Mohammed, de ongeloofwaardige
Mohammeds boodschap was helemaal niet revolutionair. Het grootste deel van de Arabieren geloofde allang dat er maar één God bestond. Ook de Mekkanen. Wat die niet konden accepteren, was dat hij zei dat hij Gods profeet was en dat hij hen de wet kon voorschrijven. Daarvoor moest hij eerst hun respect verdienen. En dat deed hij uiteindelijk. Met geweld.
Het was de cruciale ontmoeting tussen Mohammed en Aboe Soefyan, de leider van de Mekkanen. Mohammeds strijders stonden klaar om de stad in te nemen. Aboe Soefyan deed een allerlaatste poging om geweld te voorkomen. Op dat moment vond, volgens Mohammeds biograaf Ibn Ishaak, het volgende gesprek plaats:
‘[Mohammed:] Wordt het geen tijd dat je erkent dat er geen god is naast God? Hij antwoordde: ‘Je bent me dierbaarder dan mijn vader en moeder. Groot zijn je medelijden, eer en goedheid! Bij God, ik zou denken dat als er een god naast God bestond, hij me wel zou hebben geholpen.’ [Mohammed] zei: ‘wee u, Aboe Soefyan, wordt het geen tijd dat je inziet dat ik Gods gezondene ben?’ Hij antwoordde: ‘Wat dat betreft heb ik nog zo mijn twijfels.’ [Abdoella ibn Abbas] zei tegen hem: ‘Geef toe en getuig dat er geen god is dan God en dat Mohamed de gezondene is van God of je hoofd gaat eraf.’ En dat deed hij.’
Waarop Mohammed de opdracht gaf dat het huis van Aboe Soefyan (en daarmee zijn bezit, familie, vrouwen en kinderen) niet geschonden mochten worden.
Het staat er wat verfraaid, wat verhuld, maar de betekenis is duidelijk. Aboe Soefyan, de leider van de Mekkanen, was er op dat moment allang van overtuigd dat er maar één God bestond. Daar had hij heen problemen mee. Waar hij problemen mee had, wat hij weigerde te accepteren, was dat Mohammed Gods profeet zou zijn. Dat wilde hij pas toegeven toen hij met de dood werd bedreigd.
Die mededeling over Aboe Soefyan staat haaks op het standaardverhaal over de komst van de islam. Volgens dat standaardverhaal tastten de Arabieren op religieus gebied vóór de komst van Mohammed volledig in het duister. Ze kenden God niet en vereerden ontelbare afgoden. We weten natuurlijk dat dat simpelweg niet waar kán zijn. Er waren in die tijd (rond 600) wellicht her en der nog stammen die een of meer traditionele Arabische goden vereerden, maar die oude goden waren écht op hun retour. Vele stammen, waaronder ook heel machtige, hadden zich bekeerd tot het christendom, ruim voordat Mohammed op het toneel verscheen. Net zo waren er stammen die een vorm van het jodendom hadden omarmd. De berichten hierover dateren al van rond 400, en het monotheïsme (joods dan wel christelijk) had zich sindsdien flink verbreid. De Arabieren waren dus heel vertrouwd met het idee van de ene God. Ze kenden de God van Mohammed wel degelijk. En dat gold dus ook voor de inwoners van Mohammeds geboortestad Mekka.
Ibn Ishaak vermeldt dat enkele decennia voordat Mohammed daar naar voren trad, de stad in de greep kwam van een religieuze revival-beweging, de hoems, die ervoor gezorgd had dat in de haram (het heilige gebied rond het centrale heiligdom, de Kaäba) alleen nog maar de God van Abraham werd vereerd. Wie de traditionele Arabische goden wilde vereren, moest buiten de stad wezen. En Ibn Ishaak vertelt dat deze hervormingen van kracht bleven tot de komst van Mohammed. Dat roept natuurlijk een vraag op: als de Koeraisj, de inwoners van Mekka, al monotheïstisch waren (zoals zoveel andere stammen), wat kwam Mohammed dan nog doen? Waarom wilde hij Mekka dan nog steeds veroveren, zuiveren? Het antwoord op die vraag luidt dat Mohammed roomser was de paus.
