Soldaten in de hemel?

Het gebeurde in de zomer van het jaar 624. Keizer Heraclius vocht toen al veertien jaar tegen de Perzen, met wisselend succes. De Perzen hadden Syrië, Palestina en Egypte veroverd en waren diep doorgedrongen in Klein Azië. Heraclius kon hen nauwelijks tegenhouden maar hij was niet van plan op te geven. Hij voerde een gedurfd plan uit: hij formeerde een klein maar goed getraind leger en voer daarmee naar de oostkust van de Zwarte Zee, naar Armenië. Daar startte hij een guerrilla-oorlog tegen de Perzen. In de zomer van 624 besloot hij dat ze Perzië zélf zouden binnenvallen. En in zijn peptalk tot zijn soldaten zou toen hij het volgende hebben gezegd:

‘Het gevaar is niet zonder beloning. Integendeel, het leidt tot eeuwig leven. Laat ons dapper standhouden, en de Heer onze God zal ons bijstaan en de vijand vernietigen.’

Gevaar dat leidde tot eeuwig leven? De inval was een succes en het jaar daarop lanceerde Heraclius weer een aanval op Perzië. En opnieuw beloofde hij zijn soldaten een grote beloning:

‘Wees niet verontrust, broeders, door hun aantal. Want als God het wil, jaagt één man duizend [tegenstanders] op. Laat ons onszelf dus opofferen aan God voor de redding van onze broeders. Mogen we de kroon van het martelaarschap verwerven, zodat we in de toekomst geprezen zullen worden en onze beloning van God ontvangen.’

Dit alles was een zeer opmerkelijke belofte. Heraclius stelde namelijk dat soldaten die sneuvelden in feite martelaren waren en dat ze net als ‘echte’ martelaren na hun dood direct beloond zouden worden door opname in de hemel. Dat was héél iets anders dan de Byzantijnse Kerk verkondigde.

I.

Wanneer was je een martelaar voor het geloof? Martelaren waren in principe weerloze, geweldloze slachtoffers van wrede heersers. Een martelaar hoorde zich niet te verzetten tegen het kwaad – integendeel, hij of zij moest het wrede lot verwelkomen. En een martelaar hoorde dus zeker niet te vechten tegen zijn goddeloze vijand. Deze bovenmenselijke houding werd door God op een bijzondere wijze beloond. Eenmaal gedood werd de ziel van de martelaar door engelen direct naar de hemel gevoerd, waar deze mocht plaatsnemen in de buurt van de troon van God, te midden van de daar verzamelde Bijbelse grootheden, apostelen en andere martelaren. Ter vergelijking: gewone stervelingen gingen helemaal niet direct naar de hemel maar moesten in hun graf, in een soort van slaap, de Dag des Oordeels afwachten. Pas dán zou God Zijn oordeel over hen uitspreken. Het idee dat christelijke soldaten die tegen heidenen vochten óók martelaren waren, die ook, wanneer ze sneuvelden, rechtstreeks naar de hemel gingen, kwam in de officiële christelijke theologie helemaal niet voor. Het was natuurlijk heel nobel dat ze het geloof verdedigden maar een soldaat blééf een moordenaar. Hij had bloed aan zijn handen. De beroemde kerkvader Basilius van Caesarea (330-379) stelde dat een soldaat die een tegenstander had vermoord voor straf drie jaar lang geen communie mocht ontvangen. Dát was (zo’n beetje) het officiële standpunt van de Kerk over soldaten. Heraclius’ belofte stond daar dus haaks op. En ze heeft ook geen school gemaakt. Zijn soldaten vonden die belofte wellicht heel bemoedigend maar het idee is naderhand nooit opgenomen in de officiële kerkleer. Een gesneuvelde soldaat moest net als alle andere stervelingen in zijn graf wachten op Gods finale oordeel. En dat kon slecht uitpakken. Het moge duidelijk zijn dat dit idee voor trotse soldaten, die hun leven in de waagschaal stelden voor het christelijk geloof, nauwelijks aanvaardbaar kon zijn. Ze verdienden een speciale behandeling.

Wat historici al geruime tijd intrigeert is dat die belofte ook voorkomt in de Koran. Het moet rond dezelfde tijd zijn geweest (dus omstreeks 624) dat Mohammed zijn strijders exact hetzelfde beloofde: wie stierf in de strijd ‘op de weg van God’ hoefde niet in zijn graf te wachten op de dag des oordeels maar werd rechtstreeks opgenomen in de hemel. Drie voorbeelden: ‘En zegt niet over degenen die gedood werden op de weg van God dat zij dood zijn. Zij leven veeleer, maar u beseft het niet. (2:154)

‘En meent niet dat degenen die gedood werden op de weg van God echt dood zijn. Nee, zij zijn levend en er wordt bij hun Heer in hun onderhoud voorzien. Zij verheugen zich over wat God hun in Zijn goedgunstigheid heeft gegeven en zij zijn blij over degenen die nog niet bij hen zijn, die na hen zullen komen, omdat zij geen vrees hoeven te hebben en omdat zij niet verdrietig zullen zijn. Zij zijn blij over de gunst van God en over Zijn goedgunstigheid.’ (3:169-171)

‘En van degenen die op de weg van God worden gedood laat Hij de arbeid niet mislukken. Hij zal hen op de goede weg leiden, en Hij zal heil brengen in hun situatie. En Hij zal hen de tuin doen binnengaan waarvan Hij hen in kennis had gesteld.’ (47:4-6)

Hoe is het mogelijk dat deze belofte ook in de Koran opduikt? Mohammed was redelijk goed thuis in de christelijke theologie en moet geweten hebben dat deze belofte binnen het christendom niet voorkwam. Was hij dan wellicht op de hoogte van de belofte van Heraclius? Dat is natuurlijk niet uit te sluiten. Maar er is een andere mogelijkheid. II.

