De val van Mohammed

De val van de Profeet

Verte eens over vroeger! Vertel eens over de Profeet! In de jaren na de dood van Mohammed, ten tijde van de grote Arabische veroveringen, zullen de nazaten van Mohammeds metgezellen dat soort vragen vaak te horen hebben gekregen. En dan vertelden ze weer de oude vertrouwde verhalen over hun overwinningen, hun buit, en hun ontmoetingen met Mohammed. Elke keer misschien weer ietsje mooier dan de vorige keer. Herinneringen bestaan nu eenmaal uit anekdotes – en de eerste geschiedschrijvers van de islam moesten het dus doen met talloze van dergelijke persoonlijke, verfraaide anekdotes. Daar moesten ze ‘geschiedenis’ van bakken door uit al die verhalen en verhaaltjes de grote lijnen te distilleren.

Dat is ook wat de oudste biografie van Mohammed, de sira (‘weg’, levensloop) van Ibn Ishaak, zo fascinerend maakt. Je ziet hem worstelen met de anekdotes. Daardoor bevat de sira naast korte verhaaltjes heel wat gaten. Wat gebeurde er precies? Waaróm gebeurde dat? Ibn Ishaak heeft duidelijk geprobeerd er het beste van te maken. Hij selecteert, geeft commentaar, plaatst varianten naast elkaar. Maar Mohammed blijft de held van zijn verhaal. Neem de laatste levensjaren van Mohammed. Verhalen genoeg, maar het exacte verloop van de gebeurtenissen blijft duister. Mohammed is alom aanwezig, is steeds de grote leider, maar achter alle anekdotes klinkt een heel ander verhaal door: de carrière van Mohammed eindigde op beschamende wijze.

I.

Het hoogtepunt van Mohammeds roem (zo mogen we aannemen), was zijn terugkeer naar Mekka. Mohammed had de stad ooit achter zich gelaten en was naar Medina vertrokken, samen met een aantal metgezellen (de moehajiroen). Hij had zijn stadgenoten tegen zich in het harnas gejaagd door te roepen dat de Kaäba gezuiverd moest worden van vreemde goden, maar ze wilden niet naar hem luisteren en hij moest Mekka verlaten. In de ‘Medinese’ jaren was Mohammed opgeklommen tot de profeet van deze stad en hadden vele Medinezen (helpers, ansaar) zich bij hem aangesloten. Dankzij die ansaar en met hulp van een aantal bedoeïenenstammen was hij er uiteindelijk in geslaagd om de Mekkanen op de knieën te dwingen. Niet met geweld, maar door te dreigen met geweld. En hij gooide het op een akkoordje: als de Mekkanen (de stam Koeraisj) hem erkenden als hun profeet, dan zou hij hen met rust laten. En zo kon Mohammed ‘zegevierend’ de stad binnentrekken. Hij liet een aantal overlopers en brutale dichters doden maar de Mekkaanse leiders en hun strijders, de mannen waartegen hij, de moehajiroen en de ansaar jarenlang hadden gestreden, mochten van Mohammed gewoon naar huis gaan. Dat besluit wordt bondig naverteld in een anekdote over een toespraak tot de Mekkanen. Mohammed vroeg hen:

‘O Koeraisj, wat denken jullie dat ik met jullie zal doen? Ze antwoordden: ‘Het goede. Je bent een edele broeder en de zoon van een edele broeder.’ Hij zei: Ga heen want jullie zijn de vrijgelatenen.’ (Ibn Ishaak, p. 553)

Is dit ‘echt zo gebeurd’? Nee, dat denk ik niet. Mohammeds overeenkomst met de Mekkanen is hier in een notendop samengevat in een anekdote. Niemand twijfelt eraan de Mohammed de Mekkanen met rust liet; de rest is verfraaiing.

Mohammed schiep daarmee een enorm risico. Hij was weliswaar voortaan ‘de’ profeet van de Koeraisj, maar zijn strijders liepen op die manier veel buit mis. En daar kwam bij dat de ansaar waarschijnlijk al heel lang vreesden dat zoiets zou gebeuren. Mohammed was niet langer de leider die boven alle partijen verheven was.

