Wat te doen tegen 'het gif van islamofobie'?

 

Wat is islamofobie? Is iemand die ‘de islam’ gevaarlijk vindt, of een ‘achterlijke cultuur’, islamofoob? Is hij of zij bang, en is die angst irrationeel, een afwijking, een ‘fobie’? Het begrip is met andere woorden al heel lang onderwerp van discussie. Dus je zou verwachten dat wanneer iemand een essay schrijft over ‘Het sluipend gif van islamofobie’, hij zijn betoog start met een definitie. Zeker wanneer hij zijn eerste hoofdstuk begint met: ‘Elke tsunami heeft zijn voortekenen. Zo ook de huidige vloedgolf van islamofobie.’ Waar hebben we het over? Wat voor vloedgolf komt er op ons af? Walter Palm, de auteur van dat essay, begint na zijn alarmerende opening met een samenvatting van Rushdie-affaire, de wereldwijde woede-uitbarstingen onder moslims naar aanleiding van het verschijnen van ‘De duivelsverzen’. Dat was volgens hem het eerste voorteken. Na afloop van die affaire, aldus Palm, ‘bleef in de publieke opinie het beeld hangen van de islam als intolerante godsdienst met fanatieke gelovigen.’ Is dat beeld dan ‘islamofobie’? Het is in elk geval heel wat ouder dan de Rushdie-affaire. Na wat faits divers over ons koloniale verleden, de Indische NSB en de Indische roots van Wilders, Bolkestein en Baudet (‘Het zou zo maar kunnen dat hun afkeer van de islam voortvloeit uit hun familiegeschiedenis’) komt Palm met het tweede ‘voorteken’: de toespraak van Frits Bolkestein in 1991 in Luzern, waarin hij de Westerse cultuur superieur noemde aan andere culturen. Waar of niet, wijs of niet – is neerkijken op de islam dan ‘islamfobie’?

Pas op pagina 36 (na Paul Scheffers ‘Multiculturele drama’, 9/11 en andere aanslagen) komt Palm met een soort van poging tot definitie. Eerst schrijft hij dat islamofobie omschreven ‘kan’ worden ‘als een totale aversie tegen de islam, ofwel het radicaal afwijzen van alles wat met de islam te maken heeft, inclusief moslims.’ Daarna geeft Palm een definitie van VU-onderzoekster Ineke van der Valk: ‘Een historisch-maatschappelijk gegroeide ideologie die met behulp van beelden […] systematisch en consistent een negatieve betekenis geeft aan “de islam” en/of aan “moslims”.’ Dit is in de kern hetzelfde als de eerste definitie, maar dan wollig geformuleerd. Alles en iedereen is immers ‘historisch-maatschappelijk gegroeid’ en zonder beelden kan geen ideologie bestaan – maar waar ik tegen aanhik: islam en moslims ‘een negatieve betekenis geven’ is nog lang geen ideologie. Vervolgens citeert Palm een derde definitie, van de Britse denktank The Runnymede Trust, die acht ‘uitingen’ van islamofobie heeft geformuleerd:

1.       De islam wordt gezien als monolithisch en statisch.

2.       … als een wereld (?) die geen normen of waarden gemeen heeft met andere culturen.

3.       … als inferieur aan het Westen (barbaars, seksistisch, primitief en irrationeel)

4.       … gewelddadig, steun verlenend aan terrorisme en uit zijnd op een clash of civilizations.

5.       … een politieke ideologie die ingezet wordt voor militaire en politieke doeleinden.

