Tur Abdin, heilig bolwerk van een ooit machtige Kerk

Tur Abdin is een bergachtig gebied in het zuidoosten van Turkije, net ten noorden van de uiterste noordoostpunt van Syrië. In de huidige oorlog in de regio is Tur Abdin dus net buiten schot gebleven. Gelukkig maar, want het is een heel bijzonder stukje aarde.

Tur Abdin is Aramees voor ‘berg van de dienaren’. Dienaren van God, wel te verstaan. In de loop van de vierde eeuw, toen het christendom zich langzaam maar onomkeerbaar vanuit het Middellands zeegebied uitbreidde richting het oosten, vestigden zich in dit verlaten, woeste gebied een groot aantal kluizenaars, die zich in afzondering en armoede wilde wijden aan het gebed. Al snel verrezen er naast de talloze kluizenaarsgrotjes en -schuurtjes een aantal grote kloosters. Die kloosters trokken nieuwe monniken aan, en er verrezen nieuwe kloosters. In korte tijd groeide Tur Abdin uit tot een spiritueel centrum, een ‘hoofdkwartier’ van de christelijke Kerk waar beroemde kluizenaars en leraren woonden en werkten. Naderhand werd het een vluchtheuvel voor de Syrisch-orthodoxe Kerk. En nu zijn er nog zo’n tien kleine kloosters over, waarvan de meeste bewoond worden door een of een handjevol monniken. Het zijn de kwetsbare resten van een Kerk en een cultuur die eeuwen geleden, eeuwenlang, het Midden-Oosten domineerde.

De monniken van Tur Abdin waren fanatiek. En daardoor gevreesd. Ze beschouwden zich vanwege hun strenge levenswijze als uitverkoren, als de kenners én hoeders van het ware geloof. En ze waren, als het om dat geloof ging, tot alles in staat. Want wie het ware geloof bezat, en zijn hart volgde, die kón geen zonden begaan. Hoeveel bloed er ook vloeide. De monniken uit Tur Abdin vormden de harde kern van de benden monniken die in de vierde tot zesde eeuw geregeld rondtrokken om overal te prediken, te waarschuwen, maar vooral om in verdorven steden als Antiochië, Damascus, Jeruzalem of Petra, de ketters en Joden te bestrijden en hun tempels en synagogen af te breken. (Mocht u te horen krijgen dat het schitterende Petra werd toegetakeld door de tand des tijds of een aardbeving – ook dat, maar benden monniken hebben de stad ooit overvallen en de oude tempels zwaar beschadigd.)

De monniken schrokken uiteraard niet terug voor moordaanslagen. Volgens de dertiende-eeuwse christelijke geschiedschrijver Bar Haebreus werd de beroemde bisschop Barsauma van Samosata (een leidende figuur binnen de Perzische christelijke Kerk) in 491 vermoord door monniken uit Tur Abdin. Met behulp van hun sleutels, vertelt hij erbij. Monniken mochten namelijk geen wapens dragen; het enige dat ze bij zich droegen waren de sleutel van hun kloostercel. Hoe groot en zwaar die sleutels waren, vertelt het verhaal niet. En wat was de doodzonde van Barsauma? Hij werkte aan een verzoening van de leden van de Syrische en de Perzische Kerk, twee Kerken die in de loop van twee eeuwen theologisch uit elkaar waren gedreven.

In de vijfde eeuw werd Tur Abdin een toevluchtsoord. De Syrische christenen scheidden zich in de loop van de vijfde eeuw massaal af van de officiële ‘keizerlijke’ christelijke Kerk, die bestuurd werd door de keizer in Constantinopel (en de patriarch van Antiochië). Officieel ging het om een theologisch geschil, maar daarachter ging een veel diepere culturele kloof schuil. Syrisch versus Byzantijns. Aramees versus Grieks. De ware Kerk versus Griekse spitsvondigheden. Ruwweg gezegd, hoe meer naar het oosten men ging, hoe meer de keizer werd gehaat. En de kern van het verzet tegen de keizer en zijn theologie lag in het oosten van Syrië, tegen de grens met Perzië, in Tur Abdin. Alle keizerlijke pogingen (met voorstellen, dwang, geweld) om de splitsing ongedaan te maken, haalden niets uit. Die functie van toevluchtsoord en spiritueel centrum werd nog sterker na de komst van de Arabieren rond 650.

