Waarom een biografie van Mohammed? (En geen cartoon, bijvoorbeeld?)
Het islamitisch geïnspireerde terrorisme is weer helemaal terug in Europa. Door de Coronacrisis leek het fenomeen verleden tijd, yesterday’s news, maar het proces tegen de aanslagplegers op Charlie Hebdo heeft de sluimerende terroristische netwerken weer actief gemaakt. Met alle gevolgen van dien. Aanslagen in Parijs en Nice; Manuel Paty moest het vertonen van een Mohammed-cartoon met de dood bekopen; een aanslag in Wenen. En in eigen land moest een leraar onderduiken vanwege dreigementen, en dat weer vanwege een cartoon in de klas.
Weer staan de ‘Mohammed-cartoons’ centraal. Die zijn en blijven de rode lap die de jihadisten aanzet tot hun afschuwelijke aanslagen. Anderzijds wekken die cartoons woede en onbegrip op onder de grote meerderheid van de moslims. Zoiets is koren op de molen is voor iedereen die ‘de islam’ weg wil zetten als een in wezen gewelddadige, ’achterlijke’ religie.
Jihadisten voeren een heilige oorlog tegen ongelovigen – en wat hen daarbij vooral tot moordzuchtige woede drijft, zijn ongelovigen die de Profeet bespotten. Gewone moslims verwerpen het idee dat er oorlog gevoerd moet worden tegen ongelovigen en verwerpen dus het jihadistisch geweld, maar ook zij storen zich enorm aan dergelijke cartoons. Ze beschouwen die cartoons als verwerpelijk. Wie zoiets maakt, kan maar één doel hebben: het bewust kwetsen van moslims, en het belachelijk maken wat hen als moslims het meest dierbaar is: de profeet Mohammed. Jihadisten en gewone moslims zijn het dus over één ding eens: ongelovigen moeten van Mohammed afblijven. Hij is onaantastbaar. Maar waarom geniet Mohammed deze unieke positie?
I.
De islam lijkt een eenvoudige religie. Officieel is iedereen die de ‘Vijf Zuilen’ onderschrijft en zich daaraan houdt, een moslim. Die Zuilen houden in dat er één God is en dat Mohammed zijn profeet is; verder zijn er vier verplichtingen: bidden, vasten tijdens de maand ramadan, aalmoezen geven aan de armen en zwakken, en (als het even kan) op hadj gaan, dat wil zeggen Mekka te bezoeken. Maar dat is niet het hele verhaal. Het dagelijks leven werpt nu eenmaal talloze vragen op, grote en kleine. Hoe te leven, hoe te bidden, hoe te sterven. Wanneer de gelovige met dat soort vragen zit, kan hij allerlei mensen raadplegen, van de lokale imam tot verre deskundigen, die antwoord geven op basis van gezaghebbende bronnen. Dat is ten eerste de Koran, Gods openbaring zoals die neergedaald zou zijn op de profeet Mohammed. Maar veel belangrijker is de soenna, de immense verzameling verhalen over wat Mohammed zou hebben gezegd en gedaan. De soenna vormt basis voor de islamitische rechtsregels, de sharia.
De Koran is perfect. Daar valt niet aan te tornen. Het is misschien een moeilijke, vaak duistere tekst, en je kunt er je leven lang op studeren, maar dat doet voor moslims niets af aan het feit dat zij perfect is. En zo’n perfecte openbaring kan alleen tot ons gekomen zijn als ook de middelaar, Mohammed, perfect was. Die opvatting ontstond al vrij snel na de opkomst van de islam, en het staat nog steeds onwrikbaar vast. Wie zegt dat Mohammed feilbaar was, dat hij fouten kon maken, zegt in wezen dat er in de Koran fouten zouden kunnen zitten. Dan ontken je dat de Koran perfect is en dat de islam de perfecte religie is. Dan ben je een koefar, een ongelovige. Een weinig benijdenswaardige reputatie.
En omdat Mohammed perfect was en nooit eens een fout maakte, biedt de soenna ook de perfecte leidraad voor hoe een gelovige moet leven. De soenna is enorm omvangrijk. En daar zitten overleveringen tussen waarvan de deskundigen zeggen dat ze minder betrouwbaar zijn. Maar omgekeerd: wanneer de geleerden (er zijn een aantal grote namen, allemaal uit de eerste eeuwen van de islam) stellen dat een overlevering betrouwbaar is, dan kunnen gelovigen erop vertrouwen dat Mohammed dit of dat gezegd of gedaan heeft, en dat zij dat voorbeeld moeten volgen.
II.
Dit navolgen van Mohammed neemt in de islam een centrale plaats in. Het is ook de kern van de leer van een belangrijke fundamentalistische stroming, het salafisme. Daarin draait alles om het streven te leven als Mohammed en zijn eerste volgelingen. Maar die navolging is in zekere zin het ideaal van iedere moslim. Zoals Ahmed Aboutaleb ooit eens zei: in iedere moslims zit een beetje een salafist.
