Vuur uit de hemel
De kruisdood van Jezus was niet het einde van het verhaal. Volgens de Bijbel zou Jezus daarna nog in levende lijve aan verschillende discipelen zijn verschenen. Een van hen (‘ongelovige Thomas’) geloofde daar niets van; hij wilde pas geloven als hij Jezus zélf kon voelen – en prompt was Jezus ook aan hém verschenen, aldus het verhaal (Johannes 20). Maar uiteindelijk vertrok Jezus definitief. Tijdens de laatste bijeenkomst herhaalde hij de merkwaardige belofte dat er een geest over hen zou komen, en dat ze dan de kracht zouden krijgen om te prediken. Daarna steeg hij op en werd hij ‘opgenomen in een wolk’ (Handelingen 1:9). De apostelen trokken zich vervolgens terug ‘in het bovenvertrek waar ze verblijf hielden’, passief wachtend op wat komen zou.
Het is een wonderlijk verhaal – alhoewel we dat ook niet moeten overdrijven. Jezus was in die tijd zeker niet de enige wonderdoener, met in zijn kielzog een schare bewonderaars. En hij is ook niet de enige wonderdoener die uiteindelijk naar de hemel voer. Om een bekend voorbeeld te nemen: de beroemde filosoof/wonderdoener Apollonius van Tyana (plm. 2 – plm. 98; een tijdgenoot van Jezus), was al net zo dwars en kritisch, en ook hij verrichtte vele wonderen, en volgens zijn biograaf Philostratus is hij uiteindelijk ook naar de hemel opgestegen. Volgens één van de verhalen over zijn ‘dood’ bezocht Apollonius het heiligdom van Dyktina, op het eiland Kreta, ‘op een ongelegen uur’, en werd hij door wachters in de boeien geslagen. Maar tegen middernacht, aldus Philostratus, bevrijdde de wonderdoener zich uit de boeien en rende naar de tempel. De deuren gingen vanzelf open, en weer dicht. En:
‘uit de tempel kwam een geluid van zingende meisjes. Ze zongen “Ga heen van de aarde, ga naar de hemel, ga.” Dat betekent zoveel als ‘ga van de aarde omhoog’.’
Philostratus kent ook een ‘ongelovige Thomas’. Apollonius had vele volgelingen, en na zijn opstijgen was er een ‘groep jongeren die naar wijsheid verlangde’. Eén van hen geloofde niet in de onsterfelijkheid van de ziel, en schamperde: ‘Ik ben nu al meer dan negen maanden aan het bidden tot Apollonius om me zijn leer over de ziel te openbaren. Maar hij is zo morsdood dat hij niet op mijn smeken reageert.’ Vijf dagen later echter ‘viel hij op de plaats waar hij zat te praten in slaap.’ Kort daarop werd hij wakker:
‘Als een bezetene sprong hij plotseling op uit een onrustige slaap, druipend van het zweet, en hij riep: “Ik geloof u.” En toen de aanwezigen vroegen wat er met hem aan de hand was, zei hij: “Zien jullie niet dat de wijze Apollonius bij ons aanwezig is en naar onze discussie luistert, en wonderschone verzen reciteert over de ziel? (…) Het schijnt dat hij is gekomen om alleen met mij te praten over wat ik niet wilde geloven. ‘
(Het was dus niet de wonderdoener zelf maar de ziel van Apollonius die in een droom aan de jongeman verscheen. Want alleen de ziel van een mens kon naar de hemel opstijgen, zo zeiden de klassieke filosofen. Daarom vonden velen het van hen christendom primitief: die maffe christenen zeiden dat je met lichaam en al naar de hemel kon gaan!)
Een ander voorbeeld van het einde van een wonderdoener, en wat zijn volgelingen daarna ervaarden, is te vinden in een brief van de Romeinse auteur Lucianus van Samosata (plm. 125 – plm. 180), over de dood van een andere wonderdoener, de cynische (zo heette de filosofische school) wijsgeer Peregrinus. Lucianus koesterde een diepe minachting voor dergelijke types én hun volgelingen. Peregrinus (zich noemende Proteus) was volgens hem een ziekelijke aandachttrekker die zelfs van zijn zelfgekozen dood (op de brandstapel) een spektakel wilde maken. (Moderne geleerden denken wat gunstiger over deze Peregrinus.) Het gebeurde direct na de sluiting van de Olympische Spelen. Peregrinus had gezegd dat hij bij die gelegenheid zichzelf op de brandstapel zou gooien:
‘Omdat het niet eenvoudig was een rijtuig te bemachtigen, omdat iedereen tegelijk wilde vertrekken, bleef ik tegen mijn zin wat hangen, en Peregrinus bleef maar uitstellen, tot hij uiteindelijk de nacht bekendmaakte waarop hij zijn crematie zou organiseren.’ Lucianus bleef dus maar. ‘Terwijl de maan opkwam – want zij moest deze glorieuze daad ook aanschouwen – kwam hij naar voren, op gebruikelijke wijze gekleed, samen met de leiders van de Cynici.’ Die hadden fakkels bij zich en staken de brandstapel aan. Peregrinus kleedde zich uit (‘daar stond hij in een hemd dat ronduit smerig was’) en sprong in de vlammen. De Cynici keken plechtig toe. Lucianus raadde ze hardop aan weg te gaan, vanwege de stank, ‘of staan jullie te wachten op een schilder?’ Het werd bijna een handgemeen.
