Hoe erg was de Ottomaanse slavernij?

De Atlantische slavenhandel ontstond in de zestiende eeuw. Ze kwam op gang nadat de buitengewoon wrede aanpak van de oorspronkelijke bewoners van het pas ontdekte continent Amerika tot grote verontwaardiging had geleid, binnen Spanje (onder leiding van Bartolomé de las Casas) maar ook internationaal (mede dankzij de Apologie waarin Willem van Oranje de Spaanse heerschappij verwierp). Volgens velen waren de indianen volwaardige mensen die niet tot slaaf mochten worden gemaakt maar bekeerd moesten worden. Ondertussen hadden Spaanse kolonisten in Amerika grote behoefte aan arbeidskrachten voor op hun plantages. En dus werd besloten om deze uit Afrika in te voeren.

De slavenhandel groeide snel. Voor Europese begrippen was het massaal opkopen en vervoeren van slaven een nieuw fenomeen. Maar de slavenhandel is van alle tijden én plaatsen. In de islamitische wereld deed men dat al vele eeuwen. Ze dateert daar in feite al van vóór de islam. In de eerste eeuwen van de jaartelling waren de (toen nog ‘heidense’) Arabische stammen berucht vanwege hun overvallen vanuit de woestijn op boerderijen en dorpen op het platteland van (het huidige) Palestina, Syrië en Irak. De plunderaars namen alles mee wat los en vast zat, de mannen werden gedood en vrouwen en kinderen meegenomen om ze tot slaaf te maken. Voor eigen gebruik, of om door te verkopen. De unificatie van de Arabische stammen omstreeks 630 en de veroveringen gedurende de decennia daarna, zorgden er alleen maar voor dat deze praktijk op nog grotere schaal werd uitgevoerd. De islamitische traditie schildert de eerste islamitische veroveraars graag af als nobele strijders en door Mohammed gezonden verkondigers van de islam, maar uit contemporaine bronnen komt het beeld naar voren van massale Arabische legers die er regelmatig op uittrokken om verre streken te plunderen, en dan terugkeerden met vele slaven. Die werden dan over strijder en machthebbers verdeeld.

Het grootste deel werd waarschijnlijk ingezet op de grote landerijen die de nieuwe heersers hadden overgenomen, en die steeds groter werden. Joodse en christelijke boeren, die vanwege de extra belasting toch al nauwelijks rond konden komen, werden van hun land verjaagd of gedwongen hun land aan Arabieren te ‘verkopen’, die deze voortaan lieten bewerken door slaven. De vroege islamitische samenleving kan daarom met recht een ‘slaveneconomie’ worden genoemd, vergelijkbaar met de Verenigde Staten duizend jaar later. Toen de veroveringen stokten en de stroom krijgsgevangenen opdroogde, is deze vorm van slavernij ook weer grotendeels verdwenen. Maar de behoefte aan slaven bleef bestaan, en dus ook de slavenhandel. Slaven kwamen daarna vooral uit Afrika. Na 1500, wanneer de Ottomaanse heersers de islamitische wereld onderwerpen en voor nieuwe expansie zorgen, kwamen ze ook uit de nieuwe ‘wingewesten’, de Balkan en de Kaukasus.

I.

Natuurlijk wist iedereen wel dat slavernij in principe ‘fout’ was. De Grieken en Romeinen zeiden al dat het toch het mooiste was om een slaaf, na geruime tijd trouwe dienst, vrij te laten. In de praktijk gebeurde dat maar zelden. Zoiets werd toch beschouwd als een gunst en gebeurde alleen als een slaaf of slavin zich zeer verdienstelijk had gemaakt, of pas bij het overlijden van de eigenaar, per testament. Een slaaf of slavin ‘zo maar’ vrijlaten had ook weinig zin. Zo’n man of vrouw kon meestal nergens naartoe want hij beheerste meestal geen (vrij) beroep, en als hij of zij in dienst van zijn meester bleef, kwam het erop neer dat de eigenaar voortaan loon moest betalen voor wat eerder gratis gebeurde – en dan eigenlijk een slaaf betaalde! Maar de morele twijfel bleef. We komen ze ook in de Koran tegen. Ook Mohammed vond dat je een slaaf eigenlijk beter, zeker na jaren van trouwe dienst, de vrijheid kon geven. Hij was daarmee niet vernieuwend of ‘progressief’ zoals vaak wordt gesteld; hij verkondigde een algemeen aanvaard standpunt. En het hoefde niet. Wie een slaaf bezat was daarmee nog geen slecht mens. Ook dáárover waren de klassieke auteurs en Mohammed het eens. De Koran stelt trouwens ook dat een gelovige nooit de slaaf kon zijn van een andere gelovige. Dat voorschrift komt overeen met een oud christelijk uitgangspunt: wie gedoopt was, kon geen slaaf meer zijn. De shari’a (Turks: Seriat) kende eigenlijk maar één harde clausule wat betreft vrijlaten: wanneer een slavin een kind baart van haar eigenaar, moet ze vrij worden gemaakt. Dat was om ervoor te zorgen dat de vader het kind kon erkennen als het zijne, waarna het kind zeg maar ‘onbezoedeld’ door het leven kon gaan. Maar dan moest de eigenaar het kind dus éérst erkennen. Dat hoefde niet. En als dat niet viel te ontkennen maar de eigenaar (of zijn vrouw) had desondanks geen zin in een extra erfgenaam (en concurrentie in huis), dan kon de eigenaar het kind altijd nog weg laten halen. Dat was heel gewoon. De Arabieren waren goed bekend met (gruwelijke methoden voor) abortus.