Recent hebben onderzoekers erop gewezen dat de idee van de soldaat-martelaar wellicht toch verder teruggaat dan de toespraken van Heraclius. Die overtuiging bestond namelijk waarschijnlijk al in de vierde/vijfde eeuw, in Armenië. In de Geschiedenis van Łazar P‘arpec‘i, daterend van rond 450/500, lezen we hoe de priester/martelaar Łewond voorafgaand aan een veldslag de Armeense edelen als volgt toesprak: ‘Wetende dat dit leven ooit ten einde loopt, kozen zij [martelaren] voor het eeuwig leven. Sommigen door marteling, anderen door de dood, sommigen door te vasten of op de grond te slapen, anderen door voor de armen en vreemden te zorgen, werden zonder het te weten waardig om de engelen te ontvangen. Weer anderen, beroemd vanwege hun rechtvaardig oordeel en goed bestuur, werden Gods uitverkorenen. (…) Nu moeten jullie die voor deze eervolle prijs zijn bewaard… haast u om waardig te zijn de beloning in goddelijk licht te ontvangen dat de heiligen toebehoort.’

Waarna de Armeense leider Vardan Mamikonian zou hebben geantwoord:

‘Laat ons haasten om het feest van Christus te bereiken, zijn uitnodigende boodschappers [engelen], de verzamelde heilige apostelen, en het feestmaal van Christus, die de poorten van de hemel opent en wacht om iedereen te ontvangen en vreugde te schenken. Diens vreugde is voor eeuwig, blijvend en eindeloos. Laat ons voortgaan zonder te treuzelen…’

