Zal het marxisme het internet verslaan?

Uiteindelijk went de lezer eraan, aan dat stijltje van Hans Schnitzler. Na zo'n honderd pagina’s krijgt de opgezwollen toon van Schnitzler (filosoof, ex-volkskrant-columnist) zelfs iets grappigs. Hij heeft er ongetwijfeld bewust voor gekozen, om ons allemaal wakker te schudden voor de gevaren van internet en social media. Maar het werkt wel op lachspieren - gelukkig maar. Neem pagina 127….

, als hij commentaar geeft op Facebook-oprichter Mark Zuckerberg. Die zou graag zien dat ieders identiteit straks samenvalt met zijn facebook-identiteit. Flauwe kul, natuurlijk, maar Schnitzler gaat lekker los:


‘Deze cultuurindustrie heeft de gebruikers tot een gewillig vehikel voor haar eigen verdienmodel gemaakt. Effectieve digitale representatie van een identiteit ten behoeve van commerciële doeleinden – user profiling en persoonsgerichte reclame – bestaat slechts bij de bereidwilligheid tot zelfexpressie. […] Allegorisch verwoord: deze industrie legt zich toe op een vorm van intensieve menshouderij met als voornaamste activiteit het uitmelken van de intiem-persoonlijke binnenwerelden van de kudde. Een kudde die zich hiertoe, gelokt door het vooruitzicht op gratis porties aandacht en erkenning, en de kosteloze bevrediging van haar voyeuristische dan wel exhibitionistische behoeften, dag in dag uit gedwee de virtuele megastal laat indrijven.’


Wat staat hier? Nou gewoon, dat velen zonder erbij na te denken (en graag!) allerlei persoonlijke zaken op facebook zetten; dat de digitale industrie hun data doorverkoopt en analyseert voor commerciële toepassingen, en dat Schnitzler dus vindt dat internet en social media schadelijk zijn.

Die boodschap is geen nieuws, uiteraard. En tegen de tijd dat de lezer pagina 127 hebben bereikt, heeft hij dat oude nieuws al zo'n 127 keer gelezen. Een paar voorbeelden, in dezelfde  stijl:


'In een wereld waarin de grenzen tussen het zinvolle en zinledige vervagen, waar hoofd- en bijzaken voortdurend stuivertje wisselen, krijgt de onverschilligheid vrij spel.’ (p. 36)


'Juist in het informatietijdperk lijkt deze dynamiek [van mens en techniek, mh], zuchtend onder de tucht van de markt en onder het voorwendsel van keuzevrijheid en zelfbeschikking, volledig te ontsporen en te ontaarden in allerlei vormen van digitale dwingelandij.’ (p.57)


'De machinebouwers in Silicon Valley proberen ons onder te dompelen in hun digitale ervaringstanks: apparaten en gadgets toegesneden op de eigen voorkeuren die altijd al drijven op de lome wiekslag van het bekende. [zo lijkt de mens] 'langzaam losgekoppeld te worden van een wezenlijk aspect van zijn ervaring, te weten: zijn vermogen tot nieuwsgierigheid en spontaniteit.’ (p. 79)


De opgezwollen stijl maakt 'Het digitale proletariaat’ bij uitstek geschikt om hardop voor te lezen. Eigenlijk is dit één grote donderpreek tegen de gevaren van de digitale revolutie, van groot tot klein. Velen gingen Schnitzler hierin voor (hij citeert ze ook) maar Schnitzler meent dat zijn techniekkritiek dieper gaat omdat hij oog heeft voor de 'economische doelrationaliteit van de digitale innovatiezucht’. Maar wie die doelen dan formuleren, en hoe hieruit een samenhangend, rationeel, dwingend systeem zou ontstaan, daarop blijft hij het antwoord schuldig. Dat wil zeggen, Schnitzler citeert 'denkers’ als Zuckerberg, maar heeft het verder alleen maar over 'het kapitalisme’, 'Silicon Valley’ of over 'de cultuurindustrie’. Veel nauwkeuriger dan dat wordt het nooit. Eigenlijk zegt hij gewoon dat we allemaal ten onder gaan aan het kapitalisme. Dat is véél gevaarlijker geworden dan het vroeger was. Een eeuw geleden maakte het zich meester van onze lichamen, en nu neemt het kapitalisme bezit van onze geest.

Dit alles klinkt als een heel platte samenzweringstheorie – en dat is het natuurlijk ook. Elders (p. 84) noemt Schnitzler  samenzweringstheorieën het resultaat van een 'onvermoeibaar zoeken naar een verborgen eenheid en structuur’, 'ook waar die er niet zijn’. Een scherpere omschrijving van zijn centrale these is niet te geven.


Schnitzler is een neomarxist. En als rechtgeaard neomarxist wijst hij erop dat wij, slaven van het kapitalistisch systeem, door onze moderne onderdrukkers niet meer met geweld worden onderdrukt maar, wat veel efficiënter is, simpelweg worden misleid, verleid. Het kapitalisme heeft ons wijs gemaakt dat al die moderne technologie ons gelukkig zal maken. En wij geloven dat, zegt Schnitzler. Hij noemt digitale gadgets 'totems’ en constateert:


'Aan deze gedigitaliseerde totempalen worden krachten toegeschreven die verwijzen naar dgitaaltypische geloofsovertuigingen en waarden, zoals transparantie, toegang, gemak, flexibiliteit en connectiviteit.’ (p. 16)


Dat zijn de moderne deugden die ons tot slaven van de techniek maken. Maar wie was er eerder: de slaaf of de slavendrijver? De junkie of de dealer? De omschrijving slaaf blijft een metafoor zolang de slaven hun bestaan niet als zodanig ervaren. De verlichte neomarxistische filosoof zal de massa eerst zelfbewust moeten maken van zijn slavenbestaan. En zowaar, aan het eind van zijn gitzwarte donderpreek kan Schnitzler de eerste tekenen van deze bewustwording melden (mijn advies: hardop voorlezen!):


'Als ik de tekenen niet misversta, beginnen de lijfeigenen van het digitale tijdperk zich langzaam maar zeker te roeren. […] Deze opstand van de geest krijgt reeds gestalte; misschien nog marginaal maar het momentum voor het overslaan van een non-conformistische vonk is aanwezig. Er is behoefte aan bezielde zelfpraktijken die de kleine en grote techniektirannen met de juiste middelen, op het juiste moment en met een zeker gevoel voor humor, proportionaliteit en tact, weten te provoceren en te saboteren.’


Humor, dat is nieuw. Maar zelfspot zal het niet zijn. Schnitzler besluit met de oproep:


'Digitale proletariërs aller landen, verenigt u!’


Fraai hoor! Mooi gezegd, Hans! En nu weer even rustig aan doen hè. En niet zo veel van die vergeelde neomarxisten lezen, alsjeblieft.


Hans Schnitzler, Het digitale proletariaat. De Bezig Bij, 175 blz. 16,90 euro.

Marcel HulspasComment