker, dat was aan het eind van de zesde eeuw (toen Mohammed nog een puber was) een hot topic binnen de Kerk.
Het Nieuwe Testament zegt niets over de dood van Maria. En dat werd in de loop der eeuwen steeds meer als een gemis ervaren. Zo ontstonden er allerlei verhalen over de zogenoemde transitus of de dormitio Mariae (de ‘overgang’ of ‘slapen’ van Maria). Nee, ze was niet gestorven en begraven. De redenering hierachter was dat ze ‘onbevlekt ontvangen’ was, dat wil zeggen zonder enige zonde op aarde was gekomen. En dat was ze ook gebleven. Dat maakte haar geschikt om de moeder van Jezus te worden. En omdat ze net als haar zoon vrij van zonden was geweest, kon ze net als haar zoon direct in de hemel worden opgenomen.
De meest invloedrijke tekst is Het verhaal van de dormition [inslapen] van de maagd toegeschreven aan Johannes van Patmos (de auteur van het Bijbelboek Openbaring). Dit verhaal dateert van het midden van de vijfde eeuw. Het werk heeft een sterk anti-Joodse inslag. De Dormition beschrijft hoe de apostelen en Maria, na de dood van Jezus, belaagd werden door de joden:
‘En na vijf dagen wisten de procurator, en de priesters, en de hele stad, dat de moeder van de Heer in haar eigen huis was in Jeruzalem, samen met de apostelen, dankzij de tekenen en wonderen die daar gebeurden. En een menigte mannen en vrouwen en maagden kwamen bijeen, en riepen: Heilige maagd die Christus onze God heeft voortgebracht, vergeet het mensengeslacht niet. En toen dit gebeurde, toen nam het volk van de joden, met de priesters, die nog haatdragender waren, hout en vuur, en kwamen naar voren, om het huis waar de moeder van de Heer leefde met de apostelen in brand te steken. En de procurator keek van grote afstand toe. En toen het volk van de joden bij de deur van het huis kwamen, ziet! Plotseling kwam er een machtig vuur van binnen [uit het huis], door middel van een engel, en verbrandde een groot aantal joden.’
‘En de Heer richtte zich tot Petrus en zei: Nu Is de tijd gekomen om de hymne te zingen. En toen Peter begon met het zingen van de hymne, toen antwoordden alle machten in de hemel met het halleluja. En het gezicht van de moeder van de Heer straalde helderder dan het licht, en ze stond op en zegende alle apostelen met haar eigen handen en allen bedankten God. En de Heer strekte zijn onbezoedelde handen uit, en ontving haar heilige en schuldeloze ziel. En met het vertrek van haar schuldeloze ziel vulde de ruimte zich met een heerlijke geur en een onbeschrijfelijk licht. En zie, er klonk een stem uit de hemel, zeggende: gezegend zijt gij onder de vrouwen.’
Apostelen droegen haar lichaam daarna weg:
‘En zie, terwijl ze haar droegen, liep een hooggeboren Jood genaamd Jephonias tegen haar lichaam en legde zijn handen op de bank. En zie, een engel van God, als door een onzichtbare macht, met een zwaard van vuur, sloeg zijn beide handen van zijn schouders, en liet ze hangen aan de bank, zwevend in de lucht. En toen dit wonder was gebeurd, riepen allen van het volk van de joden die het zagen: Waarlijk, hij die door u is voortgebracht is de ware god!’
Jephonias toonde berouw en kreeg van Petrus zijn handen terug. En hij werd uiteraard christen. Daarna werd het tijd voor de tenhemelopneming:
‘En na dit wonder droegen de apostelen de bank verder en legden haar heilige en kostbare lichaam in Gethsemane in een nieuw graf. En zie, een zoete geur kwam uit het heilige graf van onze vrouwe de moeder van God. En drie dagen lang klonken de stemmen van onzichtbare engelen; ze verheerlijkten Christus onze Heer, die uit haar geboren was. En toen de derde dag om was, waren de stemmen niet meer gehoord. En vanaf dat moment wist iedereen dat haar vlekkeloze en kostbare lichaam overgebracht was naar het paradijs.’
De Dormition is een van de vele beschrijvingen van de tenhemelopneming van Maria die in de loop van de vijfde en zesde eeuw verschenen. De vereerders van Maria (en ze was zeer populair; ze was onder meer de beschermvrouwe van Constantinopel), waren uiteraard vurige verdedigers van het idee dat Maria in de hemel was opgenomen, en wat dat betreft vergelijkbaar was met Jezus Christus. Volgens een late maar betrouwbare bron, ‘de laatste kerkhistoricus’ Nikephoros Xanthopulos (hij leefde rond 1300), werd deze wonderbare gebeurtenis tijdens het bewind van keizer Maurikios (590-602) officieel door de Kerk erkend en werd 15 augustus uitgeroepen de officiële feestdag gewijd aan de Dormitio Mariae (of in het Grieks: Koimesis Theotokou).
Ziedaar de gunst die door God werd verleend aan Jezus én aan Maria. En niemand anders. Beider lichamen werden direct in de hemel opgenomen. Mohammed accepteerde het toen nog gloednieuwe dogma. Dat is op zich niet verbazingwekkend. Hij was dan misschien niet op de hoogte van de letterlijke tekst van de Bijbel (de Koran bevat geen enkel letterlijk Bijbelcitaat) maar hij was prima op de hoogte van de verhalen die over Maria werden verteld, zoals blijkt uit de soera genaamd ‘Maria’. Het verhaal van de tenhemelopneming van Maria komt daar niet in voor; ook niet elders in de Koran. Maar met die simpele verwijzing naar Gods gunst voor Jezus én voor zijn moeder, geeft Mohammed op subtiele wijze te kennen op de hoogte te zijn van het laatste theologische nieuws.