6.       Kritiek van de islam op de westerse wereld wordt bij voorbaat afgewezen.

7.       Vijandigheid tegenover de islam wordt gebruikt om discriminatie van moslims goed te praten.

8.       Islamofobie wordt gezien als normaal.

Het is een merkwaardig lijstje, vol doublures en open deuren. De denktank had volgens mij kunnen volstaan met ‘islamofobie is de overtuiging dat er niks deugt aan de islam en aan moslims, en dat de islam geweld predikt.’ De rest volgt daar uit. Maakt Palm een keuze? Of komt hij met een eigen definitie van dit ‘gif’ dat ‘als een tsunami’ ons land overspoelt? Nee. Hij kiest niet en formuleert niets. Hij sluit af met de raadselachtige opmerking dat hij liever spreekt van ‘islamofobie’ dan van ‘moslimhaat’ want dat laatste kan volgens hem ook ‘haat dóór moslims’ betekenen. En hij geeft daarbij als voorbeeld een volkomen vergeten betekenis van het begrip ‘jodenhaat’. Het blijft dus onduidelijk wat hij onder islamofobie verstaat. En dat terwijl deze oud-ambtenaar zich op p. 116 omschrijft als ‘een mathematicus die getraind is in logisch denken.’ Welnu, een beetje ‘mathematicus’ weet dat logisch denken staat of valt bij heldere definities. En die geeft hij niet.

I.

Is dit een louter academische kwestie? Zeker niet. Wie niet weet wat hij zoekt, waar hij op moet letten, raakt het spoor al snel bijster. En dat is wat Palm overkomt. Hij vervolgt zijn essay met zo’n honderd pagina’s samenvatting van de recente parlementaire geschiedenis. Dat Pim Fortuyn goed scoort in de meeste definities van ‘islamofobie’ spreekt vanzelf. Zijn opkomst in de winter van 2011/2012 viel naadloos samen met de schokgolven veroorzaakt door 9/11. Met zijn uitlatingen over de islam en moslims wist hij bgrote aantallen xenofobe stemmers (zo u wilt: van bange, zich belaagd voelende, blanke burgers) bij andere partijen weg te lokken. Daarop volgden de moord op Fortuyn en de ondergang van de LPF, en vervolgens deden de traditionele politieke partijen hun best om Pims verweesde electoraat aan zich te binden. Die pogingen leidden tot grote spanningen binnen de PvdA, en diepe kloven in de VVD. Rita Verdonk vertrok en faalde; Geert Wilders vertrok en voerde zijn stemvee de politieke woestijn in. De pogingen leidden tot weinig verheffende pleidooien, wetsvoorstellen en wetten die langs de constitutionele grenzen schuurden. (Of een grondwetswijziging zouden vereisen, wat kan, maar weinig realistisch is.) Palms beschrijving van twintig jaar Haagse treurnis is weinig boeiend. Het is een opsomming van verkiezingsuitslagen, zo nu en dan onderbroken door opmerkingen als (p. 89):

‘Helaas moet geconcludeerd worden dat in 2017 het sluipend gif van de islamofobie ook het CDA en de VVD heeft geïnfecteerd. Islamofobie is niet langer beperkt tot de PVV die dit opzichtig uitdraagt maar is zeker ook aanwezig bij het CDA en de VVD, die tussen de regels door suggereren dat er wel degelijk iets aan de hand is met de islam.’

(Er is inderdaad iets aan de hand met de islam. Ik kom daarop terug.)

Palm ziet overal islamofobie. Bij discriminatie op de werkvloer, bij gedoe over een agente met een hoofddoekje, in het debat over ritueel slachten, over opgewonden Turken in Rotterdam, een salafistische prediker in Den Haag, et cetera. Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van domme regelzucht, onbeholpenheid, kippendrift, bot gedrag, racisme, angst voor wat ‘anders’ is of gewoon geen zin in ‘gedoe’, kortom de drijfveren achter al die grote en kleine incidenten zijn zelden fraai maar ze lopen ook vér uiteen. Zo niet bij Palm. Volgens Palm zijn het allemaal tekenen van islamofobie. Palm heeft maar één verklaring. En if you only have a hammer, everything looks like a nail. (Hij lardeert zijn essay overigens met quasi-intellectuele, irrelevante terzijdes over boeken, films, de Newton-pendel, Beaudelaire en zo meer. De functie daarvan is duister. Palm wil blijkbaar laten zien dat hij niet van de straat is.)

