Het wrede regime van de Profeet
‘Jamil ibn Mamar deed mijn gasten treuren met zijn moord
Op een mild man, die bescherming bood aan de weduwen…’
Aldus de opening van de klaagzang van de dichter Aboe Khiraash, geschreven voor zijn gedode vriend Zoehair ibn al-Ajwa. Zoehair had gevochten in de Slag bij Hoenain, een veldslag tussen de Mekkanen en de aanhangers van Mohammed, en de stam Hawazin. Het verloop van de slag is duister. Volgens de ene anekdote sloegen de moslims op de vlucht, maar volgens een andere werd ook buit gemaakt. Zoehair werd gevangen genomen en vermoord door een van de metgezellen van Mohammed, bovengenoemde Jamil ibn Mamar. De dichter was dus geen moslim; verre van dat. Maar desondanks is een deel van zijn werk bewaard gebleven. Zijn poëzie vertelt ons over de ‘revolutie’ die Mohammed in Arabië veroorzaakte.
Dichters speelden een belangrijke rol in de toenmalige Arabische samenleving. ‘Koningen’, stamleiders en ook Mohammed zélf beschikten over hun eigen dichters die hun heldendaden bezongen. Dergelijke gedichten werden vaak gekopieerd, overal voorgedragen, en hier en daar (daar waar genoeg mensen konden lezen) opgeschreven en tentoon gesteld. Belangrijk thema in deze (pre-islamitische) poëzie was het noodlot, en de manier waarop zijn held daarmee omging, namelijk door het te tarten. Door niet bij de dood in de strijd stil te staan maar te genieten van vriendschap en vrouwen, en onbevreesd ten strijde te trekken. En een van de meest nobele redenen om dat te doen was ta’r, bloedwraak. Een moord vereiste vergelding – geen vergoeding in de vorm van geld, dat vond een echte held uiteraard niks – maar de dood van de moordenaar, dat op zijn minst, en als de moordenaar veel minder voorstelde dan het slachtoffer dan moesten er nóg een paar koppen rollen van naaste verwanten, totdat er recht was geschied. Dat was de oeroude wet.
Maar in het geval van Zoehair was dat niet gebeurd. En dat was waar Aboe Khiraash zich aan ergerde. Zijn clan en zijn stam hadden niets gedaan; ze hadden zijn dood niet gewroken. De laaghartige moordenaar leefde nog. Na enige dichtregels over hoe geweldig Zoehayr was geweest, vervolgt Aboe Khiraash:
‘Dus wat mankeert de mensen van zijn stam, dat zij niet instorten
Wanneer zo’n wijze en nobele man vertrekt?
En ik zweer het, als jij [Jamil] hem niet vastgebonden had aangetroffen,
Waren dorstige hyena’s gekomen om je bloed te drinken in de bocht van de wadi
Dan was Jamil degene geweest onder zijn volk die op de meest schandelijke wijze was vermoord
Maar de zorg van een man is de rug van zijn tegenstander [iedereen wil stiekem toeslaan]
Dan volgt een bredere, bittere overpeinzing. De vrijheid van weleer is verdwenen. De jongeren houden hun mond, ze durven niks, en de vrouwen hoeven zich dan ook geen zorgen meer te maken dat ze een misstap zullen begaan. De oude gebruiken en tradities (‘vrienden’) worden, net als Zoehair, schielijk verborgen onder het zand:
Niets is meer als toen in ons [oude] verblijf, Oemm Malik!,
Ketenen omcirkelen nu onze nekken
En de jongeling is een man op leeftijd geworden,
Zegt alleen de juiste dingen; de jammerende vrouwen kunnen tevreden zijn.
Maar ik ben onze dagen en nachten samen in Hayla niet vergeten
Toen we samenkwamen met hen waarnaar we verlangden
En onze trouwe vrienden lijken nu
Alsof iemand zand op hen gooit, op een grafveld.’