Lucianus verliet de plek des onheils, en ontmoette vele nieuwsgierigen die juist op weg waren naar de brandstapel. Hij vertelde dat het al voorbij was. Aan nette mensen vertelde hij kort en goed wat er was gebeurd ‘maar voor de simpele zielen, die graag luisterden, dikte ik het een beetje aan en vertelde dat toen het vuur werd ontstoken en Proteus zich erop wierp, er een aardbeving plaatsvond, dat de aarde brulde en dat er daarna een adelaar uit de vlammen verrees en naar de hemel opsteeg.’ Triomfantelijk schrijft Lucianus dat hij later een man tegenkwam die vol vuur vertelde dat hij Proteus nog had gezien, stralend in een wit licht, en ook nog een opstijgende adelaar. Lucianus besluit zijn brief met de sneer dat het graf van Peregrinus ongetwijfeld een zeer druk bezocht pelgrimsoord zou worden.
Kortom, wonderen verrichten, naar de hemel opstijgen en naderhand nog verschijnen en je leerlingen instrueren – het was in die tijd allemaal niet ongewoon. Dit was het ‘schema’ van een leven van een mens die op de rand van het goddelijke verkeerde. Lucianus had in feite niets hoeven te verzinnen of aan te dikken; de verwachtingen en de mythevorming zouden hun werk wel hebben gedaan. Maar laten we terugkeren naar de apostelen die zich teruggetrokken hadden in hun bovenvertrek.
I.
Daar kregen ze de schrik van hun leven:
‘Toen de dag van het pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een stevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de geest werd ingegeven. In Jeruzalem woonden in die tijd vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring omdat ieder de apostelen en de andere leerlingen in zijn eigen taal hoorde spreken. (Handelingen 2:1-6)
En met dit verhaaltje is iets bijzonders aan de hand. Het lijkt namelijk uniek. Een dergelijke neerdaling van vuur, over een groot aantal mensen, die daardoor vervolgens transformeren tot zelfbewuste predikers, is verder niet bekend. Niet in de Bijbel, niet in de klassieke traditie. (Althans, ik heb het nooit zo aangetroffen.) Wonderen, naar de hemel opstijgende zielen, verschijningen, bezeten worden door een geest – wat dat alles betreft boden de joodse en de klassieke cultuur allerlei voorbeelden en varianten. We zagen er al een paar. Ook het neerdalen van de geest van een overledene, voor één persoon, zoals in een droom of opgewekt door een tovenaar, was een ‘klassiek’ gegeven. Ook daarover bestonden specifieke vertellingen. (Denk aan de droom van de ongelovige jongeman.) Maar de auteur van het boek Handelingen, of zijn eventuele bron, moest iets heel bijzonders proberen te beschrijven. Binnen de vroege christelijke gemeenschap was blijkbaar de overtuiging ontstaan dat die heilige geest waar Jezus over had gesproken niet op afzonderlijke momenten op individuele apostelen was neergedaald, maar zich in één keer had uitgestort over de verzamelde apostelen. Een dergelijk geestelijk ‘bad’ was geen bijbels gegeven en het was ook geen ‘klassiek’ gegeven. Hoe was dat dan gebeurd? Hoe ‘behoorde’ je dat te beschrijven? Hoe kon je dat geloofwaardig vorm geven?
Je kon niet ‘zo maar’ iets verzinnen. Ontwikkelde lezers zouden dat onmiddellijk in de gaten hebben en zou dat ook ongeloofwaardig hebben gevonden. Want de goden, of het goddelijke, openbaarde zich slechts op bepaalde manieren. De auteur van Handelingen (of zijn bron) moet op zoek zijn gegaan naar een vergelijkbare gebeurtenis, een ‘eerdere versie’ waar hij subtiel naar kon verwijzen en waardoor lezers en luisteraars onmiddellijk wisten dat wat hij vertelde niet ‘nieuw’ was, geen verzinsel, maar dat het inderdaad zo gebeurd kon zijn. Hoe luidde deze ‘eerdere’ of oerversie? Het was waarschijnlijk een verhaal met de elementen dreiging, geruis en vuur dat over aanwezigen neerdaalt, want daar heeft Jezus het niet over terwijl het opmerkelijke aspecten zijn aan die neerdaling van de heilige geest. Zo’n eerdere versie kunnen we waarschijnlijk aantreffen in de levensbeschrijvingen van de beroemde Griekse wiskundige Pythagoras (570 – 500 v.Chr.).