II.

En dat lijkt me niet verstandig. Want het laatste waar onze samenleving bij gebaat is, is de platte conclusie dat al die grote en kleine incidenten ten diepste voortkomen uit een categorisch afwijzen van de islam. Je speelt er radicale stromingen mee in de kaart. Palm weet dat. Hij schrijft (p. 128):

‘In de jaren na 9/11 groeide een islamitische generatie op in een maatschappelijk klimaat dat door hen wordt ervaren als islamofoob. (…) slechts een minieme fractie van deze angry young men kiest ervoor om als wraak voor het door hen ervaren islamofobe maatschappelijke klimaat terrorist te worden. Terrorisme dus als boemerang van islamofobie.’

Dat werkt inderdaad zo. We moeten alert zijn op ervaren islamofobie. Op de interpretatie van de (inderdaad vaak gure) werkelijkheid. Palm levert blijkbaar graag een bijdrage aan die duistere interpretatie. (Ik kom nog terug op die keuze, die Palm hier als heel logisch presenteert, voor terrorisme.)

Op een gegeven moment lijkt het er zelfs op dat Palm de tegenstellingen graag nog wat verder opstookt, wanneer hij op pagina 144 begint over het Actieprogramma van het kabinet-Rutte (uit 2014, gericht tegen de uitstroom van jongeren richting Syrië). Dat programma, schrijft Palm:

‘… bevatte een spervuur van strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen, als was het een oorlogsverklaring aan de islamitische gemeenschap. [Het] heeft de kloof met de islamitische gemeenschap vergroot en het wantrouwen versterkt.’

Dat de overheid weinig subtiel kan zijn, is duidelijk. Palm verwijst terecht naar de heisa rond het Haga Lyceum als voorbeeld van ingrijpen dat weinig bevorderlijk is voor de relatie tussen overheid met moslims. (En waarbij de AIVD zich gedroeg als een olifant in de porseleinkast.) Maar een oorlogsverklaring? Het is geen slip of the pen, even verderop (p. 160) gaat Palm op dezelfde wijze loesoe. Het Actieprogramma:

‘.. dat door de moslimgemeenschap in Nederland opgevat kon worden als een oorlogsverklaring…’

Dat heeft de moslimgemeenschap gelukkig niet gedaan. Slechts een minderheid van de moslims voelt enig respect voor, of solidariteit met, een deel van de jihadisten. Palm citeert geen enkele moslim die deze aantijging onderschrijft (nergens in zijn essay worden moslims geciteerd) en hij heeft er zélf al op gewezen dat een groot aantal Londense imams bekendmaakte nooit mee te zullen werken aan de (islamitische) begrafenis van een aanslagpleger.

Waarom reageert Palm zo hysterisch op het Actieprogramma? Volgens hem schuilt het gevaar voor moslims in een van de daarin voorgestelde maatregelen (tegelijk ook het meest heikele punt uit dat Actieprogramma), namelijk Syriëgangers de Nederlandse nationaliteit ontnemen omdat ze zich hebben aangesloten bij een organisatie die in oorlog is met Nederland. Palm doet eerst een gekunstelde poging om aan te tonen dat zo’n besluit ongrondwettig is, omdat het op gespannen voet zou staan met de Mensenrechten (p. 167):

‘Hetzelfde vergrijp wordt ongelijk gestraft. Een jihadist met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit behoudt zijn nationaliteit, omdat van rechtswege niemand stateloos gemaakt mag worden. Maar een jihadist met een dubbele nationaliteit verliest de Nederlandse nationaliteit.’