In de Koran vallen veel harde woorden over ongelovigen die meerdere goden aanbidden. Wat dat betreft konden de christenen volgens Mohammed ook niet door de beugel, omdat ze Jezus als de zoon van God beschouwden. Maar het blijft onduidelijk om hoeveel goden het dan gaat, en welke precies. Eigenlijk is er maar één passage waarin namen en rugnummers worden genoemd. Daaruit blijkt dat de Mekkanen zeiden dat God drie ‘dochters’ had (maar ze hadden ze nooit gezien):
‘Hebt u Laat en Oezza gezien, en ook nog de derde, Manaat? Behoort wat mannelijk is aan u, en wat vrouwelijk is aan Hem? Dat zou dan een onterechte verdeling zijn. Het zijn alleen maar namen die u aan hen hebt gegeven, u en uw vaderen. God heeft niet de bevoegdheid daartoe gegeven.’ (53:19-23)
In de zogenoemde ‘duivelsverzen’ (verzen die hier oorspronkelijk zouden hebben gestaan maar die door God/Gabriël werden vervangen), worden deze drie aangeduid als vogels, als bemiddelaars tussen God en de mensen. Ook de volgende Koranpassage is nuttig:
‘En zij maakten sommigen van Zijn dienaren tot een deel van Hem. Waarlijk, de mens is duidelijk ondankbaar. Of heeft Hij zich dochters genomen uit wat Hij geschapen heeft en heeft Hij u uitverkoren voor de zonen? […] Zij maken de engelen, die de dienaren van de barmhartige zijn, tot vrouwen. Waren zij getuigen van hun schepping? Hun getuigenis zal worden opgeschreven, en zij zullen ernaar gevraagd worden. En zij zeggen: ‘Als de barmhartige het had gewild, hadden wij hen niet gediend.’ Zij hebben geen kennis hierover. Zij zijn alleen maar leugenaars. Of hebben Wij aan hen voordien al een Schrift gegeven waaraan zij zich kunnen vasthouden? Nee! Maar zij zeggen: ‘Wij bevonden dat onze vaderen een bepaalde richting aanhielden, en wij worden in hun spoor op de goede weg geleid.’ (43:15-22)
Hier staat veel. Ten eerste is duidelijk dat Mohammed erkent dat er goddelijke dienaren/middelaars bestaan. Dat zijn de engelen. Dat zijn de ‘hen’ in soera 53. Maar engelen zijn niet goddelijk; God heeft ze geschapen, net als de mensen. En het zijn ook geen vrouwen. En ze mogen uiteraard niet de namen van traditionele Arabische godinnen dragen. Waaróm de Mekkanen deze ‘mix’ hadden gemaakt, zullen we niet weten. Macht der gewoonte, wellicht, of een vriendelijk knikje richting de Arabieren die die godinnen nog écht vereerden. Hoe dan ook, volgens Mohammed zouden de Mekkanen hiervoor worden gestraft. Maar die zeiden op hun beurt dat God hen dat nooit verboden had (‘Als de barmhartige het had gewild…’). Ze deden simpelweg wat hun voorouders ook deden.
