Is de Koran naderhand verbeterd?

Zo rond het jaar 660, zo’n dertig jaar na de verovering van Mesopotamië, Syrië en Palestina, moet het de christenen die daar woonden wel duidelijk geworden zijn dan de nieuwe heersers, de Arabieren, niet snel zouden vertrekken. Aanvankelijk verwachtten velen van hen dat die goddeloze barbaren wel weer verjaagd zouden worden, terug de woestijn in, door de christelijke Byzantijnse keizer. Maar die keizers hadden de grootste moeite om te voorkomen dat de Arabieren niet nóg verder oprukten. Aan het terugdrijven van de Arabieren hoefden ze ècht niet te denken. Nee, de Arabieren waren de definitieve overwinnaars. En dat riep de vraag op waarom God hen de overwinning had geschonken. Waar hadden ze dat aan verdiend?

Christenen en Arabieren gaven op die vraag uiteraard een ander antwoord. De christenen beschouwden de Arabische overheersing als een goddelijke straf voor een of andere vreselijke zonde. De Arabieren daarentegen beschouwden hun overwinning als het gevolg van het feit dat zij de ware godsdienst hadden: de islam, zoals gebracht door ‘hun’ profeet Mohammed. De christenen ontkenden dat laatste uiteraard. In de dialoog tussen moslims en christenen die rond het jaar 700 langzaam maar zeker begon te ontstaan, speelde die vraag een centrale rol: was Mohammed écht een door God gezonden profeet geweest? Volgens de moslims was het antwoord op die vraag in de Koran zélf te vinden. En waarschijnlijk hebben ze dat bewijs verbeterd.


Mohammed een profeet? Volgens de christenen was dat onmogelijk. Volgens de officiële leer, die al enkele eeuwen eerder was vastgelegd, zouden er na Jezus geen profetieën of visioenen meer komen. Het enige dat de mensheid na de kruisiging nog te wachten stond, was de Dag des Oordeels. De dag waarop God naar de aarde zou komen om over de mensheid te oordelen. Deze opvatting was niet gebaseerd op enig vers in het Nieuwe testament. Zo’n vers bestaat niet. Nee, daarvoor moesten de kerkvaders teruggrijpen naar het Bijbelboek Daniël. Daarin heeft de profeet Daniël een visioen van het Einde der Tijden en de engel Gabriël vertelt hem dat in de tijd na ‘het woord dat Jeruzalem weer opgebouwd en hersteld zal worden’ ook 'het visioen en de profetie [of: het profetisch visioen] bezegeld zal worden.’ (Dn 9:24-25). Dat 'bezegelen’ betekende dat alle voorafgaande visioenen en profetieën dan werkelijkheid zouden worden. Er zouden in die tijd dus (volgens de christelijke interpretatie) géén nieuwe visioenen zijn, en ook geen profeten opstaan. Het enige dat God nog in petto had, was de Dag des Oordeels.


Zo’n symbolisch vers uit een oudtestamentisch boek was natuurlijk niet écht een sterk argument. Bovendien leidde de voortdurende strijd tussen Joden en christenen, en tussen christenen onderling, in vele kringen tot de overtuiging dat God een nieuwe profeet zou sturen om Zijn boodschap voor eens en altijd duidelijk te maken. En sommigen meenden zelfs dat zij die noodzakelijke (definitieve) profeet waren. Het bekendste voorbeeld is Mani, die in de tweede eeuw na Christus in Mesopotamië naar voren trad en wiens ‘manicheïsme’ een zeer grote verbreiding kende. Mani noemde zichzelf ‘het zegel der profeten’, met andere woorden, hij zei dat hij degene was die door de eerdere profeten was voorspeld.

Vier eeuwen later zou Mohammed hetzelfde zeggen. Ook hij beweerde dat zijn komst door eerdere profeten was aangekondigd. Om precies te zijn, door Jezus himself. Deze aankondiging is te vinden in soera 61 vers 6. En het interessante is dat we over twee versies van dat vers beschikken. De eerste versie, waarschijnlijk de oudste, is afkomstig uit een koranmanuscript dat in bezit was van een van de metgezellen van de Profeet, Oebay ibn Ka'b. Het luidt:


'En toen Jezus de zoon van Maria zei: O zonen van Israël, ik ben Gods boodschapper aan jullie, en ik breng jullie een aankondiging van een profeet wiens gemeente de laatste zal zijn onder de gemeenten, en met wie God de boodschappers en de profeten bezegelt.’


Deze Oebay stierf in 649. Hij was afkomstig uit Medina en zou een schrijver zijn geweest in dienst van Mohammed. Oebay bezat een persoonlijke verzameling openbaringen, die later gebruikt zou zijn om de ‘officiële’ tekst van de Koran samen te stellen. Dat laatste gebeurde volgens de traditie ten tijde van kalief Oetmaan (regeerperiode 644-656), maar wellicht hebben ook latere heersers zoals Abd al-Malik (685-705) nieuwe edities van de Koran laten maken en verspreiden, met daarin mogelijk redactionele ingrepen. Dergelijke edities waren bedoeld om ervoor te zorgen dat alle moslims over één en dezelfde tekst beschikten. De ontvangers van een nieuwe editie werd dan ook opgedragen om oudere edities weg te doen. Maar het is duidelijk dat niet iedereen daarnaar luisterde. Onderzoekers in latere jaren citeren uit de verzameling van Oebay – zodat we nu op de hoogte zijn van bovenstaand vers. En het is een interessant vers. De uitspraak die de Koran citeert (‘ik breng jullie de aankondiging van een profeet…’) is in de evangeliën nergens zo te vinden, maar de frase 'met wie God de boodschappers en de profeten bezegelt’ verwijst rechtstreeks naar Dn 9:24, het vers dat in de christelijke wereld werd gebruikt om aan te geven dat Jezus de laatste visioenen/profetieën had gebracht. Het vers ontkent dat dus. Volgens 61:6  (in de Oebay-versie) heeft Jezus zélf gezegd dat dat ‘bezegelen’ niet door hem zou gebeuren maar door een latere profeet.