Aboe Khiraash gold als een groot dichter. Daarom is zijn werk nooit verboden, of verwijderd uit bloemlezingen. Hij wordt door de islamitische traditie gerekend tot de moekhradamoen, de ‘mensen tussen twee delen’, dat wil zeggen dichters die leefden op het grensvlak van de oude en de nieuwe tijd, tijdens de opkomst van Mohammed en de islam. Volgens de traditie zou Aboe Khiraash later moslim zijn geworden, samen met zijn hele stam de Hoedail. Dat blijkt niet uit de overgeleverde gedichten. Latere commentatoren hebben hun best gedaan om zijn verzen ‘islamitisch’ te interpreteren, om te bewijzen dat zijn hart altijd al op de goede plek zat, maar dat blijft lastig. Het is duidelijk dat Aboe Khiraash heel lang, misschien wel zijn hele leven lang, niets moest hebben van de nieuwe machthebbers.
Zij kritiek op de nieuwe tijd en de nieuwe heersers, zoals verwoord in bovenstaand gedicht, heeft twee aspecten. Ten eerste constateert hij dat iedereen geketend is, gevangene is gemaakt, en dat jongeren hun mond niet meer open durven te doen. Daarmee bedoelde hij waarschijnlijk dat er geen dichters meer waren die recht-voor-zijn-raap hun mening durfden te geven. Terwijl dat nu juist een van de belangrijkste functies was van de dichter: hardop en welsprekend zeggen wat anderen slechts dachten. Mohammed pakte ‘vijandige’ dichters namelijk keihard aan.
Nu liepen dichters, als propagandisten/woordvoerders, natuurlijk altijd al een risico. Wanneer er een conflict uitbrak en ze werden door de tegenstander in de kraag gegrepen, moesten ze voor hun leven vrezen (of een flink losgeld opbrengen). Maar Mohammed wachtte niet op het slagveld; de traditie vermeldt dat hij moordcommando’s op pad stuurde met de specifieke taak om dichters die hem persoonlijk aanvielen of de islam bespotten, om het leven te brengen. En Mohammeds bloedige arm reikte ver. Door middel van deze moordcommando’s joeg Mohammed iedere dichter angst aan. Geen wonder dus dat iedereen ervoor zorgde dat hij ‘de juiste dingen’ zei.
Dan is er dat tweede aspect, iets dat deze zelfbewuste bedoeïen ongetwijfeld bitter stemde: het uitblijven van bloedwraak. De stamgenoten van Hoezair hadden niets gedaan om diens dood te wreken. En daarmee, zo klaagde Aboe Khiraash, verdween de aloude toewijding aan de eer van de stam, en aan de voorvaderen die daarvoor waren gevallen. Oude vrienden raakten bedolven onder het zand.
De al genoemde commentatoren grepen deze klacht natuurlijk aan als een bewijs voor het succes van de islam: Mohammed had een eind gemaakt aan de praktijk van ‘oog om oog, tand om tand’. Hij had de ongelovigen uit de jahiliyah (de ‘tijd van onwetendheid’) vertrouwd gemaakt met het recht! Was dat zo? Maakte Mohammed een einde aan bloedwraak? De commentatoren konden in elk geval verwijzen naar een uitspraak die Mohammed gemaakt zou hebben tijdens zijn afscheidsbedevaart, zijn laatste bezoek aan Mekka en de Kaäba. ‘Iedere bloedschuld uit de jahiliya is vervallen’, zou hij toen hebben gezegd. Maar is dat zo? De tekst van deze toespraak dateert van ver na zijn dood. En het zou de latere machthebbers natuurlijk heel goed uitkomen wanneer Mohammed inderdaad zijn afkeur had uitgesproken over dat eigen rechter spelen. Maar de Koran laat iets anders zien.
I.