Dit duidt er sterk op dat het idee van de soldaat/martelaar afkomstig was uit Armenië. Nu was Armenië een bijzonder land. Het was al heel vroeg christelijk geworden, en het land kende een zeer nauwe band tussen de geestelijk leiders en de adel. Eigenlijk waren die twee niet te onderscheiden. Geestelijken waren van adel, hun titels waren vaak erfelijk. De bisschop werd in principe opgevolgd door zijn zoon. Wat Armenië ook uniek maakte, was dat het zo’n beetje permanent oorlogsgebied was. Het lag ingeklemd tussen het Byzantijnse en het Perzische rijk. Het was betwist gebied, en daardoor sterk gemilitariseerd. De Armeense adel was een echte ‘vechtadel’ en Armeniërs, officieren maar ook huurlingen, vormden een belangrijk onderdeel van het Byzantijnse leger. Ook het leger van Heraclius in 624 zal voor een belangrijk deel uit Armeense soldaten hebben bestaan. (En wellicht was zijn plan ook gebaseerd op het feit dat die Armeense soldaten het oorlogsgebied op hun duimpje kenden.) Onder die omstandigheden, met die nauwe verwevenheid van strijd en geloof, is het heel goed voorstelbaar dat juist in Armenië het idee is ontstaan dat soldaten die sneuvelden ‘voor God’ dezelfde voorrechten verdienden als de christelijke martelaren. En het is heel goed denkbaar dat Heraclius dat idee van zijn Armeense manschappen heeft overgenomen, om met name de Armeniërs in zijn leger extra te motiveren. Daarmee zijn we nog niet aangekomen bij de vraag waar Mohammed zijn inspiratie vandaan haalde. Maar we komen wellicht in de buurt. III. Omstreeks dezelfde tijd dat die Armeense Geschiedenis werd geschreven, groeide er in de stad Roesafa, nu in het noorden van Syrië, een belangrijk heiligdom voor de heilige Sergius. (De Latijnse naam voor de stad is Sergiopolis.) De herkomst van deze heilige, die vaak gekoppeld wordt aan een andere heilige, zijn vriend Bacchus, is overigens duister. Ineens was hij er, zo lijkt het. Het heiligdom werd al snel zeer populair onder de christelijke Arabieren die in die regio leefden (zeg maar het huidige Syrië en Israël). Hun voornaamste stamleiders verbleven elk jaar geruime tijd nabij het heiligdom, om elkaar te zien, om te feesten én om Sergius te vereren. (De Byzantijnse keizers enPerzische koningen begunstigden het heiligdom, waarschijnlijk om indruk te maken op de Arabische leiders.) Maar waar het hier om gaat: volgens het Lijdensverhaal (de ‘Passie’) van de heilige Sergius en Bacchus, die omstreeks dezelfde tijd geschreven moet zijn, waren beide mannen soldaten. Roesafa werd dan ook bij uitstek een bedevaartsoord voor soldaten en huurlingen uit de regio. Blijkbaar was er grote behoefte aan een heilige en een heiligdom speciaal voor christelijke soldaten en huurlingen, mannen die in de officiële theologie beschouwd werden als moordenaars die na elke veldslag flink moesten boeten. En dat deed bij mij het vermoeden rijzen: konden soldaten daar in Roesafa, dankzij Sergius en Bacchus, die vernedering weerspreken? Hing de verering van Sergius en Bacchus wellicht samen met de Armeense traditie van de soldaat/martelaar? Roesafa ligt helemaal niet ver van Armenië. Een interessante aanwijzing hiervoor vinden we in de Passie. Op zich volgt dat verhaal het bekende patroon van het martelarenleven. De wrede keizer Maximianus krijgt te horen dat er zich christenen onder zijn soldaten bevinden, en om ze op de proef te stellen moeten ze allemaal eer bewijzen aan Jupiter. Maar wie komen er niet opdagen? Twee van zijn grote favorieten, de voorbeeldige soldaten Sergius en Bacchus. Zij blijken zich inderdaad bekeerd te hebben tot het nieuwe geloof. De beide soldaten worden aangeklaagd, vernederd, opgesloten, gemarteld – en ze ondergaan dat alles zonder morren: ‘Het gezicht van de keizer was verwrongen van woede. Hij gaf onmiddellijk bevel om hun riemen door te snijden, om hun tunieken en alle andere militaire kleding te verwijderen, hun gouden nekbanden af te nemen, en ze in vrouwenkleding te steken. Zo werden ze in de stad tentoongesteld, naar het paleis [gevoerd], met zware kettingen om hun nekken. Maar toen ze midden op het marktplein waren, zongen de heiligen [Sergius en Bacchus] gezamenlijk…’ Uiteindelijk moeten ze natuurlijk worden terechtgesteld: Toen ze de plaats bereikten waar de heilige martelaar van Christus [dwz Sergius] zijn einde zou vinden, riep hij de wachters en vroeg hen om hem de tijd te gunnen voor een klein gebed. Terwijl hij zijn handen naar de hemel uitstrekte, zei hij: ‘(…) Ontvang, heer, mijn ziel, en geef het rust in de hemelse tenten met alle anderen die door u aangenomen zijn. Ik draag mijn ziel over aan u, die mij heeft gered uit de klauwen van de duivel.’ ‘Na dit gezegd te hebben en een kruisteken te hebben gemaakt, knielde hij voorover en werd onthoofd, en droeg zijn ziel over aan de engelen. Een stem uit de hemel zei: ‘Kom ook, Sergius, soldaat en overwinnaar, naar het koninkrijk dat voor jou is bereid. De legers engelen, de rijen der aartsvaders, de koren van de apostelen en de profeten, de zielen der rechtvaardigen, allemaal wachten ze je op om samen te delen in de wonderbaarlijke zaken die je daar te wachten staan.’ Sergius en Bacchus gingen dus rechtstreeks naar de hemel. Het waren soldaten. Hele goede soldaten zelfs, als we de Passie mogen geloven. Maar de stem uit de hemel zei niet: ‘Nou Sergius, je hebt veel doorstaan voor het geloof, maar helaas, je hebt bloed aan je handen. Zo kun je de hemel niet betreden.’ Nee, Sergius bad tot God om toegang tot de ‘hemelse (leger)tenten’ en hij kreeg van God toestemming om zich linea recta te voegen tussen de engelen en de grootste heiligen. De Passie van Sergius en Bacchus bewees (of misschien moeten we zeggen: was geschreven om te bewijzen) dat soldaten die hun leven hadden gegeven voor het geloof niet gedoemd waren om als ordinaire zondaars in hun graf te wachten op Gods oordeel. Nee, ze waren uitverkoren om rechtstreeks naar de hemel te gaan. IV. Zoals gezegd, Roesafa was een zeer belangrijk heiligdom voor de Arabische stammen in het noorden, die zich tot het christendom hadden bekeerd. (En die, net als de Armeniërs een belangrijke bron van huurlingen vormden voor het Byzantijnse leger.) En van Noord-Arabië naar het zuidwesten, naar de wereld van Mohammed, is dan maar een kleine stap. Als de Arabische strijders in Syrië/Palestina er inderdaad van overtuigd waren dat ze, wanneer ze sneuvelden, rechtstreeks naar de hemel gingen, dan is het volkomen begrijpelijk dat dat idee ook in de Koran opduikt. Dan hebben we de ‘intermediair’ Heraclius helemaal niet nodig. En dan kunnen we dus constateren dat het idee dat strijders die sneuvelen ‘op de weg van God’ rechtstreeks naar het paradijs gaan, waar ze omringd worden door heerlijke spijzen en dranken en beeldschoon vrouwelijk personeel, dat dat idee dat zoveel jihadisten schijnt te inspireren tot terreurdaden, van oorsprong christelijk is. Het gaat terug op de ‘militaire’ theologie van Armeense soldaten.

Marcel HulspasComment