De Arabieren werd aanvankelijk als bevrijders binnengehaald. Eindelijk waren de keizer en zijn valse bisschoppen verdreven! En de nieuwe heersers lieten de christenen heel lang met rust, zolang ze maar de hun opgelegde belasting maar betaalden. Van bekeren of bekeringsijver was geen sprake. De islam, Gods nieuwste en perfecte openbaring, was neergedaald in het Arabisch. Ze was met andere woorden bestemd voor de Arabieren. Zíj waren nu door God voorbestemd de wereld te heersen. De oudere, vervormde openbaringen van de Joden en christenen waren onbruikbaar. Joden en christenen waren afgedwaald, al verdienden ze als ooit uitverkoren volkeren nog wel enig respect. (Dat laatste gold eigenlijk alleen voor de christenen). Moslim worden was dus eigenlijk onmogelijk. 

Het gevolg was dat het overgrote deel van de bevolking in de door Arabieren veroverde gebieden nog heel lang christelijk dan wel Joods bleef. De moslims waren de baas, maar vormden eeuwenlang een minderheid. Dat was bijvoorbeeld ook het geval tijdens de grote bloeitijd van de islamitische cultuur, in de negende/tiende eeuw. Er waren wel bekeringen, maar het was een heel klein stroompje. Deskundigen denken dat de omslag pas na 1100 plaatsvond – en dat was mede te danken aan een stijgende intolerantie. Pas na pakweg 1200 wordt de meerderheid van de bevolking islamitisch, en wordt het christendom in de Arabische wereld steeds meer een plattelandsgodsdienst. Zo ook in Syrië. Het zwaartepunt van de christelijke aanwezigheid verschuift oostwaarts, richting Tur Abdin. In 1160 verhuist de patriarch van de Syrisch-orthodoxe Kerk naar een van de kloosters aldaar, Mor Hananyo (vlakbij Mardin). Hij zou daar tot 1932 verblijven. Toen werd het opnieuw tijd zijn krimpende kudde te volgen.

Het christendom was in Syrië op dat moment met een grote terugtocht bezig. Zo rond 1900 was naar schatting een derde van de Syrische bevolking nog steeds christelijk – maar dat percentage daalde snel. De toekomst zag er somber uit. Ten tijde van het Ottomaanse rijk werden christenen gediscrimineerd en zo nu en dan vervolgd, maar ze werden in elk geval getolereerd, en vormden vaak de culturele bovenlaag. Dat gaf reden voor hoop. Ze ‘hoorden erbij’. Dat gevoel verdween na de val van het Ottomaanse rijk, rond 1919. Het opkomend Arabisch nationalisme (in reactie op de bezetting door de Geallieerden) en islamitisch activisme (net zo, denk aan de Moslimbroeders), en dat in combinatie met een slepende recessie en groeiende onlusten, zorgde ervoor dat christenen zich daar steeds minder thuis gingen voelen en de regio verlieten. Het ging vooral richting Frankrijk, de Verenigde Staten en Zuid-Amerika – en velen trokken naar de westkust, naar de Franse kolonie Libanon. De Fransen streefden er ook naar om de christenen daar te concentreren, om daar een welvarende, echt verfranste kolonie te kunnen opbouwen. Christenen werden dus aangespoord daar naartoe te verhuizen. De patriarch in Tur Abdin kwam in die jaren met andere woorden steeds verder van zijn gelovigen te zitten. In 1932 verliet hij Tur Abdin (inmiddels Turks) en vertrok naar Homs, het oude Emesa, een oeroude christelijke stad. De move was strategisch – dichter bij Libanon maar het patriarchaat wilde de gelovigen in Syrië natuurlijk niet alleen laten. De grens oversteken naar Libanon zou door de Syrische moslims wellicht als ‘verraad’ worden beschouwd, als een knieval voor de Fransen, en zou wellicht het signaal kunnen geven voor een definitieve verdrijving.

De patriarch verhuisde in 1959 nogmaals, nu naar de Syrische hoofdstad Damascus. Hij zetelt sinds enkele jaren (sinds de Syrische burgeroorlog) in Beiroet. Tur Abdin telt momenteel nog een tiental kloosters. De Turkse autoriteiten laten de laatste christenen daar met rust. Ze vormen een welkome toeristische attractie. Een unieke, stille herinnering aan een woest en glorieus christelijk tijdperk.

Marcel HulspasComment