Al die jaren waren de ansaar trouw geweest aan Mohammed. Ze hadden voor hem gestreden en ze hadden lijdzaam ondergaan hoe de moehajiroen (die zich als volgelingen van het eerste uur verheven voelden boven dat Medinese voetvolk) hen als minderen beschouwden, en hen voortdurend hadden vernederd. De spanningen tussen beide groepen waren zo nu en dan hoog opgelopen (Ibn Ishaak schrijft erover). Soms sloeg de vlam in de pan en dan moest Mohammed de boel sussen. Maar nu werd alles anders. Mohammed was teruggekeerd naar zijn vaderstad. Hij was weer onder zijn ‘broeders’. Voortaan zou Medina onderworpen zijn aan Mekka, en de ansaar zouden moeten buigen voor de Mekkanen. Mohammeds ‘edelmoedigheid’ jegens de Mekkanen moet met andere woorden tot grote spanningen hebben geleid onder de ansaar. Die zouden in de weken daarna tot een uitbarsting komen, op het slagveld.

II.

De val van Mekka leidde op een of andere wijze tot een conflict met de stammen Hawaazin en Thaqif; de laatste waren de inwoners van de oostelijk van Mekka gelegen stad Ta’if. Ibn Ishaak wil ons doen geloven dat deze stammen zich spontaan tegen Mohammed keerden:

 ‘Toen [de stam] Hawaazin hoorde dat God de stad Mekka aan de apostel had gegeven, verzamelde Malik ibn Auf al-Nasri hen. Daar verzamelden zich bij hem alle Thaqif en alle Nasr en Jusham.’ (566)

Hierop volgen weer wat anekdotes en sterke verhalen, maar het kwam er op neer dat Mohammed ten strijde moest trekken, eerst tegen de Hawaazin:

‘Toen marcheerde de apostel met tweeduizend Mekkanen en tienduizend van zijn gezellen die met hem waren uitgetrokken toen hij Mekka veroverde, twaalfduizend bij elkaar. De apostel gaf ‘Attaab het gezag over Mekka om te letten op de mannen die daar achter bleven.’ (567)

Of de aantallen kloppen, weten we niet. Ze zijn bedoeld om aan te geven dat het ‘voetvolk’ niet uit Mekkanen bestond. Het aanwijzen van een plaatsvervanger geeft aan dat de situatie in de stad gespannen was. Mohammed wilde waarschijnlijk zeker weten dat hij, in het geval van een nederlaag, de stad weer veilig zou kunnen betreden. De aanval op de Hawaazin liep uit op een nederlaag. Ibn Ishaak citeert een verslag:

‘Toen we de wadi Hoenayn naderden, daalden we af in een brede, hellende wadi, We daalden langzaam, in de ochtendschering. De vijand was daar voordat wij er waren en had zich verborgen in de zijwegen, kloven en nauwe spleten. Ze hadden zich verzameld en waren helemaal voorbereid, en God wat waren we bang toen, terwijl we afdaalden, ze ons als één man aanvielen. De mensen stoven uiteen en vluchtten zonder ergens op te letten. De apostel trok zich terug naar rechts en zei: “waar gaan jullie naartoe mannen? Kom naar mij, ik ben de apostel van God. Ik ben Mohammed de zoon van Abdoellah.” En niet voor niets stootten de kamelen op elkaar. De mannen vluchtten, slechts een aantal moehaijroen en ansaar en mannen van zijn familie, bleven bij de apostel.’ (569)

Het is het verhaal van een klassieke tactische fout: afdalen in een nauw dal, zonder de omringende hoogten te bezetten, zodat de kolom soldaten steeds smaller wordt en de vijand je van alle kant kan bestoken. Een nederlaag ‘uit het boekje’, zogezegd. Is dit ‘echt’ zo gebeurd? Waarschijnlijk niet. Niemand is er later in geslaagd tussen Mekka en Ta’if een wadi te vinden waar dit scenario zich kan hebben afgespeeld. Het is gewoon een mooi verhaal. Maar waar we niet aan hoeven te twijfelen is de kern van het verhaal, want die is niet fraai: het leger van Mohammed werd op de een of andere manier overvallen en uiteengejaagd. Het volgende door Ibn Ishaak opgetekende citaat geeft aan dat de Mekkanen de ansaar hiervoor de schuld gaven – ook al worden ze niet met name genoemd:

‘Toen de mannen op de vlucht sloegen en de ruwe kerels uit Mekka die met de apostel waren dat zagen, spraken sommigen op een manier waaruit hun vijandigheid bleek. Aboe Soefyaan ibn Harb [de Mekkaanse leider] zei: “ze vluchten vast tot aan de zee.”’ (569)

Het is heel goed mogelijk dat de ansaar geen zin hadden om te vechten voor de Mekkaanse leiders, zoals Aboe Soefyaan. Tegelijkertijd zijn er (dat zal niet verbazen) ook anekdotes waarin de ansaar juist een heldenrol vervullen. Volgens één daarvan riep Mohammed de vluchtende ansaar op om zich te verzamelen:

‘Uiteindelijk waren er een honderdtal verzameld en zij gingen voorwaarts en vochten. Ze stonden pal in het gevecht en de apostel, staande in zijn stijgbeugels, keek neer op de chaos terwijl ze aan het vechten waren en zei: nu is de oven heet!’ (570)

Mooi, zoveel vechtlust. Maar stijgbeugels zouden pas veel later tot de standaard uitrusting gaan behoren. Er is ook een anekdote waarin Mohammeds schoonzoon ‘Ali de heldenrol vervult, samen met een lid van de ansaar. (U moet weten, ‘Ali zou jaren later een greep naar de macht doen, en daarbij gesteund worden door de Medinezen.) Beide zouden de standaarddrager van de Hawaazin hebben vermoord en daarna was het snel afgelopen:

‘ ‘Ali en een van de ansaar keerden zich naar hem. Ali kwam van achteren en sneed de pezen van de kameel door en het dier viel op zijn buik. En de Ansaar sprong bovenop hem en gaf [de berijder] een harde slag waardoor zijn voet door de lucht vloog met de helft van zijn been, en hij viel uit zijn zadel. De mannen gingen door met vechten en bij God, toen zij die gevlucht waren terugkeerden, vonden ze rond de apostel alleen maar geboeide gevangenen.’ (570)

En zo was er toch een happy end, met dank aan een ansaar. Maar een echte beschrijving van de overwinning op de Hawaazin ontbreekt.

III.

Hierna geeft Ibn Ishaak nog wat anekdotes over het uitdelen van gevangengenomen vrouwen van de Hawaazin, en is er een overzicht van de gevallen ‘martelaren van Hoenayn’ (een handjevol namen, merkwaardig genoeg) gevolgd door poezië over de ‘overwinning’. In werkelijkheid hebben de Mekkanen (en ansaar) zich moet hergroeperen, hebben ze waarschijnlijk wel vrouwen en kinderen gevangen genomen maar konden de Hawaazin strijders ontglippen. Mohammed trok verder naar al-Ta’if:

‘Toen de vluchtelingen van Thaqif naar Al-Ta’if kwamen, sloten ze de poorten van de stad en bereidden ze zich voor op oorlog. (…) Toen hij klaar was in Hoenayn ging de apostel naar Al-Ta’if.’ (587)

Hierop volgt weer liederen en gedichten. Mohammed sloeg het beleg om de stad – moeten we hieruit afleiden:

‘Hij reisde verder tot hij bij al-Ta’if was en zette daar zijn kamp op. Sommigen van ze medestrijders werden gedood door de pijlen want het kamp stond te dicht bij de muur van Al-Ta’if en de pijlen konden hen bereiken. De moslims konden niet door de muur breken omdat [de Thaqif] de poort gesloten hadden. Toen deze mannen gedood werden, zette hij zijn kamp op ongeveer waar nu zijn moskee staat. Hij belegerde hen gedurende zo’n twintig dagen.’ (589)

Ook dit is niet meer dan een anekdote over een standaard tactische fout. Blijf buiten schot! Uit niets blijkt dat Mohammed de stad heeft veroverd. We krijgen wat anekdotes over vrouwen en buit, en dan een kort lijstje ‘martelaren’. En Mohammed vertrok weer. De volgende anekdote maakt duidelijk dat de strijd met een akkoord zou eindigen:

‘Toen hij al-Ta’if verliet, ging de apostel naar Dahnaa maar maakte met zijn metgezellen een (tussen)stop bij Al-Jiraana, waar hij een groot aantal gevangenen van de Hawaazin had [gevangen gezet]. Een van de metgezellen [van Mohammed] op de dag dat hij de Thaqif verliet, vroeg hem hen te vervloeken maar hij zei: “O God, leid de Thaqif en breng ze [naar de islam].’ (592)

Moest de buit verdeeld? Nee. Mohammed ging naar Al-Jiraana om te onderhandelen met de Hawaazin over de teruggave van vrouwen en kinderen. De anekdotes gaan over vrouwen en kinderen, maar die vormden waarschijnlijk onderdeel van brede onderhandelingen. De Hawaazin beloofden vrede maar eisten hun vrouwen en kinderen terug. Mohammed, aldus Ibn Ishaak, vroeg de moehajiroen en de ansaar om de gevangen die ze hadden gemaakt, over te dragen. Sommigen weigerden mee te werken. Waarop Mohammed zei:

‘”Hij die vasthoudt aan zijn recht op deze gevangenen zal zes kamelen krijgen voor elke man uit de eerstvolgende buit die ik neem.” Toen werden de vrouwen en kinderen verenigd met hun mannen.’

De ‘eerstvolgende buit’? Mohammed leek alleen nog maar in staat om te praten. Maar volgens Ibn Ishaak werd de profeet zonder meer gehoorzaamd. Iedereen leverde spontaan zijn levende, welverdiende buit weer in. Gebeurde dat écht? Gebeurde dat onder druk? We weten het niet. Er volgt een anekdote over Mohammed die een vrouw weggeeft. Ondertussen sloot Mohammed een verdrag met de Hawaazin. Tenminste, dat kunnen we afleiden uit de vermelding dat hun leider, Malik ibn Auf, zich óók zou hebben gemeld voor teruggave van zijn familieleden, zijn bezit, plus honderd kamelen. ‘Hij werd een uitstekende moslim’, lezen we, en zou daarna aan de kant van Mohammed tegen de Thaqif hebben gevochten. (Gevechten waar we verder niets over horen. Later wordt duidelijk dat ook met Ta’if een verdrag werd gesloten.)

IV.

Geen buit, maar vredesverdragen met naburige stammen en steden. Die aanpak was wellicht verstandig, of bedoeld om de invloed van de ansaar te verzwakken, maar de interne spanningen bereiken een kookpunt. Uiteindelijk keren de ansaar zich tegen Mohammed zélf. Dat is af te leiden uit de volgende opmerkelijke anekdote:

‘Nadat de apostel de gevangenen van Hoenayn had teruggegeven aan hun volk reed  hij weg en de mannen volgden hem, zeggend: “O apostel, verdeel onze buit van kamelen en kudden onder ons.” Totdat ze hem met de rug tegen een boom duwden, en zijn mantel werd van zijn lijf gescheurd en hij riep: “Geef me mijn mantel terug, mannen, want bij God als jullie zoveel schapen hadden als er bomen staan in Tihaana zou ik ze onder jullie verdelen; jullie hebben gezien dat ik niet gierig ben of een lafaard of onbetrouwbaar.” Toen ging hij naar zijn kameel en nam een haar van zijn bult en hield deze omhoog tussen zijn vingers en zei: “Mannen, ik heb niets dan een vijfde van jullie buit, zelfs als het gaat om deze haar. En dat vijfde zal ik jullie teruggeven.’ (594)

Een actie van een paar heethoofden? We horen geen namen, en niks over enige bestraffing. Het heeft er meer van weg dat dit de beschrijving ‘in een notendop’ is van een massale opstand tegen het gezag van Mohammed. De anekdote bevat allerlei versluierende formuleringen. Zo wordt gesuggereerd dat het de daders alleen maar om buit ging: ‘verdeel onze buit onder ons…’ En Mohammeds antwoord gaat uitsluitend over het feit dat hij (zoals elke leider) nooit meer dan een vijfde van elke buit voor zichzelf reserveerde. En hij was in zijn oneindige goedheid bereid om zijn deel af te staan. Waren de ansaar zó ontevreden dat ze zijn aandeel wilden hebben? Het zou kunnen. Het is in elk geval duidelijk dat Mohammed op een gegeven moment opgejaagd en diep vernederd werd (zijn profetenmantel werd van zijn lijf gerukt) en dat hij mogelijk in levensgevaar was. Mohammed had zijn strijders in de steek gelaten, verraden. Hij was hun vereerde leider niet meer.