Voor gewone moslims is Mohammed dus boven alle kritiek verheven. Mohammed belachelijk maken, is onvoorstelbaar, is pervers. Dan ben je er écht alleen maar op uit om moslims te kwetsen. En zoiets kan toch moeilijk vallen onder de vrijheid van meningsuiting? De overgrote meerderheid van de moslims vindt dan ook dat Mohammed-cartoons verboden moeten worden. En een staat die dat toestaat, is volgens velen van hen niet neutraal, maar in wezen anti-islam.
De jihadist is de extreme salafist. Dat wil zeggen, hij volgt Mohammed en zijn medestrijders in de jihad, de door God opgedragen strijd ‘op de weg van God’ tegen de ongelovigen. Ook de gerichte terreuraanslagen op de makers van cartoons horen daarbij, want ze weten dat Mohammed en zijn strijders keihard afrekenden met iedereen die Mohammed belachelijk maakte. In de oudst bewaarde, en bekendste biografie van Mohammed (de Sira van Ibn Ishaak, geschreven zo rond het jaar 750) zijn verschillende verhalen te vinden waarin Mohammed opdracht geeft om vijandige dichters die hem belachelijk maakten, uit de weg te ruimen. Gewone moslims verwerpen deze jihad; zij interpreteren Mohammeds oproep tot de strijd als een oproep om het geloof verbaal, of op vreedzame wijze te verdedigen. Daarbij gaan sommigen zo ver te beweren dat Mohammed de menslievendheid en de vreedzaamheid zelve was en dat hij geen mens kwaad heeft gedaan, maar dan kennen ze Mohammeds biografie toch slecht.
Voor álle moslims geldt dat het belachelijk maken van Mohammed in wezen onaanvaardbaar is. Tegelijkertijd geldt voor het overgrote deel van de niet-moslims dat het maken van Mohammed-cartoons ‘moet kunnen’. Hoe kunnen we dan een einde maken aan de strijd rondom Mohammed-cartoons? Voor wat betreft het jihadisme is er wat mij betreft geen compromis mogelijk. Geweld tegen andersdenkenden is volstrekt onaanvaardbaar. Maar wat doen we met de gevoelens van het overgrote deel van de moslims? Een wettelijk verbod op ‘het beledigen van de Profeet’, is wat mij betreft ongewenst en bovendien onuitvoerbaar. In onze Westerse samenleving is de Vrijheid van Meningsuiting een kostbaar goed. En iedereen is voor de wet gelijk. Dus is niemand gevrijwaard van spot of kritiek. Daarmee blijft het risico bestaan dat er cartoons worden gemaakt, en dat de gemoederen daardoor onder moslims hoog oplopen. Ook dat laat zich niet verbieden.
III.
Wetgeving biedt geen uitkomst. De enige manier om rust te creëren is door terughoudendheid en zelfbeheersing aan beide kanten. Daar is niets verkeerds aan. Eenieder die ervan overtuigd is dat onze cultuur op joods-christelijke fundamenten rust, wijs ik graag op de woorden van de apostel Paulus: ‘Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig.’ (1 Korinthe 10:23). Er zou een maatschappelijk klimaat moeten ontstaan waarin het vervaardigen en verspreiden van dergelijke cartoons uiteraard toegestaan is, en waarbij de makers ook verzekerd zijn van bescherming tegen geweld, maar waarbij de moslimgemeenschap ook kan voelen dat de grote meerderheid van de bevolking het maken daarvan beschouwt als smakeloos, als not done. Op dit moment is dat pakweg 50 procent, maar het debat wordt gedomineerd door stemmen die verkondigen dat er eigenlijk nooit genoeg cartoons kunnen worden vertoond. In landen als Engeland en Duitsland is de publieke opinie hierover even gelijk verdeeld, maar bestaat een duidelijke afkeer tegen ‘provocaties’. Komt dat voor uit angst voor terreuraanslagen? Als ik zoiets zeg, is dat uit angst voor terreur? Een merkwaardig verwijt. Als ik bang zou zijn om Mohammed te 'beledigen', uit vrees voor de gevolgen, uit vrees dat een of andere gek achter me aan gaat, dan had ik dit boek, mijn twee vorige boeken én mijn tientallen blogjes over Mohammed en de Koran beter niet kunnen schrijven. Want daarin krijgen de Profeet en de Koran het, zogezegd, zwaar te verduren. Het risico bestaat, uiteraard, maar ik laat me niet de mond snoeren.
