Het doodskleed van keizerin Theodora

We kennen vele verhalen over Theodora. Over haar duistere verleden, en over haar jaren als echtgenoot van keizer Justinianus, de keizer die een laatste poging deed om de oude glorie van het Romeinse Rijk te herstellen. Maar bronnen zijn schaars, en in feite hebben we praktisch alles wat we over haar weten te danken aan twee totaal verschillende werken van één en dezelfde auteur, namelijk Procopius. Eigenlijk is dat dus maar één bron. En de vraag dringt zich op of we hem wel kunnen vertrouwen.

Procopius was een hoge ambtenaar in het gevolg van de beroemde generaal Belisarius. Hij schreef een boek over de oorlogen ten tijde van Justinanus (een werk dat ook meestal als ‘De oorlogen’ wordt aangeduid) en daarnaast schreef hij de Anekdota, letterlijk ‘onuitgegeven aantekeningen’, een regelrechte schandaalkroniek over de keizer en zijn vrouw. ‘De oorlogen’ is kritisch over de keizer maar het lijkt wel alsof Procopius voor zijn Anekdota alle gemene roddels over het keizerlijk paar heeft verzameld, en er zelf nog een schep bovenop heeft gegooid. Met name Theodosia krijgt er ongenadig van langs. Een passage ter illustratie, over de jeugd van Theodora en haar twee zussen:[1]

‘Zodra de meisjes oud genoeg waren liet de moeder ze daar op het toneel optreden, omdat ze aantrekkelijk waren – natuurlijk niet alle drie op hetzelfde moment, maar een voor een, wanneer ze in haar ogen de geschikte leeftijd hadden bereikt. De oudste, Comito, was toen al een van de bekendste prostituees van de stad en Theodora, die na haar kwam, was haar assistente. (…) Voorlopig was Theodora veel te jong om met een man naar bed te gaan en als een vrouw met hem de liefde te bedrijven, maar ze kon wel als een soort schandknaap de mannen gerieven (…) Met deze tegennatuurlijke verkoop van haar lichaam bracht zij geruime tijd in het bordeel door. Maar vanaf het moment dat ze volwassen en volgroeit was, sloot ze zich aan bij de actrices en werd meteen een prostituee van het slag dat door onze voorouders “de lichte cavalerie” werd genoemd.’

En over de volwassen Theodora:

‘Theodora bezat een geest die volledig vervuld was van een ingekankerde haat tegen haar medemensen. Niemand kon haar ooit overreden of dwingen iets te doen […] niemand waagde het ook om clementie te vragen voor een ander die het bij haar verbruid had. […] Wanneer de keizer iemand een opdracht had gegeven en zij was daarin niet gekend, veranderde de positie van zo’n man drastisch. Hij werd algauw oneervol ontslagen en stierf een zeer onwaardige dood. […] Maar al verschilden [Justinianus en Theodora] dan zo te zien in mentaliteit en leefwijze, ze hadden elkaar gevonden in hun hebzucht, bloeddorst en diepe weerzin tegen de waarheid. Beiden waren volleerde leugenaars…’

En zo gaat hij maar door. Procopius moet haar werkelijk diep hebben gehaat. (De band tussen de keizer en generaal Belisarius was zo nu en dan zeer gespannen, en het ligt voor de hand dat de medewerkers van de generaal dol waren op alle sappige verhalen over de keizer en zijn vrouw.) Maar niet alleen het beeld van ‘de hoer Theodora’, ook het beeld van de buitengewoon doortastende keizerin Theodora komt van Procopius. Theodora komt namelijk één keer heel prominent naar voren in dat andere werk, ‘De oorlogen’, en daarin lijkt Procopius haar juist als een heldin af te schilderen.

Het gebeurde tijdens het zogeheten Nika-oproer in Constantinopel. De bevolking van de stad had zich massaal tegen de keizer gekeerd en een ander tot keizer uitgeroepen. (Nika, ‘overwinning’,  was de strijdkreet van de opstandelingen.) Op een gegeven moment was de situatie dusdanig uit de hand gelopen dat Justinianus erover nadacht om de stad te ontvluchten. Theodora stak daar een stokje voor:[2]

