Samen met God schuilen in een grot

Eindelijk was het dan zo ver. Mohammed mocht vertrekken uit Mekka. God had hem toestemming voor de hizjra, schrijft zijn biograaf Ibn Ishaak, iets waar Mohammed geduldig op had gewacht. Want (dat wil Ibn Ishaak duidelijk maken) een profeet verlaat zijn door God aangewezen post niet zo maar. Daar was Gods toestemming vereist. Maar het kon niet anders. De Mekkanen wilden niet naar Mohammed luisteren en ze werden steeds vijandiger. Nadat al zijn volgelingen hem al waren voorgegaan, vertrok ook Mohammed naar Medina. In gezelschap van zijn trouwe vriend Aboe Bakr. Ibn Ishaak beschrijft het aldus: ‘Door een raampje aan de achterkant van Aboe Bakrs huis verdwenen ze. Zij begaven zich naar een grot in de Thaur, een berg beneden Mekka, waar zij zich verborgen. Aboe Bakr droeg zijn zoon Abdallah op om overdag te gaan afluisteren wat de mensen over hen zeiden en ’s avonds het nieuws van de dag te komen melden. Zijn vrijgelaten slaaf Amir ibn Oefaira gaf hij opdracht overdag zijn kudde te hoeden en die ’s avonds bij hen in de grot te brengen. Zijn dochter Asmaa bracht hun ’s avonds het nodige voedsel. De Profeet bleef drie dagen in de grot, met Aboe Bakr. De mannen van Koeraisj [Mekkanen] loofden intussen honderd kamelen uit voor degene die hun de Profeet in handen zou spelen.’ Het verhaal van Mohammed in de grot werd uiteindelijk heel populair. Naast deze betrekkelijk vroege en sobere versie van Ibn Ishaak bestaan er ook heel uitgebreide, waarin bijvoorbeeld engelen de mannen in de grot beschermen door de ingang onzichtbaar te maken, of waarin een vogel een nest bouwt voor de ingang, en een spin daar een web spint, zodat de Mekkanen denken dat daar niemand in kan zitten. I. Maar zou er een kern van historische waarheid in kunnen zitten? Hebben Mohammed en Aboe Bakr een aantal dagen in een grot geschuild? Wat Ibn Ishaak vertelt, klinkt niet echt waarschijnlijk. We moeten aannemen dat Mohammed zich (na alle vertraging) snel bij zijn volgelingen wilde voegen, dat hij ruim de tijd heeft gehad om zijn vlucht voor te bereiden én dat de Mekkanen hem, na zijn vertrek, donders graag te pakken wilden krijgen. En dan lezen we bij Ibn Ishaak dat hij vlakbij Mekka in een grot ging zitten, terwijl familieleden en slaven van Aboe Bakr daar bijna voortdurend in en uit liepen. Dat laatste kan natuurlijk ook een latere ‘versiering’ zijn, om aan te geven dat Aboe Bakrs familie bezorgd was over het lot van hun gevluchte vader. Maar het blijft vreemd, dat nodeloze verblijf in een grot. Zou het om een verzinsel gaan? Een mooi verhaal? Dan blijft de vraag waaróm het is verzonnen. De beide heren komen er niet echt gunstig af. Schuilen is geen heroïsche daad. Zoals gezegd, de enigen die hierin gunstig worden geportretteerd zijn de kinderen van Aboe Bakr. Het zou dus kunnen dat we de oorsprong van het verhaal in die familie moeten zoeken. Maar dat verklaart het thema ‘grot’ nog niet. Het is denkbaar dat het verhaal ontstaan is op basis van een Koranpassage waarin sprake is van een grot. Die passage is duister; enige uitleg zou geen kwaad kunnen en mogelijk dacht iemand dat deze verzen over twee mannen die ‘schuilen in een grot’ betrekking moesten hebben op Mohammed en Aboe Bakr tijdens de hizjra. Die Koranpassage luidt als volgt: ‘Als u [strijders] hem [de profeet] niet helpt, God heeft hem geholpen, toen degenen die niet geloven met hem nog een tweede man verdreven. Toen zij beiden in de grot waren, toen hij tegen zijn vriend zei: ‘Treur niet. Voorwaar, God is met ons.’ Toen liet God Zijn rust op hem neerdalen en sterkte hem met legers die u niet zag. (9:40)