Nou, daar ligt de wetgever écht niet wakker van. Maar volgens Palm loopt door dit voornemen de complete moslimgemeenschap gevaar. Want hiermee is het hek van de dam (p. 168):

‘De doos van Pandora is met deze stap wagenwijd opengezet. Want wie garandeert dat de volgende stap niet zal zijn dat criminele personen met een dubbele nationaliteit of Turkse Nederlanders die met een Turkse vlag demonstreren de nationaliteit wordt ontnomen? In nazi-Duitstand…’

Inderdaad. Wie garandeert ons dat Nederlandse politici geen nazi’s zijn, of zullen worden? De moslimgemeenschap moet de Nederlandse overheid dus maar snel de oorlog verklaren!

III.

In de laatste twintig pagina’s van zijn essay komt Palm met ‘een antidotum voor het sluipend gif’ oftewel ‘een deltaplan tegen de tsunami van de islamofobie’ dat gedurende meerdere decennia moet worden uitgevoerd.  Het bestaat uit vier ‘speerpunten’ en twee ‘flankerende maatregelen’. Ik som ze eerst even op. De speerpunten zijn:

1.       Politici, media en kerkleiders geven aan dat terroristische aanslagen die in naam van de islam worden uitgevoerd, niet representatief zijn voor deze godsdienst.

2.       Het kabinet sluit met de grootste urgentie een structurele strategische alliantie met representatieve progressieve minderhedenorganisaties.

3.       De vrije val van de structuur van de Grondwet wordt gestuit.

4.       Maak binnen de wettelijke grenzen meer ruimte voor nonconformisme.

En de twee ‘flankerende maatregelen’:

1.       Het kabinet bevordert structurele ontmoetingen tussen doelgroepen met gebruikmaking van programma’s als ‘Eigenwijze Buurten’ en projecten als ‘Zoet & Zout’.

2.       Het kabinet bevordert dat in het onderwijs aandacht wordt besteed aan de belangrijke bijdrage van de islamitische wetenschappers aan onder meer de wiskunde, de astronomie, de optometrie en de cartografie.

Een paar opmerkingen hierover.

Speerpunt 1 is zeker noodzakelijk, maar de waarde daarvan is beperkt. De term ‘kerk’ leiders is daarbij merkwaardig. Bedoelt Palm christelijke kerkleiders? Speerpunt 3 is een pleidooi voor het instellen van een Constitutioneel hof dat wetten kan toetsen aan de Grondwet. Een voorstel recent nog gedaan door de Staatscommissie Remkes. Zo’n Hof zou volgens Palm discriminerende wetgeving voorkomen. Dat is maar de vraag. Ook met een Hof blijft discutabele wetgeving als de ‘Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding’ wat het is: discutabel. Niemand weet of zo’n Hof iets gaat uithalen, en zoiets vergt een herziening van de grondwet. Palm stelt ook nog voor om ‘lesmateriaal’ te verspreiden over de Grondwet. Tja.

Palms toelichting bij zijn Speerpunt 4 verzandt in een verwarrend betoog over het weigeren om een vrouw de hand te schudden, de hoofddoek uiteraard, en het keppeltje. Het zou allemaal moeten worden beschouwd als ‘nonconformistisch gedrag dat niet bij de wet is verboden.’ Wellicht had hij hier iets kunnen zeggen over andere ‘nonconformistische’ tradities van moslims die lastig liggen binnen onze samenleving, zoals kledingvoorschriften, de minderwaardige positie van de vrouw en de opvattingen over homo’s. Maar dat doet hij niet. Sterker nog, die pijnpunten, die sterk bijdragen aan ‘islamofobie’, worden in dit hele essay nergens genoemd!

Het enige concrete ‘speerpunt’ lijkt dus nummer 2 te zijn, die ‘strategische alliantie’ van ‘het kabinet’ met ‘minderhedenorganisaties’. Die alliantie moet volgens Palm twee ambities hebben: ‘bevorderen van maatschappelijke binding en tegengaan van radicalisering.’ Het woordje islamofobie komt hier merkwaardig genoeg niet in voor. Palm gaat ook volledig voorbij aan de vraag of een kabinet (een reeks kabinetten?) een alliantie moet aangaan met belangenorganisaties. Dat doen kabinetten nooit. Vervolgens komt Palm met drie randvoorwaarden. De eerste is een herhaling van speerpunt 1. De tweede randvoorwaarde luidt (p. 198):

‘Dat het kabinet concrete activiteiten ontplooit gericht op de bestrijding van rechts-extremisme, het herstel van het vertrouwen van de moslimgemeenschap in de overheid en het waarborgen van de vrijheid van godsdienst.’

