Over ras, racisme en de Koran

Was Mohammed een racist? Dat zou natuurlijk niet netjes zijn, anno 2015. Tegelijkertijd zou het vreemd zijn als hij dat niét was geweest. n zijn tijd was (naar onze huidige maatstaven) iedereen een ‘racist’. Iedereen meende dat mensen met een vreemd, en dan vooral een donker kleurtje minderwaardig waren. Hoog tijd om voor deze vraag te rade te gaan bij een expert. Deze laat er geen twijfel over bestaan:


‘Het mag duidelijk zijn dat de Koran geen vooroordeel ten toon spreidt gebaseerd op ras of huidskleur. En wat misschien het meest opvallend is, is dat de Koran zelfs getuigt niet enig bewustzijn van een dergelijk vooroordeel.’


Aldus de beroemde islamdeskundige Bernard Lewis in zijn boek ‘Race and slavery in the Middle East’ (Oxford UP, 1990, p. 21). Volgens Lewis is de Koran (en was dus Mohammed) vrij van racistische smetten. Hij zou alle volken, van welke kleur dan ook, als gelijken hebben beschouwd. Het enige onderscheid dat hij maakte, was tussen gelovigen en ongelovigen. Het racisme zoals wij dat nu kennen zou zijn intrede in de Arabische wereld pas hebben gedaan ná de dood van Mohammed, ten gevolge van de Arabische expansie. Toen onderwierpen de Arabieren mensen met vele andere kleuren, en gingen ze in de fout, aldus Lewis in zijn boek:


‘Onder de rechtgeleide kaliefen [de vier eerste opvolgers van Mohammed, mh] en de nog meer onder de Oemajjaden in de late zevende en vroege achtste eeuw, vinden we overvloedig bewijs voor een radicale verandering van opvattingen.’


Maar op dat scenario valt wel het nodige af te dingen. Het lijkt erop dat Lewis zijn argwanende islamitische lezers hier iets te veel probeert te pleasen.


Om zijn conclusie te onderbouwen, citeert hij uiteraard de Koran (daarover straks) en wijst hij daarnaast op een aantal tradities over beroemde Arabieren van vóór de tijd van Mohammed die een Arabische vader en een zwarte moeder hadden, en dus donker moeten zijn geweest, maar desondanks beroemd waren. Later, zegt Lewis, kwam dat niet meer voor. Deze verhalen bestaan zouden daarmee bewijzen dat de Arabieren in die tijd geen waarde hechtten aan kleur.  


Huidskleur moet voor de Arabieren een redelijk gecompliceerde zaak zijn geweest. Zelf waren ze over het algemeen donkerder dan de Persen en Byzantijnen in het noorden, maar onderling waren er grote verschillen. Met name de Arabieren in Himyar (Jemen) waren een tuk donkerder dan andere, dankzij de influx van Afrikaanse bloed vanuit Oost-Afrika. Als het ging om de vraag: 'wie is een Arabier?’ was afkomst dus veel belangrijker dan huidskleur. Er bestaat een traditie waarin de Arabische strijder Oabaada ibn -al-Samit met zijn mannen voor een Egyptische leider verschijnt (de Moekwakis; de betekenis van deze term is onbekend), waarop deze achteruit deinst voor het zwarte uiterlijk van deze leider. Waarop de strijders hem uitleggen dat deze zwarte man wel degelijk hun leider is, 'want alhoewel hij zwart is, zoals u ziet, is hij nog steeds de meest vooraanstaande onder ons, in aanzien, intelligentie en in wijsheid, want zwart wordt door ons niet geminacht.’ Voor de goede orde: het gaat hier niet om een zwarte (of zwarten), maar om donkere Arabieren.

Kleur speelde ook een rol binnen het gezinsleven. De Arabieren importeerden grote aantallen zwarte slaven uit Afrika, en het is duidelijk dat zij deze zwarten als een minderwaardig volk beschouwden. Maar zwarte slavinnen werden door hun Arabische eigenaren als bijvrouwen gebruikt. Wanneer daaruit kinderen voortkwamen, werd de man geacht de slavin te promoveren tot een echte vrouw, maar de status van haar 'bastaardkinderen’ was altijd heikel, zowel ten tijde van Mohammed als in de eeuwen daarna. Ze konden tot hoge posities stijgen, maar als er daarnaast puur Arabische halfbroers en -zusters waren, werden deze zeker als hoger beschouwd.