II.

Onder de Ottomanen  bloeide de slavenhandel weer op. De markt was breed en verfijnd. Een belangrijke aanvoerlijn liep over zee, vanuit de havensteden aan de Oost-Afrikaanse kust naar de Hijaz, het westelijk deel van het Arabische schiereiland. Daar lagen de heilige steden Mekka en Medina, die beide een belangrijke rol speelden in de slavenhandel. Een tweede aanvoerlijn liep van Ethiopië en Soedan, via de Nijl, naar de slavenmarkten van Caïro. Daaarnaast waren er geregeld transporten vanuit Centraal-  en West-Afrika dwars door de Sahara, richting Algiers en Tunis. De aantallen zijn moeilijk te schatten, maar het ging waarschijnlijk, gemiddeld, om duizenden slaven per jaar. De omstandigheden waaronder de slaven werden vervoerd (vaak moesten ze honderden kilometers lopen) waren schrikbarend. Het is redelijk om te stellen dat er twee keer zo veel slaven op transport werden gesteld dan dat er levend aankwamen. En dat alles gebeurde gedurende meerdere eeuwen. De piekjaren in de Afrikaanse slavenhandel waren halverwege de negentiende eeuw, toen jaarlijks tegen de twintigduizend slaven werden geïmporteerd. Dit volgens officiële documenten; de illegale handel was minstens zo groot. De vraag groeide sterk, maar wat waarschijnlijk ook een rol speelde was de inzet van stoomschepen, waardoor de overtocht veel sneller verliep en het aantal doden op zee kon worden teruggedrongen. (Met name de Österreichische Lloyd heeft hier veel aan verdiend.)  Alles bij elkaar schatten deskundigen dat er vanuit Afrika in totaal tegen de anderhalf miljoen slaven zijn geïmporteerd. Tel daar een even groot verlies aan levens bij. En Afrika was niet de enige bron van slaven. Dat aantal kan gerust nogmaals verdubbeld. De Ottomaanse slavenhandel was kortom qua omvang vergelijkbaar met de Atlantische slavenhandel, waarbij het totale aantal slaven geschat wordt op rond de tien miljoen (waarvan overigens maar een half miljoen naar de VS).

De stroom slaven vanuit Afrika bestond voor het grootste deel uit vrouwen en kinderen. En ze werden voornamelijk aangekocht voor het verrichten huishoudelijk werk. Vrijwel elk huishouden in de Ottomaanse wereld bezat een of meer ‘huisslaven’. Die golden als een teken van welvaart. Hoe meer slaven je had, en dus hoe minder de familieleden zélf hoefden te doen, des te hoger was je sociale prestige. De mannen konden daarbij vrijelijk beschikken over de slavinnen (zoals ook in de Koran wordt toegestaan). Wie enig geld had (kooplieden, welgestelde boeren, ambtenaren) had naast een of meerdere vrouwen ook een harem (letterlijk: ‘huis van geluk’) met daarin een aantal slavinnen. Vaak was dat niet meer dan een kamer ofwel een vrouwengevangenis. De minder welgestelden moesten daarbij genoegen nemen met zwarte slavinnen maar wie het zich kon permitteren kocht duurdere ‘wittere’ slavinnen.

