De Profeet bleef gewoon thuis
‘Lof zij aan Hem die Zijn dienaar ’s nachts meenam van het heilige bedehuis naar het verafgelegen bedehuis, dat Wij met zijn omgeving gezegend hebben, om Onze tekenen aan hem te laten zien. Waarlijk, Hij hoort alles, Hij ziet alles.’
Dit is het beroemde openingsvers van soera 17. Beroemd omdat hierin sprake is van de ‘nachtreis’ (israa) van Mohammed. God zou Mohammed tijdens de nacht ‘meegenomen’ hebben op een bliksemsnelle reis van meer dan duizend kilometer, van het ‘heilige bedehuis’ (dat zou de Kaäba in Mekka zijn), naar ‘het verafgelegen bedehuis’, de tempel in Jeruzalem. Daar liet God Mohammed ‘tekenen’ zien. Wát voor tekenen, dat komen we helaas niet te weten. Wat het ‘verafgelegen bedehuis’ betreft zijn alle vroege commentatoren het erover eens (en dat is best bijzonder) dat het hier om de tempel in Jeruzalem gaat, of om Jeruzalem zélf. In latere verhalen wordt aan deze reis naar Jeruzalem vaak nog een tweede reis gekoppeld: eenmaal in Jeruzalem aangekomen zou de Profeet ook nog een reis omhoog hebben gemaakt, de miraaj, dwars door de zeven hemelen. Er is geen enkel Koranvers dat een dergelijke reis naar de hemel beschrijft of zelfs maar suggereert, maar dat heeft de populariteit van dit tweede idee niet kunnen voorkomen. Daar in de hemel zou Mohammed met verschillende historische profeten hebben gesproken, en ook een kijkje in de hel hebben gekregen.
Wat moeten we daarvan denken? Beide wonderreizen komen voor in eerdere religieuze literatuur. De bekendste hemelreiziger is waarschijnlijk de Joodse profeet Ezra. In de ‘Apocalyps van Ezra’ (een apocrief werk, waarschijnlijk uit de tweede eeuw) wordt beschreven hoe hij opstijgt naar de hemel, hoe hij daar God ontmoet (en een fikse discussie met hem begint), en daarna ook nog een blik werpt in de hel. Vergelijkbare hemelreisverhalen komen ook voor in de christelijke literatuur, vaak over de martelaren die daarboven met open armen worden ontvangen. Die andere wonderreis, die naar Jeruzalem, is veel zeldzamer.
Eigenlijk is er maar één verhaal dat te vergelijken is met de korte mededeling in 17:1, en dat is te vinden in het Bijbelboek Ezekiël. Deze profeet leefde in Mesopotamië, te midden van de Joodse ballingen daar. Hij werd gegrepen door ‘de hand van God’:
‘In het zesde jaar, op de vijfde dag van de zesde maand, toen ik in mijn huis zat met de oudsten van Juda tegenover me, werd ik opnieuw gegrepen door de hand van God, de Heer. Dit is wat ik zag: een gestalte als van vuur. (…) Hij strekte iets uit dat de vorm had van een hand en pakte me bij de haren beet. In dit goddelijk visioen tilde de geest me op, tussen hemel en aarde, en bracht me naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke binnenpoort, waar het afschuwelijke godenbeeld staat dat de woede van de Heer wekt.’ (8:1-3)
Moderne wetenschappers concluderen hieruit dat men ten tijde van Mohammed bekend was met het fenomeen dat God een profeet kon optillen en naar Jeruzalem kon overbrengen. Dat zou dan een verklaring zijn voor het ontstaan van soera 17:1. Mohammed wist dat en ervaarde hetzelfde als Ezekiël, of beweerde althans dat hij hetzelfde had meegemaakt. Volgens de islamitische traditie heeft Mohammed dit uiteraard niet verzonnen maar écht meegemaakt. Het enige waarover de eerste Korancommentatoren van mening verschilden, is of Mohammeds reis fysiek was (en dan bijvoorbeeld op zijn beroemde paard Boerak), of dat het meer om een visioen of iets dergelijks ging, waarbij Mohammeds lichaam gewoon in Mekka bleef terwijl zijn geest naar Jeruzalem werd vervoerd. In de oudst bewaard gebleven biografie van Mohammed, die van Ibn Ishaak, worden beide mogelijkheden genoemd. Hoe dan ook, het verhaal van de hemelreis behoort tot een van de belangrijkste en populairste verhalen over Mohammed. Het wordt door gelovige auteurs vaak omschreven als een cruciale gebeurtenis in zijn leven. Maar dat gaat dus allemaal terug op die ene korte mededeling, de opening van soera 17.
Is dat alles wat er over dat vers te zeggen is? Dat het idee van de Jeruzalem-reis ‘in de lucht hing’ en hier in de Koran opduikt? Dat Mohammed in Jeruzalem is geweest, of alleen zijn geest, of helemaal niet? Nee, dat is niet alles. Laten we eens wat dieper duiken in Ezekiël.