De derde voorwaarde luidt dat ‘het kabinet’ dient te zorgen voor:

‘…een stevige verankering in juridische en financiële zin van deze solide, robuuste en strategische alliantie.’

Allemaal erg vaag, als je het mij vraagt. Maar daarna komt Palm met de voorwaarden waaraan de deelnemende minderhedenorganisaties moeten voldoen. Die zijn veel minder vaag. Ze moeten representatief zijn, dat wil zeggen:

‘…geworteld zijn in de haarvaten van hun achterbannen. De helft van hun besturen moeten bestaan uit vrouwen. Een derde van de bestuursleden moet jonger zijn dan dertig jaar. (…) progressief zijn in de zin dat zij de gelijkheid van man en vrouw, en de acceptatie van lhbt een warm hart toedragen. (…) absoluut seculier zijn. Het mogen geen moskeeorganisaties zijn, of organisaties die daartegenaan schuren. Keer op keer is aangetoond dat minderheden zich niet vertegenwoordigd voelen door religieuze organisaties.’

Palm noemt geen organisaties die hieraan voldoen. Begrijpelijk. Die zijn er niet. En die komen er ook niet want dit is een volstrekt onmogelijk eisenpakket. En het oprichten van deze hippe, progressieve minderhedenorganisaties, die ook nog eens (een afschuwelijke formulering) ‘geworteld’ moeten zijn ‘in de haarvaten van hun achterbannen’, is volgens Palm ‘de eigen verantwoordelijkheid van de minderhedenorganisaties’ (zelf??). En dat alles moet met ‘de grootste urgentie’. Merk op dat in de formulering van de ‘alliantie’ tegen de islamofobie de worden ‘islam’ of ‘moslim’ niet voorkomen. Palm spreekt vaag over ‘minderheden’. Ook niet-islamitische? En elke binding met een moskee, of met moskeeën, is verboden. Moslimminderheden moeten dus puur seculiere, progressieve organisaties oprichten; daar mag ‘het kabinet’ dan mee praten. En die alliantie moet dan het vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschap herstellen.

Ik zeg maar niets over de twee ‘flankerende maatregelen’ in de strijd tegen islamofobie.

IV.

‘Het sluipend gif…’ kent één grote afwezige. Dat is de moslimgemeenschap. (Voor zover je bij de moslims in Nederland van een ‘gemeenschap’ kunt spreken.) Palm citeert geen moslims en noemt geen organisaties. Hij weet dat er moslims van Turkse en Marokkaanse komaf zijn en dat is het wel zo’n beetje. Ook over de islam weet hij niets te vertellen. En toch, ‘islamofobie’, daar zit het woordje islam in. ‘De islam’ is een deel van het probleem. Vergaderingen, plechtige uitspraken, stoere taal, voorlichting door buurtprojecten of onderwijsmateriaal: het is allemaal leuk en aardig, wie weet heeft het enig effect, maar het is niet de oplossing. De kern van het probleem is het beeld dat de ‘gemiddelde Nederlander’ van de islam heeft, en dat betekent dat we moeten kijken naar de manier waarop de islam naar buiten treedt.

Ik stel voor om islamofobie te definiëren op basis van de elementen ‘islam’ en fobie’ (phoibos, diepe angst). Islamofobie is dan een irrationele angst voor de islam in het algemeen. En die angst komt veel voor. Velen zijn ervan overtuigd dat de islam aanzet tot de onderwerping van de westerse samenleving om deze om te vormen tot een islamitische heilstaat. Ze menen te weten dat het grootste deel van de moslims dit streven onderschrijft en dat het hier om een reëel gevaar gaat. Als niet-moslims zich niet krachtig verzetten, zullen we straks allemaal, zogezegd, in een boerka of djellaba moeten lopen.