Mohammed beweerde dus twee dingen die de Mekkanen tegen de borst stootten. Ten eerste dat hij (van oorsprong een doodgewone Mekkaan) Gods profeet was. Ten tweede dat hij een openbaring, ‘een Schrift’ bracht die de traditie, de voorouders, overbodig maakte. De verslagen van dialogen in de Koran (er zijn er heel veel) draaien voor een groot deel om dat eerste punt. Kan een gewoon mens een boodschapper van God zijn? Moet dat niet een engel zijn, of op z’n minst een mens die wonderen kan verrichten? Mohammed is een gewoon mens:
‘Ik zeg u niet dat ik over de rijkdommen van God beschik en dat ik het ongeziene weet en ik zeg u niet dat ik een engel ben. Ik volg alleen wat mij geopenbaard is.’ (6:50)
De Mekkanen vinden Mohammeds claim daarom ongeloofwaardig. Twee voorbeelden uit vele:
‘En zij zeggen: ‘Wij geloven niet in u zolang u niet voor ons een bron doet ontspringen uit de aarde, of zolang u niet een tuin hebt met palmen en druiven en zolang u niet in het midden ervan rivieren doet ontspringen, of zolang u niet de hemel in stukken op ons doet neervallen, zoals u beweert, of zolang u niet komt met God en met de engelen in groepen, of zolang u niet een huis van goud hebt, of naar de hemel opklimt. Wij zullen niet geloven in uw opklimmen, zolang u ons niet een geschrift hebt laten zien dat wij kunnen lezen.’ Zeg: ‘Lof zij mijn Heer! Ben ik niet een boodschapper van vlees en bloed?’ (17:90-93)
‘En zij, degenen die onrechtvaardig zijn, overleggen in het geheim: “Is deze niet een mens zoals u zelf? Wilt u dan tovenarij achternalopen? En dat terwijl u ziet wat er gebeurt?” […] zij zeggen: “Een warboel van dromen. Hij heeft het verzonnen. Nee, hij is een dichter. Laat hij ons maar een teken brengen zoals dat waarmee zijn voorgangers gezonden zijn.”’ (21:3-5)
Hoe verdedigde Mohammed zijn profeetschap? Ten eerste door te beweren dat zijn openbaring uniek was en dat niemand iets vergelijkbaars kon produceren. Ten tweede door erop te wijzen dat de inhoud volledig overeenkwam met die van eerdere goddelijke openbaringen. En ten derde door erop te wijzen dat zijn komst niet uitzonderlijk was. God had al zo vaak gewone mensen tot zijn profeten gemaakt, met de opdracht hun afgedwaalde stads- of stamgenoten te waarschuwen. En daarbij gaf hij ze een (schriftelijke) openbaring mee die de traditie corrigeerde, en het ware geloof herstelde. Maar steeds weer was er hetzelfde verzet:
‘En zo stuurden Wij vóór u geen waarschuwer naar een stad, of degenen die daar van het leven genoten, zeiden: “Wij bevonden dat onze vaderen een bepaalde richting aanhielden. In hun spoor willen wij volgen.” [hun profeet] zei: “En als ik nu bij u kom met iets dat meer op de goede weg leidt dan hetgeen u dienaangaande bij uw vaderen vond?” Zij zeiden: “Waarmee u gezonden bent, dat geloven wij niet.” En Wij namen wraak op hen. Zie maar hoe het degenen die bleven ontkennen verging.’ (43:19-26)
Als de Mekkanen die drie godinnen dus niet afzwoeren, zou Gods wraak hen dus ook treffen:
‘Maar als zij zich afkeren, zeg dan: ‘Ik heb u gewaarschuwd voor een blikseminslag als de blikseminslag bij de Aad en de Thamoed.’ (41:13)
Elders in de Koran wordt uitgelegd wat die Aad en Thamoed verkeerd hadden gedaan (hun profeet afgewezen) en wat hen was overkomen. De Koran vermeldt meer van dergelijke bestraffingen. Sommige zijn afkomstig uit de Bijbel, andere moeten Arabische vertellingen zijn. Mohammed schuift met andere woorden de Bijbelse en Arabische traditie ineen. Zoals in de volgende passage, waarin hij de ongelovigen verwijt:
[zien ze dan niet…] ‘dat Hij het is die rijk maakt en die bezit geeft, en dat Hij de Heer van Sirius is, en dat Hij de Aad vroeger al te gronde heeft gericht, en de Thamoed, en dat Hij niets in leven liet, en vroeger al het volk van Noach – zij waren nog grotere boosdoeners en deden nog meer overtredingen – en dat Hij hetgeen totaal verwoest was op de aarde heeft neergegooid, zodat Hij het geheel bedekte? Welke weldaden van uw Heer wilt u dan in twijfel trekken?’ (53:48-55)
God is de schepper, heer van het heelal (van Sirius) en bestraffer van volken binnen én buiten de Bijbel, van Aad, Thamoed én het volk van Noach. Hij heeft met andere woorden een oudtestamentische kijk op de Arabische geschiedenis. God werkt daar én hier.