Een van deze bastaarden was Antara, een beroemde Arabische dichter. Zó beroemd dat er in latere tijden ongetwijfeld heel wat gedichten aan hem zijn toegeschreven die hij niet heeft geschreven. Bij het interpreteren van zijn verzen is dus voorzichtigheid dus geboden – en daar maakt Lewis handig gebruik van. Wanneer Antara in een gedicht klaagt over beledigingen en mishandelingen vanwege zijn huidskleur moest verduren, dan is dat gedicht volgens Lewis ‘of later composition and is probably the work of later poets of African origin.’ Want Antara was beroemd en werd 'dus’ niet gediscrimineerd. En ook wanneer de dichter schrijft:


‘vijanden minachten mij vanwege mijn zwarte huid, maar mijn witte karakter vaagt mijn zwartheid weg.’

Dan behoren dat soort verzen ‘almost certainly to a later period.’ Kortom, Lewis kan op deze wijze zijn stelling vrij eenvoudig 'bewijzen’.

Maar dan de Koran. Wat zegt de Koran over kleur en ras? Lewis citeert twee verzen:

‘En tot Zijn tekenen behoort de schepping van de hemelen en de aarde en de verscheidenheid van uw talen en uw kleuren. Daarin zijn waarlijk tekenen voor de wetenden.’

(30:22)


En:

‘O gij mensen, Wij hebben u geschapen uit man en vrouw en Wij hebben u gemaakt tot volksgroepen en stammen, opdat gij elkander zou leren kennen. De meest aangeziene onder u bij God is de meest vrezende uwer. God is wetend en wel-onderricht’

(49:13)


Meer niet. Meer is er niet. 30:22 zegt niet meer dan dat God niet zonder reden gezorgd heeft voor verschillende rassen. Wát zijn redenen daarvoor zijn geweest, dat dient de luisteraar te weten. Welke de Koran hier bedoelt, weten we dus niet. Het is heel goed mogelijk dat de Koran hiermee onderstreept dat bepaalde rassen van God een minderwaardige natuur en positie hebben gekregen. Lewis’ tweede Korancitaat is irrelevant; ras of kleur komt daar niet expliciet in voor. Maar direct daarna trekt hij de hierboven al geciteerde conclusie: ‘Het mag duidelijk zijn dat de Koran geen vooroordeel ten toon spreidt…’

Het is niet verwonderlijk dat de Koran geen aandacht besteedt aan de waarde van rassen. Ten eerste omdat het begrip ras toen nog niet bestond. Die totaalvisie op de mensheid moest nog komen. Maar de Koran zwijgt vooral omdat het geen biologieboek is. Alles draait om het geloof,m om het herstellen van het oorspronkelijke geloof van Abraham. De aartsvader had dat geloof aan zijn nazaten doorgegeven, aan de Joden, de Christenen én de Arabieren, maar Mohammed was ervan overtuigd dat hij die religie weer verkondigde, herstelde – in de eerste plaats voor de Arabieren, maar in principe ook voor de Joden en christenen, als ze in wilden zien dat Mohammed Gods profeet was. De Koran was dus in principe bestemd voor deze drie 'volken’. Ze heeft letterlijk geen boodschap aan andere volken, zoals de Perzen, Indiërs, en de Afrikanen. Die worden dus ook nergens genoemd. Desondanks heeft 'zwart zijn’ wel degelijk een bepaalde ongunstige betekenis in de Koran.

In de eerste eeuwen van de jaartelling bestonden er twee tradities omtrent de betekenis van de zwarte huidskleur van andere andere volken. Daarbij geldt dat elk volk zichzelf beschouwde als wonende in het beste, belangrijkste deel van de aarde, en dus was zij ook het toppunt van schoonheid en beschaving. Hoe verder een volk verwijderd was van het  ideale, gematigde, beschaafde ‘midden’, des te vreemder het was, des te dommer, lelijker en 'wilder’. Het ging hierbij dus niet primair om ras, of kleur, maar om plaats. Onderzoekers spreken in dit geval dan ook vaak niet van ‘racisme’ maar van ‘etnocentrisme’. (zie Frank Snowden, Blacks in Antiquity, 1970, en David Goldenberg. The Curse of Ham, 2003). Om een invloedrijk voorbeeld te geven: de Griekse filosoof Aristoteles constateerde in zijn Politeia dat verre volkeren geestelijk niet 'rijp’ waren om in vrijheid te leven, zoals de Grieken. Daarom werden ze bestuurd door despotische koningen. En omdat ze gewend waren overheerst te worden, sterker: omdat dat de enige manier was waarop ze bestuurd kónden worden, mochten die volken ook tot slaven worden gemaakt. Het leven als slaaf onder een rechtvaardige meester was volgens hem (voor deze mensen) ‘weldadig en juist’, en verdiende de voorkeur boven een leven onder een despoot – en dus was het een goede zaak om deze volken aan te vallen en tot slaven te maken (Politeia, 1254 e.v.) Tot deze volkeren behoorden ook de zwarte inwoners van Afrika. Bij hen was hun afkomst uit extreme regio’s direct te zien: de intense tropenzon had ze zwart gemaakt. De kleur had verder geen betekenis. Ook blanke volken uit de koude, noordelijke uithoeken van de aarde waren lelijk en dom, en dus slechts geschikt als slaven te dienen.