Is het verhaal van de grot hierop gebaseerd? Dan is het toch merkwaardig dat de centrale boodschap van de Koran, dat de ene man de andere troostte en steunde, niét in de (vroege) versie van Ibn Ishaak terug te vinden is. Dat zou je toch wel mogen verwachten. In latere versies komt dat gegeven wél voor maar tegen die tijd was iedereen ervan overtuigd dat het grotverhaal en Koran 9:40 bij elkaar hoorden, dus is het geen wonder dat elementen uit de Koranpassage ‘overgeheveld zijn’ naar verfraaide versies van het grotverhaal. Korangeleerden zijn over het algemeen niet dol op een dergelijke verklaring, dat een verhaal uit de biografie van Mohammed enkel en alleen ontstaan zou zijn uit een Koranvers. Zoiets is namelijk een hellend vlak: als je niet al te veel op de details let, kun je in principe bijna álle voorvallen uit Mohammeds levensverhaal ‘verklaren’ als naderhand op basis van een of ander Koranvers. En dan blijft er van die biografie dus niets over; dan weten we dus eigenlijk niets van Mohammeds leven. Liever gaat men er van uit dat de verhalen over het leven van Mohammed onafhankelijk van de Koran zijn doorverteld en dat ze pas in een later stadium ‘ingekleurd’ zijn met behulp van Koranpassages die er verband mee leken te houden – of wie weet écht verband daarmee hielden. II. In het geval van het grotverhaal en Koran 9:40 wordt veelal verondersteld dat grotverhaal en de Koranpassage niet toevallig op elkaar lijken maar dat ze teruggaan op een en hetzelfde (historische) gegeven. Om een voorbeeld te geven, de vooraanstaande Israëlische Koran-onderzoeker Uri Rubin, die zich zeventien jaar geleden in deze kwestie verdiepte, vat de relatie als volgt samen: ‘It follows that Qur'an and Sira are essentially independent of each other, and serve different goals. While the Qur'an is designed to preserve the word of God, the sira provides the history of the community. Therefore the Qur'an delivers the cave scene as a didactic Divine address, while the sira recounts it as a communal history. The Quran as the word of God is shaped in a cryptic and mysterious style which is typical of other well-known sacred scriptures, while the Sira is abundant with specific names and circumstances. This is the reason why the name of the companion is provided only in the Sira and not in the Qur'an.’ ‘Cryptic and mysterious’, dat is de Koranpassage zeker. Dat komt voor een deel inderdaad doordat de Koran geschreven is in Gods eigen, ‘sacrale’ taal. Maar wat daarbij ook meespeelt is dat de auteur (zeg maar Mohammed) het vaak heeft over een verhaal dat zijn luisteraars al kenden. Daarom kon hij het dus kort (en cryptisch) houden. Maar nu terug naar de vraag of de Koranpassage over de grot echt hetzelfde vertelt als het grotverhaal. Laten we eens kijken naar de omgeving van die passage: ‘U die gelooft, wat is er met u dat u, als er tot u gezegd wordt ‘Trekt op, op de weg van God’, dat u dan het hoofd naar de grond laat hangen? Bent u meer tevreden met het leven hier op aarde dan met het hiernamaals? De onderhoudsvoorzieningen van het leven hier op aarde zijn maar een schijntje vergeleken met het hiernamaals. Als u niet optrekt, zal Hij u straffen met een pijnlijke straf en Hij zal een ander volk in uw plaats stellen en u zult Hem daarmee geen schade toebrengen. God heeft macht over alle dingen. Als u hem niet helpt, God heeft hem geholpen, toen degenen die niet geloven met hem nog een tweede man verdreven. Toen zij beiden in de grot waren, toen hij tegen zijn vriend zei: ‘Treur niet. Voorwaar, God is met ons.’ Toen liet God Zijn rust op hem neerdalen en sterkte hem met legers die u niet zag. En Hij maakte het woord van degenen die niet geloofden zeer nietig. Maar het woord van God is het hoogste en God is machtig, wijs. Trekt op, lichtvaardig of zwaarmoedig en ijvert met uw vermogen en met inzet van uzelf op de weg van de Heer. Dat is beter voor u, als u dat inziet.’ (9:38-41)

God spreekt hier tot strijders die horen de strijden ‘op de weg van God’ maar het strijden moe zijn. Ze hebben de Profeet in de steek gelaten. God wijst erop dat als ze blijven weigeren, Hij hen zal straffen ‘met een pijnlijke straf en Hij zal een ander volk in uw plaats stellen’. De Koran raakt hier aan een oeroud Bijbels thema: als het volk van Israël God verlaat, dan zal God het Beloofde Land aan een ander volk geven. Aansluitend tapt God uit een heel ander vaatje: ‘Als u hem niet helpt, God heeft hem geholpen.’ En Hij vertelt hoe Hij eerder Zijn in de steek gelaten profeet hielp. Hij liet rust neerdalen ‘op hem’ en stuurde legers ‘die u niet zag’, met andere woorden bovennatuurlijke legers die voor ongelovigen onzichtbaar blijven, waardoor de Profeet alsnog (zonder hulp van de strijders) de overwinning kon behalen. En dat alles in een grot: ‘God heeft hem geholpen, toen degenen die niet geloven met hem nog een tweede man verdreven. Toen zij beiden in de grot waren, toen hij tegen zijn vriend zei: ‘Treur niet. Voorwaar, God is met ons.’ Toen liet God Zijn rust op hem neerdalen en sterkte hem met legers die u niet zag.’

Wat ook opvalt is dat die troostende woorden eigenlijk los lijken te staan van dat neerdalen van Gods rust. Rust? Er staat sakina, een woord dat afgeleid lijkt (het blijft een raadseltje, dit woord) van de Arabische woordstam s-k-n, wat ‘rust, stilte’ betekent. En dat is dus iets anders dan wat je zou verwachten, troost, geruststelling of desnoods bescherming. Anderen leggen een directe link tussen sakina en de Hebreeuwse term sjechina, waarmee Gods aanwezigheid wordt aangeduid. Als Mohammed deze joodse term en betekenis voor ogen had, dan zou een meer correcte vertaling luiden: ‘God was bij hem aanwezig’ of ‘liet hem zien dat Hij aanwezig was’. III. Dit alles bij elkaar genomen (de door zijn strijders in de steek gelaten profeet, in een grot, waar een ander hem moed inspreekt en God of Gods rust op hem neerdaalt) doet al met al sterk denken aan het verhaal van de profeet Elia in de grot. Elia had een groot aantal afgodspriesters gedood, maar een opstand onder het volk bleef uit en hij vluchtte de woestijn in: ‘Hij ging daar een grot in en overnachtte er. En zie, het woord van de HEER kwam tot hem, en Hij zei tegen hem: Wat doet u hier, Elia? Hij zei: Ik heb mij zeer voor de HEER, de God van de legermachten, ingezet. De Israëlieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen. Maar Hij zei: Ga naar buiten en ga op de berg staan, voor het aangezicht van de HEER. En zie, de HEER ging voorbij, en een grote en sterke wind, die bergen spleet en rotsen in stukken brak, voor het aangezicht van de HEER uit. Maar de HEER was niet in de wind. Na deze wind kwam er een aardbeving, maar de