Volgens de Koran ligt de oorsprong van de bloedwraak, het ‘oog om oog, tand om tand’, in het Bijbelverhaal van Kain en Abel. Kain doodde Abel, en werd vervolgens door God verstoten. Hij was daarmee alle bescherming kwijt; hij verdiende de dood – maar dan laat God weten dat niemand Kain mag doden (Genesis 4). Het principe ‘oog om oog…’ komt even verderop in Genesis sterker terug, in de geboden die God aan Noach meegeeft nadat deze de Ark heeft verlaten:
‘Van iedereen die zijn medemens doodt, eis Ik genoegdoening. Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten, want God heeft de mens als Zijn evenbeeld gemaakt.’ (9:6)
En het duikt ook weer op in Leviticus:
‘Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, moet hem hetzelfde letsel worden toegebracht: Een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand. Wat hij de ander heeft aangedaan, zal ook hem aangedaan worden.’ (24:20)
Bloedwraak is dus een goddelijk gebod. En God bemoeit zich daarmee omdat de mens op God lijkt. Een uitleg voor deze bemoeienis is te vinden in de Mishnah, een toelichting bij de Torah daterend uit de derde eeuw na Christus. God eist genoegdoening omdat elke individuele mens niet alleen op Hem lijkt, maar daarnaast Zijn schepping, de hele mensheid, vertegenwoordigt:[1]
‘Daarom werd Adam, waar de mensheid van afstamt, één keer geschapen, om ons duidelijk te maken dat wie één leven in Israël vernietigt, volgens de Schrift de hele mensheid heeft vernietigt, en wie een enkel leven in Israël heeft gered, heeft de volgens de Schrift de hele wereld gered.’
Mohammed kende deze beide joodse tradities. Soera 5 van de Koran bevat een samenvatting van de wetten die God aan het volk van Israël heeft gegeven, en geeft daarbij een parafrase van het verhaal van Kain en Abel. Die wordt als volgt afgesloten:
‘Op grond daarvan schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie een mens doodt anders dan vanwege doodslag of geweldpleging op aarde, geldt als iemand die de gehele mensheid heeft gedood. En iemand die leven geeft, geldt als iemand die de gehele mensheid leven heeft gegeven.’ (5:32)
En even verderop lezen we:
‘Wij hebben voor [de Joden] [in de openbaring] opgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor, tand om tand en een vergoeding voor wonden. En voor wie dat kwijtscheldt, voor hem zal dat als een zoenoffer zijn.’ (5:45)
Merk op dat Mohammed de joodse teksten een eigen draai geeft. Ten eerste stelt hij dat God niét vertoornd zal zijn als de moord plaatsvindt ‘vanwege doodslag of geweldpleging op aarde’. Met andere woorden, als er sprake is van bloedwraak. En in 5:45 breidt hij het gebod uit met de mogelijkheid van ‘een vergoeding voor wonden.’ Dat laatste staat niet in de Bijbel. Mohammed merkt ook op (geeft de hint) dat als iemand van financiële compensatie afziet, hij daarmee laat merken dat hij écht vrede wil sluiten.
Al met al is duidelijk dat Mohammed bloedwraak niet afwees. Dat zou ook heel opmerkelijk zijn. Bloedwraak speelde in de Arabische wereld een grote rol. Zolang stammen geen verdrag hadden gesloten gold het stelen van andermans goederen of vee, of het maken van gijzelaars, als een legitieme manier om aan de kost te komen.[2] Dergelijke overvallen vroegen uiteraard om tegenacties – maar het werd natuurlijk pas écht gevaarlijk als er bij een overval een of meer slachtoffers waren gevallen. Verwondingen konden vaak worden afgekocht. Maar als er doden vielen dan was er eigenlijk maar één eervolle reactie, dan moesten er aan de andere kant een ‘gelijk’ aantal slachtoffers vallen.