We weten dat veel Arabieren al ruim vóór het optreden van Mohammed de verwachting koesterden dat God ooit een profeet naar de Arabieren zou sturen, zodat ook zij, net als de Joden en christenen, óók in staat zouden zijn om de ware godsdienst te horen en te accepteren (zonder daarmee direct Joden of christenen te worden). Zij zochten uiteraard naar bewijzen dat God de komst van deze profeet had aangekondigd. Dit alles klinkt door in bovenstaand vers. God geeft hier aan dat Mohammed die lang verwachte, aangekondigde Arabische profeet is. Maar erg sterk is bovenstaand ‘bewijs’ natuurlijk niet. Die vermeende uitspraak van Jezus was immers nergens te vinden in de evangeliën, zo wist elke christelijke geleerde. Maar er is een tweede versie van dit Koranvers. De officiële versie, die het resultaat is van het boven beschreven redactionele proces, dat ten tijde van Oebay, maar waarschijnlijk ook daarna, heeft plaatsgevonden. Deze luidt:


'En toen Jezus de zoon van Maria zei: O zonen van Israël, ik ben de boodschapper Gods die u bevestigt de Torah die voor mij was [geopenbaard], en die u aankondigt een boodschapper die na mij zal komen, wiens naam is Ahmad.’

(61:6)


Hier wordt een heldere ‘profetische’ lijn geschapen: Jezus werd voorspeld in de Torah (De vijf boeken van Mozes), en op zijn beurt voorspelde Jezus de komst van nóg een profeet, genaamd Ahmad, ‘de geprezene’ of ‘prijzenswaardige’. En in dit geval is er wél sprake van een uitspraak van Jezsus die hieraan gekoppeld kan worden. In het Johannesevangelie zegt Jezsus namelijk tegen de apostelen:


‘Als je mij lief hebt, houd je dan aan mijn geboden. Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere paraklètos te geven, die altijd bij je zal zijn: de Geest van de Waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, want ze ziet hem niet en kent hem niet. Jullie kennen hem wel, want hij woont in jullie en zal in jullie blijven.’

(Johannes 14:15-17)

Even verderop in het evangelie wordt deze ‘andere pleitbezorger’ of ‘Geest van de Waarheid’ gelijkgesteld met de Heilige Geest, die na de dood en verrijzenis van Jezus op aarde zou neerdalen (Joh 14:26). Hij wordt ook omschreven als iemand die over Jezus zal getuigen (15:26). En weer wat verderop krijgt deze pleitbezorger de trekken van een nieuwe profeet:

‘Wanneer hij komt zal hij de wereld duidelijk maken wat zonde, gerechtigheid en oordeel is. […] De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid. Hij zal niet namens zichzelf spreken, maar hij zal zeggen wat hij hoort en jullie bekendmaken wat komen gaat.’

(Joh 16:8-13)

Een mysterieus type, deze paraklètos. Het Griekse woord betekent zoveel als ‘medestander’. Het begrip werd in Jezus’ tijd vaak in een juridische context gebruikt. De Aramees sprekende christenen in Syrië vertaalden het als menahemanna. Volgens latere moslimgeleerden werd daarmee ‘dus’ de Ahmad, de geprezene, met andere woorden Mohammed bedoeld. Ze wezen daarbij niet alleen op de oppervlakkige klankovereenkomst met het Aramees; er is ook een islamitische traditie die zegt dat christenen met de tekst van het evangelie geknoeid hebben; dat er bij Johannes oorspronkelijk geen paraklètos had gestaan maar periklytos: ‘de geprezene’. En dat is in het Arabisch Ahmad. Een term nauw verwant aan de naam Mohammed.

De officiële versie van 61:6 is natuurlijk veel sterker dan de versie die in de verzameling van Oebay te vinden was. Die laatste versie was vaag: Jezus zou ooit gezegd hebben dat er nog een profeet zou komen, en deze laatste profeet zou, overeenkomstig de officiële kerkleer, alle (resterende) visioenen en profetieën doen uitkomen. Maar een dergelijke uitspraak van Jezus bestond niet, wisten de christenen, en het was ook niet duidelijk om welke profeet het zou gaan. De andere, de officiële versie van 61:6 is veel dwingender. Deze plaatst Mohammed eerst in een lange profetische traditie, en verwijst naar een concrete uitspraak van Jezus in het Johannesevangelie die, met een beetje goede wil geïnterpreteerd kan worden als de aankondiging van de komst van een Arabische profeet.

Waarom bestaan er twee versies van dit vers? Het is goed denkbaar dat de oudste, de 'primitieve’ versie zoals we die vinden bij Oebay, tijdens een van de redactionele bewerkingen vervangen is door de in theologisch opzicht veel subtielere en sterkere nieuwe versie, met de vermelding van Ahmad. Zodat dit vers veel beter geschikt was als munitie tegen de christenen die beweerden dat er na Jezus nooit meer een profeet zou komen – en al helemaal niet uit het achterlijke Arabië. Een nuttige aanscherping van Gods oorspronkelijke woorden, zogezegd.

Marcel HulspasComment