De grootste en mooiste harem van het rijk was uiteraard die van de sultan in Istanbul. De omvang van zijn harem varieerde in de loop der eeuwen, maar op het hoogtepunt van de Ottomaanse macht zaten daar tot wel zevenhonderd vrouwen opgesloten. Het grootste deel daarvan zal ‘wit’ zijn geweest. De haremvrouwen werden verzorgd door zwarte slavinnen en bewaakt door eunuchen. Een groot deel van hen kreeg de sultan nooit te zien. Ze waren puur statussymbool. Vaak waren ze aan de sultan geschonken, en de sultan schonk ze ook weer weg. Een klein deel van de haremvrouwen, enkele tientallen, kregen een speciale training en hadden toegang tot de persoonlijke vertrekken van de sultan. Overigens zouden de harems in de loop van de negentiende steeds meer naar de achtergrond verdwijnen. Velen vonden zoiets niet langer passen bij een moderne Ottomaanse staat.

III.

De ‘witte’ slavinnen werden aangevoerd uit de Balkan en de Kaukasus. De Ottomanen bezaten gedurende twee eeuwen (1600-1800) grote delen van de Balkan. Daar (in Hongarije, Servië, Roemenië en Griekenland) werden christelijke vrouwen en kinderen ‘gekocht’ dan wel gekidnapt, en daarna in Istanbul verhandeld. Daarnaast verzamelden ambtenaren van de sultan in dezelfde regio’s jongens die opgenomen konden worden in speciale legereenheden, de janitsaren. Als slaven van de sultan, zonder enige band met de lokale bevolking, golden zij als uiterst betrouwbare elitesoldaten. Deze ‘jongensbelasting’ (devshirme) werd door de lokale bevolking bijzonder gehaat.

Met ingang van de achttiende eeuw werden de Ottomanen steeds meer uit de Balkan verdrongen, en moesten de blanke slaven ergens anders vandaan komen. De Kaukasus (Armenië, Georgië, en andere streken) was altijd al een bron van slaven geweest, en deze werd nu steeds belangrijker. Halverwege de negentiende eeuw hoefden de Ottomanen hun slaven niet eens meer te gaan halen; ze kwamen vanzelf. De Russische tsaren voerden rond 1850 een felle campagne om de Kaukasus te veroveren en te ‘russificeren’ en dreven daarbij grote groepen moslims de grens over. Onder deze ‘Circassiërs’, zoals ze werden genoemd, zaten al vele slaven maar de Ottomanen (bewakers van het ware geloof!) constateerden dat álle vluchtelingen geen echte moslims waren en dus werden ze allemaal, slaaf of niet, tienduizenden, doorgestuurd naar de slavenmarkten.

De Britten moesten zich daar niet mee bemoeien, vonden ze. Die Circassiërs waren een interne kwestie. En de Britten deden dat ook niet. Maar in die tijd bemoeiden de Britten zich wél steeds meer met de Ottomaane slavenhandel vanuit Afrika. Nadat zijzelf in 1818 de slavenhandel hadden afgeschaft (en kort daarop de slavernij) oefenden de Britten diplomatieke druk uit op een groot aantal landen om dezelfde stap te zetten. Ook de Ottomanen ontkwamen daar niet aan, en moesten voor de Britse macht buigen. In 1857 decreteerde de sultan dat de slavenhandel illegaal was. Maar concrete maatregelen werden niet genomen en de handel ging dus gewoon door. Sterker, juist in die decennia groeide ze flink, dankzij de stijgende welvaart waarschijnlijk en wellicht ook omdat handelaren en eigenaren vreesden voor een definitief en effectief verbod. In 1880 (na nog veel meer druk) volgde een tweede verdrag waarbij de Britten het recht kregen schepen op slaven te doorzoeken en in beslag te nemen – maar niet op de Middellandse Zee. Negen jaar later waren de Ottomanen braaf aanwezig tijdens een grote internationale conferentie tegen slavenhandel in Brussel. (Na afloop waren er twee landen die weigerden om de aangenomen resoluties te ratificeren: het Ottomaanse rijk en Nederland.) Het was een aflopende zaak. Uiteindelijk zou de slavenhandel daarna sterk inkrimpen. Wat overigens niet wil zeggen dat de slavenhandel in Afrika volledig tot het verleden behoort.

 

IV.