Dat streven naar wereldmacht is op zich is geen verzinsel. Eeuwenlang was dat inderdaad een centraal onderdeel van de islam en werd de gewelddadige jihad tegen de ongelovigen beschouwd als een religieuze plicht en een goede daad. Het kost dus geen moeite om, in oude geschriften, folders of op het internet, moslimgeleerden te vinden die dit nog steeds verkondigen. Die ambitie is ook niet uniek. In zijn hoogtijdagen koesterde het christendom exact dezelfde ambitie. Het punt is alleen dat dit streven in de moderne islam nauwelijks nog een rol speelt. Verreweg de meeste predikers en imams zijn niet bezig met ‘de wereld veroveren’. Integendeel, in hun ogen vormt de wereld der ongelovigen juist een enorme bedreiging voor de islam. Ze waarschuwen de gelovigen voor de opmars van verderfelijke westerse waarden zoals ongeloof, vrouwenrechten, seks voor het huwelijk, porno en ga zo maar door. Velen van hen hopen dat ze de gelovigen kunnen leren goed van kwaad te onderscheiden en trouw te blijven aan de islamitische kernwaarden. (Maar ja, wat zijn die waarden precies?) Daarnaast er zijn ook predikers die elk compromis met het Westen afwijzen en die de gelovigen oproepen tot een terugkeer naar de ware islam, naar vroeger tijden, toen het geloof nog zuiver en onverslaanbaar was. Dit is de kern van het salafisme.[1] En eigenlijk gaat het hier om de islamitische variant op wat binnen elke religie van tijd tot tijd plaatsvindt: de roep terug te keren naar de bron, naar het begin. Ook binnen het christendom klinkt regelmatig de oproep om te ‘herbronnen’, om weer te leven zoals Jezus en zijn apostelen dat deden (ofwel: ‘Wat zou Jezus doen?’). Elke moslim vindt dat in principe een goed idee. Zoals de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb ooit zei: elke moslims is een beetje een salafist.

V.

Op dit punt is er een interessant verschil tussen de islam en het christendom. Jezus en zijn apostelen trokken wat rond, ze predikten, verrichten wonderen en deden verder geen vlieg kwaad. (ik vergeet voor het gemak even het verjagen van de geldwisselaars uit de voorhof van de Tempel.) Christus wees geweld nadrukkelijk af. Mohammed en zijn metgezellen daarentegen leefden in een totaal andere omgeving. Zij waren voortdurend in oorlog met ‘ongelovigen’. Strijd was een legitiem middel om het geloof te verdedigen en te verbreiden.

Behoort het bestrijden van de ongelovigen daarmee ook tot de boodschap van het salafisme? Voor de meeste salafistische predikers is dat een stap te ver. Ze roepen gelovigen op Westerse waarden radicaal af te wijzen, ze prijzen de jihad als een religieuze plicht, maar ze roepen hun volgelingen niét op de wapens op te nemen. Daarnaast zijn er ook predikers die zeggen dat het Westen al vele jaren in oorlog is met de islam, en dat op gelovigen de plicht rust in actie te komen. Een dergelijk geluid hebben we in Europa al zo’n 250 jaar niet meer gehoord. We zijn het niet meer gewend. En het verontrustende is dat er moslims opstaan die daarnaar luisteren en kiezen voor geweld.

Aan die stap gaat een proces van ‘radicalisering’ vooraf, dat bestaat uit een combinatie van toenemende geestelijke nood en toenemend religieus fanatisme. Discriminatie, beelden uit het Midden-Oosten, ‘waargenomen islamofobie’ en ga zo maar door, kunnen leiden tot de overtuiging dat men in een hoek wordt gedreven. Dat leidt tot een speurtocht naar religieuze antwoorden en toenemende wraakgevoelens. En dan kunnen deze zoekende gelovigen stuiten op predikers die oproepen om hun gerechtvaardigde woede te koelen op ongelovigen.