II.
Wij kennen Pythagoras natuurlijk vooral van de ‘Stelling van Pythagoras’, maar nog tijdens zijn leven werd hij beschouwd als veel meer dan een wiskundige. Hij was een filosoof, mysticus, sekteleider, en volgens zijn vele volgelingen was hij een halfgod of de incarnatie van een god. Pythagoras verzamelde een groot aantal toegewijde leerlingen om zich heen, die een hechte gemeenschap vormden. Dat laatste kan een reden zijn geweest waarom de auteur van Handelingen in zijn zoektocht naar een bruikbaar verhaal, zijn oog heeft laten vallen op het levensverhaal van Pythagoras. Volgens de vroegchristelijke vormden die eerste apostelen namelijk óók een gemeenschap die zich afzonderde van de buitenwereld en er vreemde opvattingen op nahield:
‘De vele tekenen en wonderen die de apostelen verrichtten, vervulden iedereen met ontzag. Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden.’ (Handelingen 2:43-45)
En even verderop:
‘De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijke eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk.’ (4:32)
Pythagoras’ beste leerlingen zouden op dramatische wijze aan hun einde komen. Pythagoras raakte namelijk op een gegeven moment ernstig in de problemen. Volgens alle bronnen zou dat de schuld zijn geweest van een afgewezen leerling genaamd Cylon. Pythagoras weigerde hem toe te laten; Cylon werkte zich daarna op tot volksleider in de stad Kroton (Pythagoras’ woonplaats) en eiste in de volksvergadering de verbanning van Pythagoras. Enkelen leden kwamen op voor ‘de broeders van stilte, die zelfs stomme dieren respecteren’, maar Cylon schilderde Pythagoras en zijn geheimzinnige gemeenschap af als een bedreiging van de vrijheid van de stad. Het liep uit op een slachtpartij. Diogenes Laertius (180 – 240) schrijft in zijn Levens van beroemde filosofen:
‘Op een avond, toen veertig voornaamste leden van de beweging bijeenkwamen in het huis van Milon, riep de tribuun [Cylon] zijn volgelingen bijeen en het huis werd omsingeld. De Pythagoreërs, die hun meester bij zich hadden, barricadeerden de deuren. De woedende menigte stak het gebouw in brand, en het was al snel in vlammen gehuld. Achtendertig Pythagoreërs, de eerste leerlingen van de meester en tezamen de bloem van de beweging, samen met Pythagoras zelf, kwamen om in de vlammen of door de handen van het volk.’
We zien hier enkele parallellen met Handelingen 2. We zien een ‘besloten’ genootschap, de beste leerlingen, die zich heeft opgesloten in een huis, bang, omringd door een vijandige omgeving, wachtend op wat er komen gaat. Bij de leerlingen van Pythagoras is er die vuurzee en een massamoord. Het is een gruwelijk verhaal – maar het lijkt alsof dit verhaal de basis vormde dat compleet andere verhaal, ook weer over afzondering, angst, en vuur, maar dan gevolgd door de (eerst beangstigende maar uiteindelijk glorieuze) neerdaling van de Heilige Geest. Het vuur in Handelingen is niet dodelijk maar heeft het een volledig tegengestelde functie: het transformeert de timide apostelen tot gedreven predikers.
Twee aspecten aan het verhaal gooien, zo lijkt het, roet in het eten. Ten eerste is er een kardinaal verschil: volgens Diogenes Laërtius zat Pythagoras ook in dat huis en kwam hij om tijdens die slachtpartij, terwijl Jezus uiteraard niet aanwezig was tijdens de neerdaling van de heilige geest. En ten tweede: die slachtpartij, was dat niet het gewelddadig einde van de beweging? Terwijl de neerdaling van de heilige geest juist een begin was, de ‘geboorte’ zogezegd van het christendom. Hoe zit dat?
III.