Bloedwraak is in principe een familiezaak. Het is de familie, de clan van het slachtoffer dat het recht heeft om tot wraak te besluiten en wraak te nemen, dan wel afspraken te maken met de familie van de dader. Uiteraard deden clan- en stamleiders er vaak alles aan om escalatie te voorkomen, maar dat lukte niet altijd. Een moord kon leiden tot een echte stammenoorlog die vele jaren kon aanhouden en waarbij ook steeds meer stammen betrokken raakten. Terughoudendheid was dus geboden. En dat is ook wat Mohammed zijn aanhangers voorhield. Dat blijkt zonneklaar uit de volgende verzen:
‘U die gelooft, u is voorgeschreven doodslag te vergelden: een vrij man voor een vrij man, een slaaf voor een slaaf, een vrouw voor een vrouw. En als iemand vergeving voor zoiets krijgt van zijn broeder, moet hij gerechtelijk vervolgd worden en moet hij hem naar behoren de boete betalen. Dit is een verlichting van uw Heer en barmhartigheid. Wie hierna overtredingen begaat, hem wacht een pijnlijke straf. Door die vergelding is er voor u leven, u die verstand hebt. Misschien wordt u godvrezend.’ (2:178-179)
Een boete in plaats van een fysieke straf was dus een door God toegestane ‘verlichting’ van het oude gebod. Ook elders in de Koran lezen we dat Mohammed (zoals zovelen) pleitte hij voor terughoudendheid, zoals in deze opsomming van geboden:
‘En doodt uw kinderen niet uit angst voor armoede. Wij zullen in hun onderhoud voorzien en in het uwe. Als u hen doodt, is dat een ernstig misdrijf. En houdt u verre van overspel. Want dat is een gruwelijke misdaad en dat is een slechte weg. En doodt niemand – God heeft dat verboden – behalve wanneer er recht gedaan moet worden. En wie ten onrechte gedood wordt, diens bloedverwant geven Wij volmacht, maar hij mag niet te ver gaan in het doden, want hij wordt geholpen. En houdt u verre van het vermogen van de wees…’ (17:31-34)
Overdaad schaadt, en het is ook niet nodig want God staat de wreker bij (hij ‘wordt geholpen’), zodat de daders altijd voldoende gestraft zullen worden.
Mohammed maakte overigens onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen. Gelovigen doden elkaar (uiteraard) niet en als dat per ongeluk toch gebeurt, dan moet een forse betaling voldoende zijn – in verschillende gradaties:
‘En het mag niet gebeuren dat een gelovige een andere gelovige doodt. Maar het kan per ongeluk gebeuren. En wie een gelovige per ongeluk doodt, moet een gelovige slaaf de vrijheid geven, en bloedgeld moet voldaan worden aan zijn familie tenzij die het kwijtschelden. Maar als hij uit een volk komt dat u vijandig gezind is en een gelovige is, dan hoeft hij alleen een gelovige slaaf vrijheid te geven. En als hij uit een volk komt waarmee u een verbond hebt, dan moet bloedgeld voldaan worden aan zijn familie en moet aan een gelovige slaaf de vrijheid gegeven worden. En wie geen kans daartoe ziet, moet twee maanden achter elkaar vasten. Zo zal hij boetedoen voor God. En God weet alles, is wijs.’ (4:92)
II.
Maar Mohammed toonde de buitenwereld nog een ander gezicht. Eenmaal in Medina aangekomen, en uitgegroeid tot profeet/leider van zijn volgelingen, schiep Mohammed een nieuwe sociale ordening, náást de reeds bestaande. Naast die van clans en stammen zette hij een rigoureuze tweedeling tussen gelovigen en niet-gelovigen, zoals onder meer blijkt uit deze Koranpassage:
‘Degenen die geloofden en die wegtrokken [naar Jathrib/Medina] en die met hun vermogen en met inzet van zichzelf ijverden op de weg van God en degenen die onderdak en hulp boden, zij zijn elkaars medestanders. En degenen die geloofden en die niet wegtrokken, aan hen hoeft u geen enkele bijstand te bieden zolang zij niet wegtrekken. (…) En degenen die niet geloven zijn elkaars medestanders. Als u niet hiernaar handelt dan zal het land beproefd worden en er zal veel geweld zijn.’ (8:72-73)
Wat deze nieuwe verwantschap exact inhield, komt niet echt naar voren in de Koran maar des te duidelijker in een ander document, de zogenoemde ‘Constitutie van Medina’, een zeer oude verdragstekst, daterend uit de eerste jaren van Mohammed in Medina (toen nog Jathrib geheten). Historici worden vooral geïntrigeerd door een aantal bepalingen in dit verdrag die erop duiden dat Mohammed de Joden van Medina opnam in de gemeenschap (oemma) van gelovigen (de moeminoen), maar die bepalingen laten we even voor wat ze zijn; ook over bloedwraak heeft de Constitutie veel interessants te melden. Ze opent als volgt:
‘In de naam van God, de barmhartige, de genaderijke. Dit is een document van de profeet Mohammed aangaande de betrekkingen tussen de gelovigen [moe’minoen] en moslims [moeslimoen] van Koeraisj en Jathrib en degenen die hen volgen, zich bij hen hebben aangesloten en zich tezamen met hen inspannen. Zij zijn één gemeenschap [oemma], met uitsluiting van andere mensen.’