Radicalisering wordt vaak te laat opgemerkt. Op 4 oktober stak de Franse politieambtenaar Mickaël Harpon vier politieagenten neer in het hoofdbureau van politie in Parijs. Hij bracht zijn slachtoffers gruwelijke wonden toe, voordat hij door een agent werd doodgeschoten. Iedereen was verbijsterd. Niemand had dit aan zien komen; de eerste berichten suggereerden dat Harpon geleden moest hebben aan een psychotische aanval. Later werd duidelijk dat hij zich toen jaar daarvoor bekeerd had tot de islam en gedurende de laatste maanden of jaren geleidelijk ‘geradicaliseerd’ was. Hij had contact gehad met een salafistische groepering. Waarschijnlijk was hij er heel lang van overtuigd dat zijn werk (voor de inlichtingendienst van de politie) niet te verenigen was met zijn (radicaliserende) geloof.; hij kocht gewoon in de lunchpauze twee messen en maakte ‘een dodelijke reis van zeven minuten’ door het hoofdbureau.

Harpon vertoonde geen tekenen van psychische nood maar het is goed mogelijk dat hij die vrijdagmorgen volledig in de war was en wanhopig een uitweg zocht. Zoiets overkomt velen, gelovigen en ongelovigen, en de uitwegen waar zij uiteindelijk voor kiezen zijn divers. De een slaat op de vlucht; een ander doet een zelfmoordpoging; weer anderen grijpen naar wapens. Denk aan school shooters, of de aanslag in Alphen aan de Rijn in juni 2011. Het zijn de lone wolves. Er zitten relatief veel ‘terroristen’ tussen, geradicaliseerde moslims die vertrouwd zijn met het salafisme. Mensen als Harpon. Is het de psychische of sociale wanhoop die hen dan drijft, of is het de salafistische boodschap? Dat zullen we nooit weten. Het is een academische discussie. Het enig juiste antwoord is: beide. Aanslagen zoals gepleegd door Harpon geven aan dat er ‘iets aan de hand’ is met de islam.

VI.

Het kleurrijke kleed van de islam bevat een oud patroon dat tegenwoordig, in de moderne samenleving, beschouwt wordt als een verwerpelijke weeffout. Die weeffout laat zich niet ontkennen; het heeft geen zin om te roepen  ‘islam is vrede’ – de islam is helaas méér dan dat. Het kan ook niet verwijderd of uitgeroeid worden. Dat patroon is zo oud als de islam zélf en het loopt dwars door het hart van de islam. Het enige dat islamitische geestelijken kunnen doen is naar voren treden en duidelijk maken dat zulk geweld niet voortkomt uit ‘de islam’. Dat er andere versies van de islam bestaan die strenge grenzen stellen aan de jihad, En ze moeten daarbij helder en duidelijk afstand nemen van imams die geweld prediken. Dat laatste is lastig. Imams die salafistische collega’s aanvallen krijgen te maken met salafistisch gedram, met verwijten van verraad, van het eigen nest bevuilen, van heulen met de ongelovigen. Maar het moét gebeuren, veel duidelijker dan nu gebeurt.