Ezekiël woonde, zoals gezegd, onder de Joodse ballingen in (het huidige) Irak. Zij waren daarnaartoe gebracht na de verovering van Jeruzalem door de Babylonische koning Nebukadnezar II. Het Bijbelboek Ezekiël laat zien dat er grote spanningen bestonden tussen de Joodse gemeenschap die nog in Jeruzalem woonde, en de ballingen in Irak. De eerste had onder invloed van de vreselijke nederlaag een religieuze hervorming doorgemaakt; de ballingen hadden zich moeten aanpassen aan een vreemde, vijandige omgeving. Blijkbaar zeiden beide groepen dat ze het ware geloof hadden bewaard, en verweten ze de anderen dat ze waren afgedwaald.
Ezekiël stond fier voor zijn collega-ballingen en beschuldigde de Jeruzalemmers van afgoderij. Dat blijkt uit wat God hem in Jeruzalem liet zien. Hij kreeg een rondleiding in en om de tempel, waarbij God hem de gruwelijke zaken liet zien waar de Joden daar zich schuldig aan maakten. Via een gat in de muur (blijkbaar gemaakt door God) kon hij het binnenste deel van de tempel betreden en zag daar op de muren allerlei afbeeldingen ‘van de afgoden van het volk van Israël’ (Ezekiël 8:10). Hij zag dat de oudsten van het volk wierook offerden voor deze afgoden. God zei tegen hem: ‘De Heer ziet ons niet, denken ze, de Heer heeft het land verlaten.’ (v.12) De oudsten in Jeruzalem wisten dus stiekem best wel dat het ware geloof in Irak te vinden was. Verder zag Ezekiël vrouwen die rouwden om de dood van Tammuz (v.14; een heidens ritueel) en een groot aantal mannen ‘met hun rug naar de tempel, met hun gezicht naar het oosten, en ze bogen zich in aanbidding meer voor de zon.’ (v.16). De inwoners van Jeruzalem, zo klaagt God, ‘vullen het land met geweld, ze beledigen mij steeds opnieuw, zie hoe schaamteloos ze mij bespotten.’ (v.17). God belooft dat hij ze zal vernietigen. En hoe ze ook zullen smeken, ‘Ik zal niet naar hen luisteren’ (v.18).
Waarlijk een onthullend bezoek. Maar dan soera 17. Wat lezen we daar na 17:1?
Voor de goede orde: volgens de islamitische traditie hoeven we na dat eerste vers helemaal niet verder te lezen. De traditie stelt namelijk dat er lange tijd, misschien we meerdere jaren moeten hebben gezeten tussen de openbaring van 17:1 en van de daaropvolgende verzen. Dat zit zo: in het eerste vers is Mohammed in Mekka, bij ‘het heilige bedehuis’. Hij woonde toen dus nog in Mekka. De daaropvolgende verzen daarentegen moeten geopenbaard zijn toen hij in Medina woonde. Want ze bevatten een ernstige waarschuwing aan het adres van de Joden, en die had je niet in Mekka (aldus de traditie) maar wél in Medina. Maar als we deze traditionele interpretatie even vergeten en toch doorlezen, dan zien we de volgende passage:
‘En Wij hebben Mozes de Schrift gegeven en Wij hebben die gemaakt tot een leidraad voor de kinderen Israëls: neemt niet in plaats van Mij iemand anders die u moet beschermen, u die het nageslacht bent van degenen die Wij met Noach gedragen hebben. Hij was een dankbare dienaar. En Wij hebben aan de kinderen Israëls in de Schrift bekendgemaakt: ‘U zult tweemaal verderf zaaien op de aarde en u zult uw macht met veel machtsvertoon laten voelen.’ Als dan de eerste van die twee voorzeggingen uitkomt, zenden Wij dienaren van Ons naar hen met een geweldige kracht en die dringen door in het binnenste van de huizen. Die voorzegging zal worden uitgevoerd. Toen deden Wij het tij, dat tegen u was, weer keren en Wij maakten u groot met rijkdom en met kinderen en Wij maakten u tot een zeer grote groep. Als u goed doet, doet u goed voor uzelf, en als u kwaad doet, dan doet u dat ook voor uzelf. En als dan de laatste voorzegging in vervulling gaat, zullen zij uw gezichten doen betrekken, en zij zullen het bedehuis binnengaan, zoals zij het de eerste keer binnengingen, en zij zullen datgene waar zij de hand op kunnen leggen totaal vernietigen. Misschien zal uw Heer u genadig zijn. Maar als u op uw schreden terugkeert, zullen Wij ook weer omkeren. Wij hebben de hel gemaakt tot een gevangenis voor de ongelovigen.’ (17:2-8)
Dat is het slot. De daaropvolgende Koranverzen staan volledig los van deze passage.