Deze opvattingen was in later eeuwen gemeengoed. De beroemde Tunesische geleerde Ibn Khaldun (1332-1406), die wel beschouwd wordt als de vader van de geschiedfilosofie en de sociologie, schreef in zijn hoofdwerk, de Moekkadima:

Negers zijn, over het algemeen, onderworpen aan slavernij, omdat ze weinig menselijks hebben en eigenschappen bezitten gelijk aan die van stomme dieren.’

Vierhonderd jaar later zouden 'verlichte’ Europese filosofen dezelfde redeneringen opschrijven.

De zwarte kleur was dus niet meer dan een gemakkelijk signaal met de beteknis 'dom’ en 'wild’. Daarnaast echter was er nog een andere, een veel meer beladen opvatting over kleur, afkomstig uit de Joodse en christelijke traditie. Zwart was daarbij identiek met ongeloof en de duivel. Zo omschrijft de Brief aan de Efeziërs (hfdst 5) de gelovigen als: 'eens was u duisternis maar nu bent u licht.’ De Brief spreekt van 'kinderen van het licht,’ en: 'het licht brengt goedheid’. Ze roept de lezers op: 'neem geen deel aan de vruchteloze praktijken van de duisternis’. Dergelijke verzen, aangevuld met oudere materiaal (zoals in het Hooglied, waarin de geliefde zich omschrijft als 'donker ben ik MAAR mooi’, 1:5) leidde tot het idee dat de duivel zwart was, en dat zwarten daarmee iets 'duivels’ hadden. Hetgeen zou blijken uit hun ongeloof, hun domheid en hun gedrag. Deze interpretatie van 'zwart’ vinden we juist wél in de Koran. In enkele verzen die betrekking hebben op de Dag des Oordeels; de dag waarop God defintief onderscheid zal maken tussen degenen die naar de hemel, dan wel naar de Hel gaan. Dat was uiteraard een lastige beslissing: geen enkel mens is pure goedheid, of puur kwaadaardig. We zijn altijd een mengsel van beide. Maar op dat moment laat God zijn oordeel weten. De goeden zullen hun (kleine, niet doorslaggevende) zonden worden vergeven, terwijl de slechten geen redding mogen verwachten van hun (schaarse) goede daden. De Koran illustreert dit proces door te stellen dat de zielen op dat moment volkomen wit dan wel zwart worden:


'Diegenen, voor hen is een ontzaglijke bestraffing op de dag wanneer gezichten wit zullen worden en gezichten zwart zullen worden. Wat betreft hen wier gezichten zwart zijn: Zijt gij ongelovig geworden na gelovig te zijn geweest? Smaakt dan de bestraffing daarvoor dat gij ongelovig waart. Maar wat hen betreft wier gezichten wit zijn, zij zijn in de barmhartigheid Gods eeuwig-levend daarin.’

(3:106-107)


‘En op de Dag der Opstanding zult gij hen zien die over God gelogen hebben met zwartgemaakte gezichten. Is er niet in Iahannam [de hel] een bestemmingsoord voor de hovaardigen?

(39:60)


‘En wanneer aan een hunner wordt aangekondigd wat hij als gelijkenis heeft gesteld voor de Erbarmer, wordt zijn gezicht zwart, zo bedrukt als hij is’

(43:17)

Was Mohammed een racist? We weten het niet. Het bewijs ontbreekt. Al klinkt het héél onwaarschijnlijk dat hij niet, zoals al zijn tijdgenoten, neerkeek op de zwarten die vanuit Afrika als slaven werden aangevoerd. En we weten ook dat de Koran slavernij niet verbiedt (maar de gelovigen oproept redelijke meesters te zijn). Wat we in de Koran wél vinden is de traditionele vroegchristelijke opvatting over kleur. De oeroude associatie van 'zwart’ en een zwarte huid, met de duivel. In de hemel zal iedereen dus wit zijn.

Marcel HulspasComment