Dat zou maar één onderdeel zijn van een eventuele aanpak van islamfobie. De angst voor de islam wordt niet alleen versterkt door terrorisme; daarnaast zijn er andere ‘weeffouten’ die we in het Westen moeilijk en helemaal niet kunnen accepteren. Gebruiken die hier niet (meer) door de beugel kunnen maar binnen de moslimgemeenschap nog openlijk of heimelijk worden verdedigd. Zoals strenge kledingvoorschriften, de veroordeling van afvalligheid en homoseksualiteit, de ongelijke rechtspositie van de vrouw en genitale verminking van meisjes. Ook daarvoor geldt dat er altijd wel een imam te vinden is die zegt dat deze gebruiken God welgevallig zijn. Het is een kwestie van geven en nemen; de meerderheid der Nederlanders zal moeten wennen aan islamitisch onderwijs, en het feit dat moslims hun eigen gebruiken (en grondwettelijke rechten) hebben. Maar diezelfde Nederlander eist ook aanpassingen van de islam. En zolang de overgrote meerderheid van de moslimgemeenschap niet krachtig afstand neemt van terrorisme en een aantal oude, mensonwaardige gebruiken, zullen ze ‘de islam’ blijven wantrouwen.

Dat afstand nemen gebeurt natuurlijk al. Maar er is geen sprake van één helder signaal. De grote verdeeldheid binnen de ‘moslimgemeenschap’ is een probleem, en daarnaast is het voor geestelijk leiders uiteraard heel lastig om oude tradities, om wat ervaren wordt als de inhoud van hun geloof, aan te passen vanwege kritiek van ongelovigen. Maar een langzaam, bedachtzaam ‘aanpassen’ van de islam is noodzakelijk, en zal de islam helemaal geen kwaad doen.

Die zware taak komt niet uitsluitend neer op geestelijk leiders. De strijd om de harten en geesten van de gewone Nederlanders wordt immers vooral in de media gevoerd. Wat er op internet wordt geroepen, onttrekt zich aan elke controle. Maar voor het grootste deel van de bevolking blijven kranten, bladen, maar vooral televisie dé plaatsen waar meningen worden bevraagd én gevormd. Natuurlijk, de media praten de burger graag naar de mond en journalisten zoeken sensatie en confrontatie. Liever een maffe imam dan een gematigde imam. Je kunt erop neerkijken, maar het is veel verstandiger om de media te gebruiken. Als het gaat om het terugdringen van islamofobie is dát de plek waar het moet gebeuren. Voorlichting, buurtprojecten of uitspraken van hoogdravende en onmogelijke ‘allianties’ – het heeft allemaal maar héél beperkt nut. In plaats daarvan denk ik dat er de komende jaren een heel belangrijke rol is weggelegd voor ‘Bekende Moslims’: populaire, goedgebekte moslims, voetballers, zangers, entertainers, acteurs, ga zo maar door. Die moeten hun stem durven verheffen. Die moeten laten zien dat ze trots zijn op hun religie en hun afkomst. Hoe vaker hoe beter. Zij kunnen de argwanende Nederlandse burger recht en oprecht in de ogen kijken. Velen voelen daar weinig voor, om begrijpelijke redenen. Hun persoonlijke opvattingen over de islam komen dan in het volle licht te staan. Zoiets kan snel heel vervelend worden. Maar het moét, vrees ik. Misschien kunnen ze een voorbeeld nemen aan ‘Bekende Surinamers’ in ons land, waarvan velen vaak en luid laten weten dat ze trots zijn op hun culturele roots.

Maar dan nog is het terugdringen van islamofobie een zaak van lange adem. Vertrouwen komt nu eenmaal te voet en gaat te paard. En elke terreuraanslag zal voor een backlash zorgen. Trek er gerust een eeuw voor uit.

Walter Palm, Het sluipend gif van islamofobie. Uitgeverij In de Knipscheer, 228 blz., 19,50 euro.

 

 


[1] Volgens westerse critici is het salafisme geen religie maar een ideologie. Die opmerking is (naar westerse, atheïstische  maatstaven) terecht. Zoals de communistische filosoof Antonio Gramsci (1891-1937) opmerkte (en hij dacht daarbij niét aan de islam): wanneer een religie uitsluitend uit een wereldbeeld en een aantal gedragsregels bestaat, is het in feite een ideologie, ‘politiek’. (Gramsci, ‘Alle mensen zijn intellectuelen’, 2019, p. 100.)

Marcel Hulspas1 Comment