Het kost geen moeite om, met Ezekiël 8 in het achterhoofd, te zien dat 17:1 en de daaropvolgende verzen 2-8 wel degelijk bij elkaar horen. (En geopenbaard zullen zijn in Medina, toen Mohammed in conflict raakte met de Joden aldaar.) Ezekiël werd meegevoerd naar Jeruzalem en kreeg te zien hoe de Joden daar Gods geboden aan hun laars lapten. Soera 17 opent met de vermelding van eenzelfde reis door ‘zijn dienaar’, gevolgd door een lange passage gericht tot de Joden. Mohammed beschrijft daarbij niet hun zonden, zoals het boek Ezekiël doet, maar wijst op de gevolgen van de zonden. Eerst wijst hij de Joden er op dat God hen opgedragen had de wet van Mozes te gehoorzamen. Vervolgens zegt hij dat God in de Bijbel voorzegt heeft dat het Joodse volk twee keer machtig zouden worden maar daarbij ook ‘verderf zaaien’ zal, wat dus betekent dat ze God ontrouw zullen worden. De eerste keer stuurde God vijandige legers op hen af. In de woorden van de Koran ‘dienaren van Ons met een geweldige kracht en die dringen door in het binnenste van de huizen.’ De opmerking verwijst, zoals iedereen in die tijd direct begreep (die een beetje op de hoogte was van de Joodse geschiedenis) naar de val van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap (de tijd van de profeet Ezekiël). Daarna, aldus Mohammed, deed God het tij keren en werden de Joden weer machtig, ‘een zeer grote groep’, maar ze zondigeden dus opnieuw en opnieuw ging het mis. God had voorspeld dat diezelfde dienaren (dat wil zeggen, uitvoerders van Gods wraak) ‘het bedehuis binnengaan, zoals zij het de eerste keer binnengingen, en zij zullen datgene waar zij de hand op kunnen leggen totaal vernietigen.’ Deze tweede ramp verwijst naar de tweede val van Jeruzalem, inclusief de totale verwoesting van de tempel, dat wil zeggen naar de Joodse opstand in de jaren 69/70. En dan is er het slot. Daarin verwijst Mohammed direct naar het slot van de passage in Ezekiël. Bij Ezekiël lezen we dat God genadeloos zal zijn. Mohammed zegt hetzelfde, mét een twist: de Joden dreigen opnieuw in de fout te gaan (door Mohammed af te wijzen) maar als ze tot inkeer komen, zal God ‘ook weer omkeren’.
Soera 17:1-8 lijkt dus wel degelijk een eenheid te zijn, en de passage is duidelijk gemodelleerd naar Ezekiël 8:1-18. Hij gebruikte het beroemde verhaal van Ezekiëls bliksembezoek aan Jeruzalem om de Joden te waarschuwen.
Dit leidt tot een aantal conclusies.
Ten eerste, een technisch punt, blijkt hieruit dat we de term ‘zijn dienaar’, die in de Koran een zestal keer voorkomt, niet een-twee-drie mogen interpreteren als Mohammed, zoals de traditie stelt. Want in 17:1 ligt de interpretatie ‘Ezekiël’ meer voor de handHet kan in de andere gevallen wellicht gaan om een andere profeet, of ‘profeet’ in het algemeen.[1] Daarnaast geldt dus ook dat we ‘heilig bedehuis’ niet klakkeloos mogen interpreteren als ‘de Kaäba’. Het gaat in 17:1 waarschijnlijk om het huis van Ezekiël. (Mohammed veronderstelde blijkbaar dat deze profeet en de oudsten ’s nachts bijeen waren voor het gebed – dat gold als het moment van de grootste religieuze overgave.)
Ten tweede blijkt dat het onverstandig is om Mohammeds kennis van oudtestamentische verhalen te onderschatten. Hij was blijkbaar goed op de hoogte van Ezekiël 8:1-18, en maakte daar creatief gebruik van. Mohammed wordt vaak afgeschilderd als een ongeletterde Arabier die hooguit samenvattingen of vrije hervertellingen van Bijbelverhalen kende. Wellicht was dat vaak het geval; de Koran bevat ook geen enkel direct citaat uit de Bijbel, maar 17:1-8 laat zien dat hij in dát geval gedetailleerd op de hoogte was.
Ten derde is het uiteraard denkbaar dat Mohammed zijn toehoorders gesuggereerd heeft dat hij deze reis wél heeft gemaakt (en dan slaat ‘zijn dienaar’ dus wél op Mohammed zelf), en dat God hem daar in Jeruzalem verteld heeft wat hij de Joden in Medina moest vertellen. Maar dat nogal vergezocht. Waarom moest dat dáár gebeuren? De waarschuwing staat niet op zich, ze komt vaker voor in de Koran en dan is er geen enkele keer sprake van ‘ik heb dit in Jeruzalem gehoord’. Bevredigender is de interpretatie dat Mohammed zijn toehoorders wilde herinneren aan de ‘onthulling’ van de Joodse zonden door Ezekiël, en de gevolgen van die zonden. Dat betekent, kort en goed, dat er geen reden om aan te nemen dat Mohammed een bezoek aan Jeruzalem heeft gebracht, in welke vorm dan ook. En we hoeven ook niet de veronderstellen dat hij een dergelijke reis zou hebben gesuggereerd. In zijn openbaring verwijst hij simpelweg naar Ezekiël. Mohammed is gewoon nooit in Jeruzalem geweest.
[1] In 19:1 is ook sprake van ‘zijn dienaar’ Zacharias.