‘De keizer en zijn hofhouding vroegen zich af of het beter was om te blijven of om te vluchten per schip. Er werden heel wat argumenten voor of tegen die twee mogelijkheden opgesomd. En keizerin Theodora sprak de volgende woorden: “Voor wat betreft de mening dat een vrouw zich niet tussen mannen moet begeven, en ook niet zelfbewust naar voren moet komen waar anderen wijken van angst – ik constateer dat de huidige crisis ons geen tijd laat om te bediscussiëren of we het een of het ander moeten doen. Want voor wie zijn belangen in het grootst denkbare gevaar ziet verkeren, zit er niets anders op dan zo snel mogelijk het beste besluit te nemen. Ik ben van mening dat onder de huidige omstandigheden, meer dan ooit, vluchten geen optie is, ook al brengen we onszelf zo in veiligheid. Want zoals het onmogelijk is voor een mens die het levenslicht heeft gezien om niet te sterven, zo is het voor wie keizer is geweest, onverdraaglijk een vluchteling te zijn. Moge ik nooit gescheiden worden van het purper!  En moge ik nooit de dag meemaken waarop degenen die mij begroeten, mij niet aanspreken als meesteres! Als u zichzelf wilt redden, O keizer, dan is dat eenvoudig. Want we zijn rijk; daar is de zee; hier liggen de schepen. Maar wie garandeert dat u, nadat u gered bent, niet zult constateren dat u die veiligheid graag zou inruilen voor de dood. Wat mezelf betreft, ik ben het eens met een oud gezegde dat het koningschap een mooi doodskleed is.” Nadat de keizerin zo gesproken had, werd iedereen vervuld met strijdlust en begonnen na te denken over verzet.’

En uiteindelijk zou Justinianus de opstand laten neerslaan, en daarna nog vele jaren heersen.

Procopius lijkt ons hier een heel andere Theodosia te presenteren. De keizerin die zich bereid toonde om in het harnas te sterven; die de weifelende raadgevers de les las en zo de redder werd van het keizerschap van Justinianus. De hoer ontpopt zich in ‘De oorlogen’ als een heldin!

Maar bovenstaande anekdote verdient nadere beschouwing. Ze is namelijk niet origineel. Procopius, of misschien moeten we zeggen Theodora, verwijst naar een verhaal uit het leven van misschien wel de meest beruchte tiran aller tijden: Dionysius van Syracuse. Ook hij kreeg op een dag te maken met een opstand van zijn onderdanen, en ook hij hoorde toen allerlei adviezen aan:[3]

‘Dionysius […] verzamelde zijn vrienden om met hen te overleggen over de situatie. Want hij had er zo weinig vertrouwen in dat hij zijn tirannieke macht zou kunnen behouden dat hij niet langer manieren zocht om de Syracusiërs te verslaan maar meer naar een manier zocht om zijn bewind op niet al te smadelijke wijze te beëindigen. Een van zijn vrienden – of zoals sommigen zeggen, zijn geadopteerde vader –, Heloris, zei tegen hem “tirannie is een mooi doodskleed”. Maar Polyxenus, zijn zwager, adviseerde hem om het snelste paard te nemen en te vertrekken in de richting van het gebied van de Carthagers, naar [zijn huurlingen] de Campaniërs die Himilcom daar had achtergelaten om de provincies van Sicilië te beschermen. Philistus echter, die na al deze gebeurtenissen zijn Geschiedenis zou schrijven, zei in tegenstelling tot Polyxenus dat het niet passend was om de tirannie te ontvluchten op een galopperend paard maar [dat het passender was om] verbannen te worden en aan de voeten weggesleept te worden. Dionysius zei dat hij het eens was met Philistus.’

De verhalen over de tiran Dionysius waren alom bekend. Velen die ‘De oorlogen’ lazen, of een publieke voorlezing bijwoonden, zullen de parallel onmiddellijk hebben opgemerkt. En ze begrepen wat Procopius hiermee wilde aangeven. Hij stelde de keizer op subtiele gelijk aan de beruchte titan van Syracuse. Voor hen vervulde Theodora ook geen heldenrol; ze was niet dapper, ze was niet meer dan de “aangever” van de parallel tussen beide heersers. En door dat advies in de mond te leggen van Theodora wilde Procopius misschien suggereren dat Justinianus nog mínder waard was dan Dionysius want hij krijgt het ‘doodskleed’ advies niet van een goede vriend maar van een vrouw. Terwijl mannen natuurlijk helemaal niet naar (hun) vrouwen horen te luisteren. Justinianus-in-paniek was nog minder waard dan een vrouw.

De lezer/luisteraar zal de parallel met Dionysius daarna in gedachten houden en afwachten of Procopius er nog meer mee doet. Welnu, Procopius suggereert in wat daarna komt dat Justinianus niet alleen een tiran en een lafaard was, maar ook dat hij een stuk wreder was dan Dionysius.