Kwam Pythagoras toen ook om? Diogenes Laërtius is niet de enige die de ramp in Kroton heeft beschreven. Anderen geven andere versies – en volgens andere versies was Pythagoras toen áfwezig, en waren het uitsluitend zijn (trouwste) leerlingen die de dood vonden. De geschiedschrijver Porphyrius (plm. 245 – plm. 305) zette enkele versies naast elkaar:
‘[Cylon] verzamelde zijn vrienden en begon Pythagoras te beschuldigen, en spande samen tegen hem en zijn leerlingen. Pythagoras vertrok daarop naar Delos […] De vrienden van Pythagoras verzamelden zich in het huis van Milo de worstelaar, en ze werden allemaal gestenigd of verbrand toen Cylons volgelingen het huis in brand staken. Slechts twee ontsnapten, Archippus en Lysis, volgens het verslag van Neanthes. (…) Maar Dicearchus en andere, meer betrouwbare geschiedschrijvers vertellen dat Pythagoras zélf aanwezig was toen de samenzwering uitkwam. Veertig van zijn vrienden, bijeen in een huis, werden aangevallen en gedood, terwijl anderen in de loop der tijd werden gedood wanneer ze de stad betraden. Terwijl zijn vrienden gegrepen werden, ontsnapte Pythagoras zelf eerst het toevluchtsoord Caulonia, en van daar bezocht hij de Locrianen. […] Overal stonden grote massa’s tegen hem op…’
Neanthes schreef dus dat Pythagoras ten tijde van de ramp niét in Kroton was; volgens Dicearchus was hij daar wél maar (zo klinkt het) niet in het huis van Milo. Een andere geschiedschrijver, Iamblichos (plm. 250 – plm. 330), stelt óók dat Pythagoras toen niet in de stad was. Alle bronnen zijn het er wél over eens dat Pythagoras toen, of anders kort daarna, gestorven is. Er heeft dus een duidelijke traditie bestaan die stelde dat Pythagoras zijn leerlingen achtergelaten had, waarna zij door de meute werden belaagd. De auteur van Handelingen kan deze versie heel goed hebben gekend, en de parallel hebben opgemerkt.
Dan is er dat andere punt: waarom zou de auteur van Handelingen (of zijn bron) een dergelijke ramp, het bloedige einde van de Pythagoreïsche beweging, hebben omgewerkt tot het begin van de prediking van het christendom? Welnu, omdat die ramp helemaal niet het einde was, maar de transformatie inluidde van de Pythagoreïsche beweging, van geheim naar openbaar. Daarvoor moeten we verder lezen bij Porphyrius:
‘Met de pythagoreërs stierf ook hun [geheime] kennis, die ze tot dan toe geheim hadden gehouden, afgezien van een paar curieuze zaken waar iedereen die ze niet begreep het over had. Pythagoras zélf heeft geen boek nagelaten, maar kleine vonken van zijn filosofie, duister en moeilijk, bleven behouden dankzij de enkelingen die gespaard bleven omdat ze uiteen gejaagd waren, zoals Lysis en Archippus. De pythagoreërs meden menselijk contact, omdat ze eenzaam, bedroefd en verstrooid waren. Maar omdat ze bang waren dat onder de mensen het hele idee filosofie volledig verloren zou gaan, en dat de Goden dan vertoornd op hen zouden zijn, schreven ze samenvattingen en commentaren. Iedereen maakte een persoonlijke verzameling van geschreven bronnen, en van zijn herinneringen…’
Met andere woorden, de slachting in Kroton betekende het einde van het geheime leven van de beweging en het begin van de openbare verkondiging en verspreiding van het pythagoreïsche gedachtengoed. De slachting betekende een nieuw begin. Ook hierin ligt een duidelijke parallel met wat de apostelen zou zijn overkomen. De neerdaling van de heilige geest betekende immers het begin van de openbare verkondiging van de boodschap van Jezus.
Het lijkt er dus op dat het verhaal van de neerdaling van de heilige geest ‘gemodelleerd’ is aan de hand van het verhaal van de aanval op de leerlingen van Pythagoras. De bedenker van die ‘vurige tongen’ heeft een geniaal stukje literair-theologisch werk afgeleverd. Hij is erin geslaagd een volstrekt nieuwe gebeurtenis te ‘verpakken’ in een respectabel klassiek jasje. En we kunnen er gerust van uitgaan dat de meer ontwikkelde lezers (en luisteraars) van het boek Handelingen het verhaal van de Pythagoreërs kenden – inclusief de versie die stelde dat Pythagoras al vertrokken was toen zijn meest trouwe leerlingen door vuur werden vereerd – en zij zullen onmiddellijk de parallellen hebben opgemerkt tussen dit beruchte verhaal en dat van de neerdaling van de heilige geest. En die parallellen maakte het verhaal van de neerdaling voor hen herkenbaar, vertrouwd en betrouwbaar. Zo gingen de goden te werk. Ooit hadden ze er door middel van vuur voor gezorgd dat de kennis van Pythagoras aan iedereen toekwam. Dat geheime kennis geopenbaard werd. En blijkbaar had God nu op vergelijkbare wijze, opnieuw door middel van vuur, er voor gezorgd dat de wereld kennis kon nemen van dat grote geheim van de apostelen, de dood en wederopstanding van Jezus.