Ook hier dus ten eerste die nauwe verwantschap van gelovigen versus de ongelovigen. Andere bepalingen in de Constitutie luiden:
‘De gelovigen laten een moslim zonder verwanten onder hen niet in de steek, maar helpen hem naar billijkheid een loskoopsom of bloedgeld te betalen.
(…)
De gelovigen zijn elkaars beschermers en mawali [beschermden], met uitsluiting van andere mensen.
(…)
De gelovigen wreken het bloed van andere gelovigen dat is vergoten op de weg van God.
(…)
Als iemand een gelover onrechtmatig doodt, en dat is bewezen, dan is hij onderworpen aan de bloedwraak, tenzij de bloedwreker genoegen neemt met bloedgeld. De gelovigen staan als één man tegenover hem; zij zijn verplicht tegen hem op te treden.
(…)
Wie onverhoeds iemand doodt, doodt zichzelf en zijn familie [brengt zichzelf en hen in levensgevaar], behalve als het een onrechtdoener is.’
‘De gelovigen wreken het bloed van andere gelovigen…’ Mohammed had (om in traditionele termen te spreken) zijn volgelingen samengesmeed tot een ‘religieuze clan’ die als één geheel optrad wanneer een gelovige verwond was geraakt, of gedood was. De reactie bleef dan niet beperkt tot de getroffen clan; (gelovige) leden van andere clans en stammen werden ook geacht op wraak uit te zijn. Mohammed predikte met andere woorden terughoudendheid als het ging om bloedwraak – maar tegelijkertijd dreigde er directe escalatie wanneer de dader een ongelovige, en het slachtoffer een gelovige was.
De gevolgen van deze dreiging laten zich illustreren aan de hand van een verhaal over twee dichters, in de sira van Ibn Ishaak:[3]
‘Aboe Afak was van de […] clan. Hij toonde zijn afvalligheid nadat de apostel al-Harit ibn Soewaid had vermoord, en zei:
Lang heb ik geleefd maar nooit eerder heb ik gezien
Een bijeenkomst over verzameling van mensen
Meer trouw aan hun onderneming
en aan hun bondgenoten wanneer zij worden opgeroepen
Als de zonen van Qayla [een voorouder van de Medinezen] wanneer ze zich vergaren,
De mannen die bergen onderwierpen en zich nooit overgaven.
Een ruiter die naar hem kwam spleet hen in tweeën [en zei:]
‘Toegestaan,’ ‘Verboden’, en nog veel meer.
Als jullie geloofd hadden in de glorie van het koningschap
Had dan Toebba [de jemenitische koning] gevolgd.’
Aboe Afak verwijt de Medinezen dus dat de de Jemenieten hadden weerstaan, maar nu gevallen waren voor Mohammed. Ibn Ishaak vermeldt dat Mohammed uitriep: ‘Wie wil er voor mij met deze schoft afrekenen?’, waarop ene Salim ibn Oemair hem doodde. Hierop reageerde een dichters, Oemama bint Moezairia:
‘Je loog over Gods geloof en de man Ahmad!
Bij degene die je vader was, boosaardig is de zoon die hij voortbracht!
Een hanief [gelovige, dwz Salim] gaf je ’s nachts een duw, zeggende
“Neem dat Aboe Afak, hoe oud je ook bent!”
Ik weet niet of het een man of een demon was,
Die jouw in het midden van de nacht ombracht (geen van beide, denk ik)’
(…)
En over Mohammed zou ze hebben gezegd:
‘(…) Verwachten jullie iets goeds van hem nadat hij jullie leiders heeft vermoord?
Als een hongerige die wacht tot de kok zijn soep klaar heeft?
Is er dan geen eervol man die hem bij verrassing kan overvallen
En de hoop aan stukken snijd, van hen die van alles van hem verwachten?’