Mohammed was te ver gegaan. Direct na bovenstaande anekdote (waarvan het slot dus moet suggereren dat alles uiteindelijk weer pais en vree was) vertelt Ibn Ishaak kort hoe en waarom Mohammed al die tijd, vanaf zijn intocht in Mekka, te werk was gegaan:

‘De apostel gaf geschenken aan hen wiens harten overgehaald moesten worden, vooral de leiders van het leger, om hen voor zich te winnen en door hen hun volk. Hij gaf honderd kamelen aan (…)’ (594)

Hij vergaarde geen buit, en deelde alleen maar uit. De ansaar visten daarbij steevast achter het net. Hun onvrede klinkt door in een anekdote die de latere historicus Tabari op deze plek aan de sira heeft toegevoegd:

‘Toen de apostel deze giften had verdeeld onder de Koeraisj en de bedoeïenenstammen, en de ansaar niets kregen, nam deze stam van ansaar dat ernstig op en ze praatten er veel over, tot een van hen zei: “Bij God, de apostel heeft zijn eigen mensen ontmoet.”’ (596)

Met andere woorden: hun profeet was geen Medinees, geen ansaar meer. Vervolgens sprak Mohammed de ansaar als volgt toe:

‘Zijn jullie verontrust vanwege de goede dingen van het leven die ik gebruik om een volk over te halen, opdat ze moslims zullen worden terwijl ik jullie jullie islam geef?’ Zijn jullie niet tevreden dat mannen veestapels en kudden meenemen terwijl jullie de apostel van God mee terugnemen? Bij hem in wiens hand de ziel van Mohammed is, was er geen migratie geweest, ik was een Ansaar geweest. Als alle mannen een kant op gingen en de ansaar een andere, dan ging ik met de ansaar. God, heb medelijden met de ansaar, hun zonen en de zonen van hun zonen.’ De mensen huilden tot de tranen door hun baarden liepen en ze zeiden: We zijn tevreden met de apostel van God als ons deel in de buit. Toen ging de apostel weg en ze gingen uiteen.’ (596/97)

De ansaar moesten voortaan tevreden zijn. Nadat de leiders van de Mekkanen, de Hawaazin, de Thaqif et cetera vorstelijk waren omgekocht zodat ze zich bij Mekka aansloten, moesten de ansaar genoegen nemen met het geloof. Eind goed al goed, zo suggereert deze anekdote. Zou het ;echt? Zouden ze écht gehuild hebben van ontroering? Het venijn zit hier in de staart: als ze geen vrouwen kregen, geen kinderen, geen materiële buit, dan was Mohammed hun buit. Dat klinkt als stoere dichterlijke taal, maar het was de brute waarheid. De ansaar gijzelden Mohammed.

Mohammed en zijn directe familie vestigden zich daarna in Medina. Dat staat vast. Maar deed hij dat vrijwillig? Moeten we écht geloven dat deze Mekkaan, die ooit gezworen had dat hij naar die stad zou terugkeren, die de stad had ‘heroverd’ en de Kaäba had gezuiverd, de man die zichzelf beschouwde als de profeet van de Mekkanen – moeten we écht geloven dat hij uit vrije wil in Medina ging wonen? Honderden kilometers van zijn stad en zijn heiligdom? Ik geloof er niets van. Mohammed werd simpelweg gegijzeld door de ansaar. Mekka had misschien de macht; zíj hadden de Mekkaanse profeet. En waarschijnlijk kwam dat de Mekkanen ook wel goed uit.

Ibn Ishaak spreekt uiteraard niet van ‘gevangenschap’ of een ‘gijzeling’ maar Mohammeds verblijf aldaar valt nauwelijks anders te begrijpen. Hij had niets meer te vertellen. De Mekkanen beschikten voortaan over een indrukwekkende legermacht en konden doen wat ze wilden. Mohammed maakte daarna nog enkele pelgrimages naar Mekka, en hij zou de Mekkanen daarbij plechtig hebben toegesproken. Hij stierf korte tijd later.

 

 

Marcel Hulspas1 Comment