Dionysius mag dan een wrede tiran zijn geweest, eenmaal ervan overtuigd dat hij door moest pakken, opereerde hij opmerkelijk sluw én (voor deze keer) grootmoedig. Hij wist bij de Syracusiërs een vrijgeleide te krijgen en mocht de stad verlaten. Maar ondertussen riep hij in het geheim de hulp in van bovengenoemde Campaniërs. Hun onverwachte inval zorgde voor verwarring onder de Syracusiërs. En:

‘Zodra Dionysius dat hoorde, trok hij met zijn leger tegen hen ten strijde, overviel ze terwijl ze in wanorde verkeerden, en joeg ze met gemak uiteen bij de Nieuwe Stad, zoals deze wordt genoemd. Maar er kwamen er niet veel om omdat Dionysius, rijdend te midden van zijn mannen, hen ervan weerhield de vluchtelingen te doden. De Syracusiërs raakten verspreid over het land maar kort daarop verzamelden zevenduizend zich met de cavalerie in Aetne. Dionysius begroef de gesneuvelde Syracusiërs en stuurde ambassadeurs naar Aetne, om de vluchtelingen te vragen om een akkoord te sluiten en terug te keren naar hun geboortegrond, en hij zwoer dat hij tegen hen geen vijandschap zou koesteren. […] Dionysius behandelde de teruggekeerde vluchtelingen op humane wijze.’

De goed ingevoerde lezers/luisteraars die de verwijzing van Procopius hadden opgemerkt, kenden de afloop van de opstand der Syracusiërs, en konden dit vergelijken met de afloop van de Nika-opstand. Procopius schrijft:

‘De hoop van de Keizer was nu gevestigd op [de generaals] Belisarius en Mundus, waarvan de eerste net was teruggekeerd uit de Perzische Oorlog, met een gevolg dat tegelijkertijd zowel machtig als indrukwekkend was.’

Procopius was, zoals gezegd, een vertrouweling van Belisarius. Je merkt dat hij zijn uiterste best doet om zijn meerdere van elke blaam te zuiveren. Volgens Procopius zou Belisarius eerst een poging hebben gedaan om de door het volk aangewezen keizer, Hypatius, persoonlijk om te brengen. Hypatius en zijn aanhangers hadden zich verzameld in het enorme stadion van de stad. Belisarius probeerde bij Hyaptius te komen maar opstandige soldaten hielden hem tegen. Daarop stuurde de keizer hem terug, nu met een aantal manschappen. Belisarius kwam echter klem te zitten en zag geen andere mogelijkheid dan zijn manschappen de opdracht te geven het zwaard te trekken. Op dat moment sloegen de aanhangers van Hypatius op de vlucht. Mundus valt de menigte aan; de chaos is compleet. Volgens Procopius kwamen die dag in het stadion in totaal dertigduizend mensen om het leven. Hypatius en een andere opstandelingenleider, Pompeius, werden opgepakt en voor Justinianus gebracht. Die liet hen opsluiten – voor even:

 

‘En de soldaten doodde hen beiden de volgende dag en gooiden hun lichamen in de zee. De Keizer confisqueerde al hun bezit voor de publieke schatkist, en ook al het bezit van de senatoren die hun kant hadden gekozen. Later echter gaf hij aan de kinderen van Hypatius en Pompeius en alle anderen de titels terug die ze eerder hadden gehad, en het deel van hun bezit dat hij nog niet onder zij vrienden had verdeeld. Dat was het einde van de opstand in Constantinopel.’

 

Waar Dionysius zich had weten te beheersen, en zo de rust herstelde, daar ging Justinianus alle grenzen te buiten. Belisarius had zijn best gedaan om bloedvergieten te voorkomen (als we Procopius mogen geloven) maar Justinianus had het opstandige volk laten afslachten en hij had de lichamen van zijn tegenstanders niet begraven maar in zee geworpen. De goede verstaander (hoeveel zullen dat er geweest zijn?) wist genoeg.

Terug naar Theodora. Wat weten we nu wérkelijk over deze keizerin? Onze belangrijkste bron, Procopius, is op dit punt volstrekt onbetrouwbaar. Hij behoorde tot de ‘partij’ van Belisarius, een generaal die regelmatig overhoop lag met de keizer en zijn ambtenaren. Het is heel goed mogelijk dat Theodora door hen beschouwd werd als de kwaaie pier, de duistere macht achter de keizerstroon die de toch al weinig indrukwekkende keizer allerlei kwaadaardige adviezen influisterde, en hem alleen maar sterkte in zijn foute beslissingen. Procopius geloofde het allemaal – of hij kon het in elk geval goed gebruiken om Justinianus zwart te maken. En hij presenteert ons de ambitieuze hoer uit de sloppen van Constantinopel, die in de keizer een zielsverwant vond en hem, in tijden van crisis, de baas was. Hij schiep voor ons ‘de hoer die de machtigste vrouw ter wereld werd’. Dat beeld zal nooit vergaan. Daarvoor is het te mooi. Maar het is heel waarschijnlijk niet meer dan het product van Procopius’ allesverzengende haat.

illustratie: de actrice Sara Bernhardt in de rol van Theodora.

[1] Procopius, ‘Verzwegen verhalen’, vert. Hein L. van Dolen, Athenaeum, 2005, p.66/67; 90/92.

[2] Procopius, Oorlogen, boek I, hfdst. 24.

 

[3] Diodorus Siculus, Geschiedenis, boek 14, hfdst 8.

 

Marcel HulspasComment