Hierop, aldus Ibn Ishaak, bedreigde Mohammeds ‘huisdichter’ Hassaan ibn Thaabit haar met de dood. (‘Voor middernacht zal hij haar verven met haar bloed’) En Mohammed vroeg opnieuw hardop wie dit vuile werkje wilde opknappen. Daarop trad ene Oemair ibn Adiy al-Khatmi naar voren, ‘en dezelfde nacht ging hij naar haar huis en vermoordde haar’. Teruggekeerd bij Mohammed prees deze de moordenaar (‘Je hebt God en zijn apostel geholpen!’) en Mohammed verzekerde Oemair dat hij niets te vrezen had. Wat Ibn Ishaak daarna schrijft, is interessant:
‘Er heerste die dag grote onrust onder de leden van Khatma [de stam van de moordenaar] vanwege de dood van Bint Marwaan. Ze had vijf zonen en toen Oemair bij de apostel was geweest en bij hen kwam, zei hij: “Ik heb Bint Marwaan gedood, O zonen van Khatma. Val me aan als je durft; laat me niet wachten.” Dat was de eerste dag dat de islam machtig werd in de stam Khatam; voordien hielden zij die moslim waren dat geheim. De eerste die de islam accepteerde was Oemair ibn Adiy, die ‘de lezer’ werd genoemd, en Abdoellah ibn Aus en Khoezama ibn Thaabit. De dag nadat Bint Marwaan was vermoord, werden de mannen van de stam Khatma moslim, omdat ze de macht van de islam zagen.’
Wanneer we dit ‘bekeringsverhaal’ kritisch bekijken, kunnen we het volgende constateren:
- Het was voor dichters levensgevaarlijk om Mohammed aan te vallen, of elkaar daarin te steunen.
- Voor de moordaanslag op Bint Marwaan koos Mohammed iemand uit een stam die zich nog niet bekeerd, met andere woorden aan hem onderworpen had.
- De moordenaar, Oemair, hoefde volgens Mohammed nergens bang voor te zijn. Met andere woorden: Mohammed en de gelovigen zouden hem beschermen – wraak nemen als hem iets overkwam.
- Ibn Ishaak vermeldt dat Bint Marwaan vijf zonen had. Ongetwijfeld niet voor niets; de Khatma vreesden bloedwraak. En hoeveel doden zouden gelijkstaan aan de dood van een beroemde dichteres?
- Oemair daagde zijn stamgenoten uit om hem vanwege de moord te bekritiseren of aan te vallen. Hij wist dat ze dat niet zouden durven. De stam Khatma ervaarde zo volgens Ibn Ishaak ‘de macht van de islam’.
- En vanwege die macht zouden de Khatma zich hebben ‘bekeerd’, dus onderworpen.
Het is natuurlijk veel waarschijnlijker dat de Khatma zich ‘bekeerden’ om aan de wraak van de zonen van Bint Marwaan te ontkomen. Net zoals zíj de moordenaar niet durfden aan te pakken, uit vrees voor Mohammed en zijn strijders, zo zouden ook die zonen zich wel drie keer bedenken voordat ze dat onheil over zich af zouden roepen. We lezen dan ook niets over bloedwraak.
We kunnen een soort van bewondering hebben voor Mohammed. Het bloedige mes sneed aan twee kanten. Hij had twee brutale dichters de mond gesnoerd; en daarbij hadden de Khatma zich bij hem aangesloten. En de moord op Bint Marwaan werd niet gewroken. Daarmee kunnen we de klacht van Aboe Khiraash beter begrijpen. Niemand durfde toen nog zijn mond open te doen. Geen stam durfde nog wraak te nemen voor de laffe moorden gepleegd door de aanhangers van Mohammed. Het oude Arabië was verdwenen. De dichters waren geketend; eergevoel had plaatsgemaakt voor angst. Angst voor het wrede regime van de Profeet.
[1] De Mishnah dateert naar alle waarschijnlijkheid uit de derde eeuw maar alle versies waarover we beschikken zijn van eeuwen later. Dit is waarschijnlijk het oorspronkelijke citaat. In andere versies ontbreekt (twee keer) de beperking tot het joodse volk, ‘in Israël’.
[2] De bedoeïenenstam Hoedail stond bekend vanwege zijn dichters én vanwege hun brutale overvallen. Over hen werd wel gezegd: ‘als een hoedaili niet kan dichten, niet hard kan rennen (om met de buit te ontkomen), en geen pijlen kan schieten, dan is hij niks waard.’
[3] Ibn Ishaak, editie Alfred Guillaume, p. 675.