Strijdliederen voor een kerk in verdrukking
God had gesproken, vond bisschop Ambrosius. Op 9 augustus 378 was de Oost-Romeinse keizer Valens verpletterend verslagen door de Goten, in de slag bij Adrianopel. Het oostelijk deel van het Romeinse rijk zat daarmee zonder keizer én zonder (een groot deel van het) leger. Maar voor Ambrosius was de gruwelijke nederlaag een bron van vreugde. Valens was immers een aanhanger geweest van de ketterse stroming genaamd arianisme. Een stroming waar Ambrosius als bisschop van Milaan veel mee te stellen had. Maar deze nederlaag was een duidelijk teken dat God aan zíjn kant stond. En hij was niet de enige die de nederlaag bij Adrianopel als een teken van God beschouwde. De westelijke keizer Gratianus, die tot dan toe geprobeerd had om een soort van evenwicht te bewaren tussen de religieuze partijen (heidenen, orthodoxe christenen, arianen en nog veel meer kleinere sekten), neigde daarna langzaam maar zeker, meer en meer, naar de orthodoxe leer. In de zomer van 379 verplaatste Gratianus de keizerlijke residentie van Rome naar Milaan. Voortaan zouden de machtige bisschop (Ambrosius was van hoge adellijke komaf) en de keizer gezamenlijk optrekken. De keizer vroeg de bisschop om geestelijke instructie. De bisschop maakte hem duidelijk dat de keizer gewoon een gelovige was, en dat hij dus zijn bisschop moest gehoorzamen.
I.
Het Romeinse rijk was op dat moment pakweg half-half christelijk en ‘heidens’. Aan het begin van de eeuw had keizer Constantijn het christendom omarmt en de christelijke Kerk gesteund, maar het grootste deel van de bevolking was toen nog steeds ‘heiden’. Daarna was het aantal christenen sterk gegroeid. Zo rond 300 was misschien vijf procent van de bevolking christen; tegen 400 was dat misschien wel vijftig procent. Het christendom vertegenwoordigde een nieuw fenomeen, en leek een nieuw tijdperk aan te kondigen. Maar die snelle groei ging gepaard met een lelijke scheuring tussen aanhangers van de officiële leer (vastgelegd tijdens het Concilie van Nicea, in 325) en degenen die die leer verwierpen, de volgelingen van Arius. Kern van het conflict was de aard van Jezus Christus. Was hij een mens én God geweest, net zo goddelijk als God zelf (dat was de uitspraak van Nicea) of was er maar één God en was Jezus dus een soort halfgod geweest? Dat laatste was het standpunt van Arius. Een standpunt dat voor iemand als Ambrosius stonk naar het heidendom, en dus volstrekt onaanvaardbaar was. Maar hij had het lastig. Zo rond 380 leken de ‘arianen’ te gaan zegevieren. De dood van de ariaanse keizer Valens bij Adrianopel was wellicht het keerpunt waar hij zo lang naar had uitgekeken.
Maar niet de hele keizerlijke familie deelde die mening. Ambrosius’ voornaamste tegenstander was de keizerin-moeder Justina. Haar hofhouding werd een trefpunt voor aanhangers van het arianisme. En toen de nederige Gratianus onverwacht stierf, ging de troon naar haar zoon Valentianus. Veel had deze jonge keizer niet te vertellen (hij werd overvleugeld door de opvolger van Valens in het oosten, Theodosius) maar de macht van de arianen en van Justina namen daarmee enorm toe.
Ondertussen sloeg de ambitieuze Ambrosius zijn vleugels steeds verder uit. Als bisschop van de nieuwe keizerlijke hoofdstad was hij toch eigenlijk een soort van nieuwe paus, nietwaar? Toen er in Sirmium (een belangrijke stad in het huidige Servië) een nieuwe bisschop moest worden benoemd, drukte Ambrosius zijn kandidaat daar door. En toen er in Rome ophef ontstond over rituelen rond het Altaar van de Overwinning, een heidens heiligdom in het Senaatsgebouw, dwong hij af dat het altaar verwijderd werd. Maar in het voorjaar van 385 kwam het tot de onvermijdelijke confrontatie met Justina. De keizerin-moeder vroeg Ambrosius om een kerk, de Basilica Portia, net buiten de stadsmuren van Milaan, beschikbaar te stellen voor kerkdiensten voor de arianen. Een bescheiden verzoek, zo leek het. Maar Ambrosius weigerde. Op 9 april was er een meeting in de ‘nieuwe basilica’ in de stad, waarbij Ambrosius de vertegenwoordigers van Justina diep beledigde door een lange, felle preek af te steken over beroemde mannen die last hadden gehad van onbetrouwbare, huichelachtige vrouwen (te beginnen bij Adam). Hij eindigde zijn preek met: ‘Verhef uzelf niet. Als u lang wilt regeren, onderwerp u dan aan God.’ En: ‘paleizen behoren toe aan keizers, kerken aan bisschoppen.’
Justina gaf toe, voor deze keer. Maar Ambrosius had zeker niet gewonnen. In de maanden daarna liepen de spanningen binnen de stad tussen aanhangers en tegenstanders van Ambrosius hoog op. Er waren voortdurend relletjes en demonstraties, en aanhangers van Ambrosius bezetten ‘hun’ kerken om te voorkomen dat ze door keizerlijke (ariaanse) soldaten zouden worden ingepikt. Ambrosius vuurde hen op alle mogelijke manieren aan. Hij organiseerde een opgraving naar het gebeente van twee mythische soldaat-martelaars, Protasius en Gervasius, die vanwege hun geloof waren terechtgesteld en ergens in Milaan begraven moesten liggen. En zie! Men vond twee skeletten! Nog rood van het martelarenbloed! Met zulke relieken in handen konden ze de strijd tegen de ariaanse ketters gemakkelijk aan! (Dat rood was waarschijnlijk de kleurstof oker; ze hadden waarschijnlijk prehistorische graven ontdekt.) Een andere manier om hen te motiveren was gezamenlijk zingen.