In de Hebreeuwse Bijbel wordt uit de doeken gedaan dat God in de geschiedenis ‘werkzaam is’ volgens een vast schema. Hij beloont en beschermt een volk, maar waarschuwt ook dat als het zondigt en bijvoorbeeld vreemde goden gaat aanbidden, God het volk zal straffen. Wanneer het dan tóch zondigt, stuurt Hij profeten om te waarschuwen. Maar als ook dat niet helpt, volgt een gruwelijke bestraffing: wrede invallen, nederlagen, verbanning. Mohammed projecteerde dat oudtestamentische schema op de Arabische geschiedenis. Ook daar zag hij die cyclus van: dwaling-waarschuwing-straf.
Maar waarom zou God zich met de Arabieren bemoeien? Zoiets is natuurlijk alleen ‘logisch’ wanneer je ervan uitgaat dat God niet alleen de Joden en de christenen maar ook de Arabieren de opdracht heeft gegeven om Hem te vereren. En dat klopt – dat wil zeggen, dat staat inderdaad te lezen in de Bijbel. Aartsvader Abraham had twee zonen: Izaäk en Ismaël. De eerste is volgens de Bijbel de stamvader van het Joodse volk; de tweede van de volken in de woestijn – de Arabieren dus. God beloofde dat als de afstammelingen van beide zonen Hem zouden vereren, ze daarvoor beloond zouden worden:
‘Waarom zou ik voor Abraham geheimhouden wat ik van plan ben? Uit Abraham zal immers een groot en machtig volk voortkomen, en alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als hij. Want ik heb hem uitgekozen. Hij moet zijn zonen en zijn verdere nakomelingen voorhouden de weg te volgen die ik wijs, door rechtvaardig en goed te handelen. Alleen dan zal ik verwezenlijken wat ik Abraham heb toegezegd.’ (Genesis 18:17-19)
Nu bestonden er al enkele eeuwen joodse Arabische stammen. Die waren hier ongetwijfeld van op de hoogte. Mohammed vertelde de Mekkanen dus niks nieuws. Ze wisten allang dat er maar één God was. En dat die God profeten kon sturen. En als God hen zou laten weten dat ze Zijn onderdanen/middelaars/engelen niet de namen mochten geven van drie traditionele godinnen, dan zou Hij dat wel laten weten. Dan zou hij een engel of een échte profeet sturen. Zo een die wonderen kan verrichten. Geen eenvoudige sterveling die alleen maar liep te schreeuwen. En dan zou God slim genoeg zijn om die boodschap door te geven aan iemand die al gezag had:
‘En zij zeggen: ‘Waarom is deze Koran niet neergedaald tot een machtig man uit een van de beide steden?”’ (43:31)
Mohammed werd uiteindelijk uit Mekka verdreven. Hij vertrok naar Medina. Hij wist wat hem te doen stond. Hij moest een machtig man worden. Acht jaar na zijn beschamende vertrek keerde hij terug naar Mekka, aan het hoofd van een groot leger. En dwong Aboe Soefyan om hen als profeet te erkennen.
Wat voor geloof hadden die ‘joodse Arabieren’? En wie waren die hoems? Meer daarover in mijn boek ‘Uit de diepten van de hel’, dat in februari zal verschijnen.