HEER was ook niet in de aardbeving. Op de aardbeving volgde een vuur, maar de HEER was ook niet in het vuur. En na het vuur kwam het suizen van een zachte stilte. En het gebeurde, toen Elia dat hoorde, dat hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde, naar buiten ging en in de ingang van de grot bleef staan. En zie, een stem kwam tot hem, die zei: Wat doet u hier, Elia? Hij zei: Ik heb mij zeer voor de HEER, de God van de legermachten, ingezet. De Israëlieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen. De HEER zei tegen hem: Ga heen, keer terug op uw weg, naar de woestijn van Damascus. Wanneer u daar komt, moet u Hazaël zalven tot koning over Syrië. En u moet Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël. En Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mehola, moet u tot profeet zalven in uw plaats. En het zal gebeuren dat Jehu zal doden wie aan het zwaard van Hazaël ontkomt, en Elisa zal doden wie aan het zwaard van Jehu ontkomt.’ (1 koningen 19:9-16) De Koran beschrijft een situatie waarin de profeet volledig in de steek was gelaten. Dat zien we ook bij Elia. De Koran vermeldt een grot; Elia trok zich terug in een grot. De Koran zegt cryptisch dat de profeet in gezelschap was van ‘nog een tweede man’. Bij Elia is het God zélf, ‘de God van de (hemelse) legermachten’, die de profeet troostend toespreekt (‘Wat doet u hier, Elia?’) en uiteindelijk zijn aanwezigheid kenbaar maakt in ‘het suizen van een zachte stilte’. De Arabische wortel s-k-n sluit hier perfect aan bij het Hebreeuwse woord sjechina. Merk op dat God hier nadrukkelijk wordt aangeduid als de ‘God van de (hemelse) legermachten’, wat dezelfde legers zijn als Mohammeds ‘legers die u niet zag’. Elia krijgt deze goddelijke legers daar overigens niet te zien maar veel later krijgt zijn door God aangewezen opvolger, Elisa, die legers nadrukkelijk wél te zien, toen hij ingesloten zat in Dotan: ‘Toen de bediende van Elisa de volgende morgen opstond en naar buiten kwam, zag hij dat de stad omsingelt was door een leger van strijdwagens en paarden. ‘Wat moeten we beginnen heer?’, riep hij uit. Zijn meester antwoordde: ‘Wees niet bang, wij zijn met meer dan zij.’ En hij had: ‘Heer, open zijn ogen en laat het hem zien.’ De Heer opende Elisa’s knecht de ogen en toen zag hij dat de heuvels vol stonden met paarden en wagens van vuur, die Elisa omringden.’ IV. Samengevat. Het is heel goed mogelijk dat Mohammed en Aboe Bakr op weg naar medina een of meerdere keren een grot opzochten. Niet vanwege de Mekkanen, en vast ook niet dicht bij Mekka. maar simpelweg omdat het vanwege de hitte altijd verstandig was om ’s nachts te reizen en overdag de schaduw op te zoeken. In oases, bij waterbronnen, in kloven of grotten. Het grotverhaal heeft dus geen verklaring vanuit de Koran nodig. En zoals we zien, die korte Koranpassage gaat heel waarschijnlijk niet over de hizjra van Mohammed en Aboe Bakr, maar over de dialoog van God en Elia in de grot. Mohammed gebruikte dat Bijbelverhaal om zijn moegestreden strijders duidelijk te maken dat het niets zou uitmaken wanneer ze hem in de steek zouden laten. Daar hadden ze alleen zichzelf mee want God zou hém onzichtbare legers sturen, net zoals hij Elia/Elisa onzichtbare legers had gestuurd. De Koranpassage bewijst (nogmaals) hoe goed Mohammed thuis was in de Bijbelse verhalen, en met welke creativiteit hij daar gebruik van wist te maken.

Marcel HulspasComment