De val van de ketterjager
Was hij van oorsprong een jood? We weten het niet zeker; het kan pure kwaadsprekerij zijn geweest van zijn tegenstanders. En tegenstanders, daarvan had Epiphanius er heel veel. De fanatieke ketterjager maakte gedurende zij leven veel vijanden. Zijn meest spectaculaire vijand was niemand minder dan Johannes Chrysostomos, de beroemde patriarch van Constantinopel. De strijd aanbinden met Johannes was zijn grootste vergissing. Maar de fanaticus Epiphanius liet zich gebruiken voor een vuil spelletje.
Epiphanius werd geboren in Palestina, rond 315, in de stad Eleutheropolis (nu alleen nog een ruïneveld). Hij werd als jonge knaap monnik in Egypte en keerde zo rond zijn twintigste terug in Palestina om een eigen klooster te stichten. Over de dertig jaar daarna weten we heel weinig, maar in 367 werd hij benoemd tot bisschop van Constantia, de voornaamste stad op Cyprus (die tot 342 nog Salamis heette). Epiphanius oogstte daar veel lof. Hij was populair, welbespraakt, beschaafd, zo blijkt uit de heiligenlevens (over hem en zijn tijdgenoten) en hij werd door grote aantallen gelovigen vereerd, zowel op Cyprus als in Palestina, waar hij nog regelmatig kwam. Hij schreef de ancoratus (‘anker’), met daarin de rotsvaste principes waaraan de gelovigen zich konden vasthouden, en kort daarop het panarion, ‘medicijnkastje’, met argumenten tegen alle ketterijen. Ketters bestrijden werd zijn specialiteit. Hij zag ze ook overal. Maar hij reisde dan ook veel, bezocht concilies en bemoeide zich met kerkelijke ruzies elders. Kortom, Epiphanius was een soort Billy Graham van de vierde eeuw. Met dan met een scherpe tong. En die tong bracht hem uiteindelijk in de problemen.
Epiphanius kwam zoals gezegd vaker in Palestina en hij liet dan merken dat hij zijn eigen baas was. Zo liet hij eens een afbeelding van Christus (of een heilige) verwijderen uit een kerk, want dat was volgens hem onaanvaardbaar. Ook benoemde hij daar eens op eigen houtje een priester. Bisschop Johannes van Jeruzalem voelde zich door dat soort acties uiteraard op zijn teentjes getrapt, maar een echte confrontatie ontstond pas bij een bezoek in 393 (Epiphanius was inmiddels rond de tachtig), toen hij in een preek een felle aanval deed op een zeer erudiete maar ook controversiële auteur, Hieronymus. Die werkte op dat moment aan een nieuwe, complete vertaling (in het Latijn) van de Bijbel op basis van de oudste teksten. Dat wil zeggen, op basis van Joodse, Hebreeuwse Bijbelteksten (die hij overigens naar verluidt uit synagogen had laten stelen). Hieronymus had daarbij het lef om, met die joodse bronnen in de hand, ‘fouten’ aan te wijzen in de tot dan toe gebruikte vertalingen. Epiphanius beschouwde zijn werk als de deur openzetten voor joodse invloeden. En dat was uiteraard onaanvaardbaar. Probleem was echter dat bisschop Johannes van Jeruzalem een goede vriend en bewonderaar was van Hieronymus. Johannes gooide er dus ook een preek tegenaan, Epiphanius wijdde de jongere broer van Johannes, Paulinianus, tot priester, maar al met al voelde hij zich als verdediger van de orthodoxe leer ernstig tekort gedaan.
Hij kreeg een kans om zijn reputatie te herstellen, Het begon in Egypte. Daar kreeg patriarch Theophilus van Alexandrië ruzie met zijn oikonomos (financiële man), Isidorus. Het verhaal gaat dat een rijke weduwe de Alexandrijnse kerk een fors bedrag wilde schenken, maar dat ze dat niet aan Theophilus wilde geven want die had een gat in zijn hand. Ze benaderde Isidorus, die het geld aannam. Maar Theophilus kreeg daar lucht van en Isidorus moest vertrekken. Theophilus wilde zijn eigen handel en wandel uit het zicht houden en beschuldigde Isidorus van homoseksualiteit. Hij kocht zelfs een getuige om, die de beschuldiging bevestigde. Isidorus zocht daarop steun bij de machtige monniken in de oase/vlakte van Nitria (geen vrienden van de spilzieke patriarch), waarop Theophilus die monniken én Isidorus beschuldigde van ketterij. Het zouden allemaal geheime aanhangers zijn van de controversiële kerkvader Origenes, die een eeuw eerder een gecompliceerd filosofisch systeem had opgezet dat het christendom combineerde met de neoplatoonse filosofie. Theophilus stuurde zijn legertje naar Nitria en de leiders van de monniken (de ‘lange broeders’) vluchtten naar Constantinopel, naar de patriarch, om een klacht in te dienen. Die patriarch, Johannes Chrysostomos (zijn naam betekent ‘gouden mond’, omdat hij zo mooi kon preken) was al geen vriend van Theophilus, dus hij was zeker bereid om naar hen te luisteren. Johannes riep zijn Alexandrijnse collega ter verantwoording. Toen daar geen antwoord op kwam, gelastte hij hem naar de hoofdstad te komen om zich voor een synode te verantwoorden. De keizer stemde hiermee in. Theophilus kon dus niet weigeren, dat zou hem de kop kunnen kosten. Hij moest een list verzinnen.