II.
Een van de getuigen van die spannende maanden was de jonge Augustinus, die zich rond 386/387 bij de aanhangers van Ambrosius aansloot, waarschijnlijk op instigatie van zijn moeder, die al christelijk was en mogelijk een belangrijke rol speelde in het ‘verzet’. Augustinus was nog geen christen, hooguit geïnteresseerd, maar werd diep getroffen door de godsvrucht die hij zag en vooral door de liederen die de gelovigen zongen – liederen geschreven door Ambrosius. Door die liederen ontdekte Augustinus de kracht en de diepgang van dat nieuwe geloof, rationeel én emotioneel. Jaren later haalde hij in zijn Belijdenissen herinneringen op aan deze indrukwekkende ervaring, in de volgende passage (gericht tot God):
‘Wat heb ik gehuild bij de liederen en hymnen van uw kerk, de mooie zag greep mij hevig aan. Hun klank kwam mijn oren binnen en hun waarheid druppelde in mijn hart. Ze gaven mij een warm en vroom gevoel, mijn tranen namen de vrije loop en dat deed mij goed.’ (Belijdenissen 9.14)
Tranen, als teken van berouw en inzicht in de eigen onbeduidendheid en zondigheid, waren altijd een goed teken. En het waren de gezangen die Augustinus ‘bekeerden’. De christelijke Kerk kende op dat moment allerlei gebeden en ook de psalmen werden regelmatig gezongen. Maar dat gebeurde toch vooral in het Oosten. Ambrosius’ hymnen waren voor de Kerk in het Westen iets totaal nieuws. Dit waren lofliederen op God en de schepping, vol symboliek (vooral licht-donker) en in verheven maar toch ook helder latijn. En ze waren uiteraard doortrokken van de door Ambrosius verdedigde orthodoxe theologie. Een klein voorbeeld, de eerste strofe van de vierde hymne:
Deua creator omnium
polique rector, uestiens
diem decoro lumine
noctem soporis gratia
(God, schepper van al wat bestaat, vorst van de hemel, U bekleedt de dag met schittering van licht, de nacht met zaligheid van slaap.)
De hymnen konden door iedereen worden gezongen. Het waren de ‘strijdliederen’ van de belaagde orthodoxe geloofsgemeenschap. Augustinus schreef:
‘Nog niet zo lang tevoren was de kerk van Milaan met deze vorm van troost en bemoediging begonnen, het samen zingen van de broeders met grote inzet van stem en hart. Ongeveer een jaar tevoren, of toch niet veel meer, was Justina, de moeder van de jonge keizer Valentianus, uw dienaar Ambrosius gaan vervolgen vanwege de ketterij waar ze door de arianen toe was overgehaald. Het vrome volk bleef ’s nachts waken in uw kerk, bereid om samen met hun bisschop, uw dienaar, te sterven. Mijn moeder, uw dienares, had de leiding bij het zorgen en waken, en ze deed niets anders dan bidden. Wij [Augustinus en enkele vrienden] deelden nog niet in het vuur uw geest, maar de verbijstering en verwarring van de stad grepen ons wel aan. In die periode is men begonnen met het zingen van de hymnen en de psalmen zoals in het Oosten, om de mensen in die droevige situatie de moed erin te laten houden. Dat is sindsdien voortgezet tot vandaag toe, en veel, wel bijna al uw gemeenschappen hebben het overgenomen, ook in de rest van de wereld.’ (9.15)
III.
En zo is het inderdaad gegaan. Ambrosius en zijn medestanders zouden uiteindelijk zegevieren. De al genoemde oostelijke keizer Theodosius maakte in zijn eigen deel van het rijk een einde aan het arianisme en daarna was dat ook in het Westen een aflopende zaak. Ambrosius’ hymnen begonnen aan een zegetocht. Binnen enkele decennia werden ze overal in de Latijnse wereld (het westen van het rijk) geciteerd en gezongen.
En Augustinus? Het rotsvaste geloof van de Milanezen had diepe indruk op hem gemaakt. Nóg meer indruk had Ambrosius zélf op hem gemaakt. Ook Augustinus werd een leerling van de bisschop. Dankzij hem raakte Augustinus overtuigd van de diepe waarheid van dat nieuwe geloof. En Ambrosius’ hymnen vormden voor Augustinus een blijvende bron van troost. In de Belijdenissen beschrijft hij de dood van zijn geliefde moeder Monica, en zijn gedachten toen hij de volgende ochtend wakker werd:
‘En terwijl ik zo alleen lag, bedacht ik hoe waar die versregels zijn van uw dienaar Ambrosius. U bent immers Deus creator omnium.’
Op eerste paasdag van het jaar 387 lieten Augustinus en zijn vrienden zich door Ambrosius dopen. De oude kerkvader doopte de komende kerkvader. De hymnen hadden hun werk gedaan.
Ambrosius, Zingen met ons hart. Hymnen. Vertaling Patrick Lateur. Uitgeverij Damon, 14,90 euro.
Illustratie: de heilige Ambrosius, opgebaard in de Basilica Sant'Ambrogio, Milaan.