Op hun beurt zullen moslims ook zelfbeheersing moeten tonen. Want we leven nu eenmaal tezamen in een land dat geen wettelijke grenzen stelt aan wat men over religie mag zeggen. Andere gelovigen, katholieken en protestanten, hebben daar de afgelopen eeuwen mee leren leven en dat zullen moslims dus ook moeten. Ze zullen moeten leren omgaan met ‘aanvallen’ op wat hen het meest dierbaar is: de profeet Mohammed. Ze mogen demonstreren, petities opstarten, politieke partijen oprichten, alles wat onze vrijheid van meningsuiting aan expressiemogelijkheden biedt – en bedreigingen en geweld zijn uiteraard onaanvaardbaar. Maar dat geldt voor iedereen.
IV.
Mohammed is het slagveld, en hij zal dat ook blijven. Of het nu gaat om zijn huwelijken, zijn voorschriften, zijn oorlogen of zijn uiterlijk – wie een afkeer heeft van de islam, begint bij Mohammed. En dat mag. Maar ik hoop eerlijk gezegd dat de discussie spoedig een stuk serieuzer wordt dan het maken van cartoons, of platvloerse kreten als ‘hij was een bedrieger!’ of ‘hij was een pedofiel!’, waarop dan het loze weerwoord volgt: ‘Niemand mag hem beledigen!’. Nee, Mohammed verdient beter. Hij is té belangrijk om op een dergelijke oppervlakkige wijze besproken te worden. Mohammed is immers een van de weinige mensen waarvan we kunnen zeggen dat hij de loop van de geschiedenis grondig heeft veranderd. En met name hier in het Westen kunnen we het oordeel over Mohammed niet overlaten aan ongeïnformeerde schreeuwers, of brave gelovigen. We hebben de intellectuele plicht om hem, net als zijn voorganger Jezus, te onderwerpen aan grondige, objectieve en kritische analyses. Mohammed moet onderzocht, doorgelicht, bestudeerd. En dat zonder ons af te laten leiden door angst voor mogelijk gevaarlijke consequenties. Dat zijn we simpelweg moreel én intellectueel verplicht.
Wie was Mohammed? Was hij een pedofiel, een bedrieger, een dictator, een charismatisch leider of was hij perfect? In wat voor wereld leefde hij; hoe hield hij zich daarin staande? Dat zijn de vragen die ik in mijn biografie van Mohammed open en eerlijk probeer te beantwoorden. Mijn Mohammed is verre van perfect. Hij leefde in wrede tijden. Tijden waarin oorlog en verraad normaal waren en een mensenleven weinig waard was. En Mohammed gooide daar zo nu en dan nog een schepje bovenop. Om je te handhaven, en zelfs op te klimmen tot een machtig en gevreesd leider, dat vereist, naast veel geluk, een rotsvast geloof in eigen kunnen, grote doortastendheid én een forse dosis meedogenloosheid. Stuk voor stuk eigenschappen waarover Mohammed ruimschoots beschikte, zoals ik in mijn boek laat zien.
Mohammed is voor mij in de eerste plaats een fascinerende maar ook een tragische figuur. Een gedreven profeet die in eerste instantie faalde en vervolgens besloot dat hij de taak die God hem had gegeven, met het zwaard moest voltooien – maar ook dát draaide uit op een teleurstelling, zo laat ik zien. En toch, ondanks al die tegenslagen gaf Mohammed de aanzet tot een ware revolutie op wereldschaal.
Heb ik in mijn boek de ‘ware’ Mohammed te pakken? Nee. Die zullen we nooit leren kennen. Net als in het geval van Christus hebben we bij Mohammed te maken met historische bronnen die ruimte bieden voor meerdere visies. Wie dat wil, gelooft in de mierzoete Mohammed van de islamitische biografieën. Anderen geven desnoods de voorkeur aan de inktzwarte ‘zoon van de duivel’ Mohammed die met name in christelijk-fundamentalistische kring wordt verkondigd. Ik wil een realistische Mohammed schetsen. Anderen mogen tot andere conclusies komen. Moslims zullen wellicht klagen over mijn gebrek aan respect voor Mohammed, of over de ‘fouten’ die ik maak. Velen van hen vinden immers dat Mohammeds leven maar op één manier verteld mag worden. Dat hij uitsluitend geprezen mag worden. Maar waar het om gaat is dat we met z’n allen beseffen dat er meerdere visies op Mohammed mogelijk zijn en dat dus niemand kan claimen ‘de ware Mohammed’ te kennen.
Laat het debat beginnen. Hoe eerder hoe beter. ‘Ieder zijn Jezus,’ zo zei de beroemde nieuwtestamenticus Geza Vermes ooit. Iedereen mag de bronnen op zijn eigen wijze interpreteren, en tot zijn eigen conclusies komen. Zonder angst, zonder dom geschreeuw, zonder theologische beperkingen. Zoals de Franse toneelschrijver Beaumarchais opmerkte: ‘als het verboden is iemand om te bekritiseren, dan is het ook zinloos om iemand te loven.’
Voor mijn boek: https://www.omniboek.nl/boek/mohammed/