Theophilus had eerder ruzie gemaakt met Epiphanius, maar nu besloot hij zoete broodjes te bakken. Kon de zeer vereerde ketterjager, in samenwerking met de patriarch van Alexandrië, een synode bijeenroepen in Constantia? Om Origenes te veroordelen. En dan gelijk ook maar de ketterse monniken van Nitria én iedereen die hen hielp, zoals bijvoorbeeld Johannes Chrysostomos. De besluiten van die synode moesten, zo suggereerde Theophilus, daarna zo snel mogelijk in Constantinopel worden verspreid, om deze ketterij de kop in te drukken.
Epiphanius had zich al eerder druk gemaakt om Origenes en vond dat een prima plan. Hij riep wat bisschoppen bij elkaar en reisde na afloop persoonlijk naar Constantinopel om Origenes voorgoed aan de schandpaal te nagelen. Daar werd hij met alle egards ontvangen door Johannes Chrysostomos, maar Epiphanius maakte al snel duidelijk dat hij niks met de patriarch te maken wilde hebben. Hij preekte erop los, zamelde handtekeningen in en vergaderde met Johannes’ vijanden. (Die waren met name te vinden in de kringen rond keizerin Eudoxia, die zich groen en geel ergerde aan Chrystomos’ aanvallen op haar uiterlijk vertoon.) De spanningen in de stad liepen uiteindelijk zó hoog op dat Epiphanius met de dood werd bedreigd – en hij uitweek naar Cyprus. De dood kreeg hem toch te pakken. Hij stierf tijdens de terugreis. Maar dankzij zijn gestook kon Theophilus de hele procedure tegen hem in de war schoppen.
Theophilus arriveerde enkele maanden na de oproep, in gezelschap van een groot aantal medestanders/bisschoppen uit Egypte en Syrië en een groot aantal fanatieke ‘supporters’ die de stad nog verder naar het kookpunt dreven. Hij kreeg een villa aan de overzijde van de Bosporus toegewezen, waar Johannes Chrysostomos formeel niks te zeggen had, en verzamelde daar diens voornaamste vijanden. Deze ‘Synode van de Eik’ (zo heette de villa) riep Johannes op zich te komen verdedigen maar die weigerde uiteraard. In plaats daarvan organiseerde hij een eigen synode die juist Theophilus veroordeelde. Daarna was keizer Arcadius het zat. Hij dwong hij Johannes Chrysostomos af te treden. Dat bleek onverstandig. De bevolking kwam in opstand en Johannes werd in ere hersteld. Maar dat was een tijdelijke oplossing; niet lang daarna werd hij alsnog verbannen.
Theophilus had het spel handig gespeeld. Hij had laten zien welke van de twee grote patriarchen van de Kerk de machtigste was. Die van Alexandrië. Zijn rivaal Johannes Chrysostomos stierf kort nadat hij was weggestuurd. Maar hij mocht uiteindelijk terugkeren. In 438 werden zijn stoffelijke resten in een plechtige translatio overgebracht vanuit zijn ballingsoord naar Constantinopel (zie de illustratie bij dit stuk) en met veel ritueel herbegraven. Johannes Chrysostomos geldt nog steeds als een van de belangrijkste kerkvaders en zijn relieken zijn dan ook over vele plaatsen verstrooid geraakt. (Zijn rechterhand wordt bewaard in een klooster op het schiereiland Athos.) De rehabilitatie van Johannes betekende wel dat de reputatie van Epiphanius onderuit ging. De ooit zo gevierde ketterjager dreigde de geschiedenis in te gaan als de man die verantwoordelijk was voor de val van Johannes Chrysostomos. Zijn hagiografen probeerden dat beeld uiteraard bij te sturen. In de Vita Epiphanii wordt dan ook volgehouden dat hun held en wonderdoener naar Constantinopel ging juist om Johannes te waarschuwen. (‘Want hoe zou iemand die zo veel goed heeft gedaan, zich tot zulk gedrag kunnen verlagen!? Dat kan niet!’) Ook zou hij door een hysterische keizerin Eudoxia gedongen zijn om mee te werken aan de verbanning van Johannes – als hij niet akkoord ging, zou ze alle heidense tempels in de stad weer opengooien!
In één opzich echter heeft Epiphanius een blijvende bijdrage geleverd. Zijn panarion is een onmisbaar overzicht van alle ketterse stromingen die in de eerste eeuwen hebben bestaan. Veel van die stromingen kennen we ook alleen maar dankzij Epiphanius. En datzelfde panarion werd 350 jaar later hergebruikt door de man die wel ‘de laatste kerkvader’ wordt genoemd, Johannes van Damascus. Deze Johannes leefde ten tijde van de islamitische overheersing, en hij besloot om deze nieuwste ketterij nu eens fel aan te vallen. Hij nam Epiphanius’ panarion zo’n beetje rechtstreeks over en voegde daar aan het slot de islam aan toe als nieuwste en (qua aantal pagina’s) grootste ketterij. Johannes’ aanval op de islam is niet altijd even scherp, vooral emotioneel, maar hij was de eerste die dat nieuwe geloof inhoudelijk de maat nam – en krachtig verwierp. Dit, zo oordeelde hij, was duidelijk het zoveelste kwaadaardige verzinsel, opgeborreld uit de diepten van de hel. Een mooie aanvulling op de waslijst van Epihanius.