Slaven waren overal. Historici schatten dat zo omstreeks 1700 twintig procent van de bevolking van Istanbul slaaf was. Met de trage afschaffing van de slavernij in de tweede helft van de negentiende eeuw verdwenen ze uiteraard niet uit het straatbeeld. Tegen het eind van de negentiende eeuw waren de grootste aantallen (nazaten van) slaven te vinden in het economisch welvarende westen van Anatolië, waarvan de bevolking toen nog voor een belangrijk deel bestond uit Grieken. De bevolking van Izmir (toen nog Smyrna geheten), ooit een belangrijke doorvoerhaven cq slavenmarkt, bestond voor een flink deel uit zwarte slaven en hun nakomelingen, die een eigen gemeenschap vormde. Ze hadden hun eigen jaarlijkse feest, het ‘Feest van het Kalf’ (Turks: Dana Bayrami), dat drie weekenden in mei in beslag nam en waarbij in trance verkerende vrouwelijke geestelijk leiders een grote rol speelden. Ook de rituelen die werden uitgevoerd en de liederen die werden gezongen waren sterk beïnvloed door hun Afrikaanse achtergrond. Duizenden deden mee, en de moslimbevolking stroomde altijd nieuwsgierig toe. Andere Ottomaanse steden kenden vergelijkbare festiviteiten. Pogingen van de autoriteiten in de jaren 1894/95 om dit verdachte feest te verbieden, mislukten. Maar drie decennia later was dat allemaal volledig verdwenen. Overal in het voormalige Ottomaanse rijk zijn de slaven opgegaan in de lokale bevolking. Alleen de kleur verraadt hier en daar het slavernijverleden. De Turkse overheid wil er uiteraard niets van weten, die erkent alleen Turken, maar de instroom van ‘zwart bloed’ is in de provincie Aydin en in andere westelijke regio’s zoals Antalya, nog goed te zien. Dat geldt overigens nog sterker voor Egypte.

Waarom is er nergens sprake van een ‘zwart bevolkingsdeel’? Dat komt waarschijnlijk (het debat is gaande) doordat het overgrote deel van de slaven vrouwen en kinderen waren, die verder geen contact mochten hebben met (de zeldzamere) mannelijke zwarte slaven. De kinderen stierven waarschijnlijk jong; de vrouwen in eenzaamheid. Zo kon er geen tweede generatie van enige betekenis ontstaan – afgezien van de nazaten van de zeldzamen slaven en slavinnen die door hun eigenaren waren vrijgelaten. Van ‘bewustwording’ van Afrikaanse roots is in de Arabische/islamitische wereld ook vrijwel geen sprake. Alhoewel… de Turkse auteur Mustafa Olpak (1953-2016) schreef een familiegeschiedenis waarin hij zijn Afrikaanse wortels beschrijft. Hij heeft een ‘Genootschap voor Afrikaanse cultuur en solidariteit’ opgericht (Afrikalikar Kültür ve Dayanisma Dernegi) dat momenteel rond de 1500 leden telt.

Het Ottomaanse rijk kende andere vormen van slavernij dan in het Westen. De slavenhandel was er net zo massaal – maar anders. De Ottomanen had in de zestiende/zeventiende eeuw geen behoefte aan arbeidskrachten voor de landbouw en toen diezelfde landbouw halverwege de negentiende eeuw moderniseerde, grootschalig werd en aansluiting vond bij de wereldhandel (denk aan katoen uit Egypte en tabak uit Turkije) was de slavernij al officieel afgeschaft en was de tijd dat men daarvoor straffeloos grote aantallen zwarte slaven kon importeren voorbij. De grootafnemers waren de Ottomaanse huishoudens.

In veel artikelen over de Ottomaanse slavernij wordt wel beweerd dat deze onvergelijkbaar zou zijn met de Westerse slavernij; dat ze ‘milder’ of ‘humaner’ zou zijn geweest. De Ottomaanse slaven waren, zogezegd, veel meer een onderdeel van een familie. Ze konden vertrouwensposities verwerven en, wanneer hun meesters tot de elite behoorden, machtige maatschappelijke en militaire posities verwerven. Dat is waar en dat maakt de slavernij in het Ottomaanse rijk ook veel diverser waren dan die in het Westen. Islamitische auteurs die de slavernij (een beetje) goed willen praten, verwijzen ook graag naar de ‘verlichte’ opvattingen van Mohammed. Maar slavernij is en blijft slavernij. En de mooie adviezen van de Profeet Koran stonden mijlenver af van de harde dagelijkse praktijk. En terwijl in het Westen voornamelijk volwassen gezonde mannen werden vervoerd en verhandeld, bestond het overgrote deel van de slaven die naar het Ottomaanse rijk werden versleept uit vrouwen en kinderen. Juist deze kwetsbare groepen werden weggesleept, gruwelijk vervoerd, vernederd, en uiteindelijk tot de dood misbruikt.

De afbeelding toont ‘De slavenmarkt’, van de Zwitserse schilder Otto Pilny (1866-1936)