De onvergeeflijke fout van Mohammed

‘Hebt u Laat en Oezza gezien, en ook nog de derde, Manaat? Behoort wat mannelijk is aan u, en wat vrouwelijk is aan Hem? Dat zou dan een onterechte verdeling zijn. Het zijn alleen maar namen die u aan hen hebt gegeven, u en uw vaderen. God heeft niet de bevoegdheid daartoe gegeven.’ (53:19-23)

Cynische woorden van Mohammed. Die drie godinnen van de Mekkanen (waarom godinnen? Gunnen jullie God geen zonen?) zijn alleen maar namen. Loze kreten die de Mekkanen gewoon zelf hebben verzonnen. Zo lezen we in de Koran. Maar was dit écht wat Mohammed heeft gezegd? Volgens een oude, hardnekkige traditie stond er oorspronkelijk namelijk heel iets anders… Volgens dat verhaal zou Mohammed, nadat hij de godinnen Laat, Oezza en Manaat had genoemd, hebben gezegd:

‘Deze verheven gharaaniq! Waarlijk, we mogen hopen op hun voorspraak!’

Volgens dat verhaal heeft Mohammed dus helemaal niet gezegd dat die namen loze kreten waren. Hij erkende aanvankelijk dat de drie godinnen als gharaaniq (de betekenis van dat woord is onduidelijk; latere commentaren spreken van ‘vogels’) in staat waren om voor de mens een goed woordje te doen daarboven, bij God. Ze hadden vrij toegang tot God; waren dus zélf (half) goddelijk en hadden een rol vergelijkbaar met die van Jezus Christus en Maria in de christelijke kerk. En Mohammed erkende hun bestaan en hun rol, zo lijkt het. De Mekkanen waren daar heel blij mee, aldus dat oude verhaal, maar die opmerkelijke openbaring kwam niet van God maar van de duivel. God zorgde er dan ook snel voor dat deze ‘duivelsverzen’ vervangen werden door een goddelijke openbaring. En dat werden de Koranverzen hierboven.

Waar komt dit verhaal vandaan? Merk op dat er op grond van 53:19-23 geen enkele reden is om een dergelijk verhaal te verzinnen ter ‘verklaring’ van de tekst. Er bestaat wel een vers (22:52) waarin staat dat Satan eerder geprobeerd had om profeten misleiden, maar dat kan geen reden zijn geweest om deze uiterst gevaarlijke toevoeging te verzinnen. Kortom, het lijkt erop dat het hier wel eens om een historische gebeurtenis zou kunnen gaan. Wellicht heeft Mohammed inderdaad, ooit, de Mekkaanse godinnen erkend. Om daar later snel op terug te komen.’

Het verhaal over de duivelsverzen was al in een heel vroeg stadium wijd verbreid. In zijn boek Before orthodoxy. The satanic verses in early islam, analyseert Shahab Ahmed zo’n vijftig overgeleverde versies van het verhaal en constateert dat een groot deel daarvan van omstreeks 700 moet dateren. Die populariteit is niet verwonderlijk. De verkondiging van de islam gebeurde ‘verhalenderwijs’ en een beetje verhalenverteller kon het verhaal natuurlijk met veel gevoel voor drama brengen. (Mohammed bedreigd door zijn vijanden; de naderbij sluipende duivel; de onverwachte openbaring; de vreugde onder de Mekkanen; de verwarring onder de gelovigen en uiteindelijk de correctie van de tekst door God of de aartsengel Gabriël.) Het was een mooi voorbeeld van een oud thema: de strijd tussen God en duivel, goed en kwaad, met de mens als machteloze pion. Tegelijkertijd opende dit verhaal een theologische afgrond. Want als de duivel ‘zo maar’ kon inbreken in het proces van openbaring (‘zo maar’ de engel Gabriël opzij kon schuiven), wat betekende dat dan voor de andere verzen? Zaten daar wellicht nog ‘duivelse’ verzen tussen? Vertellers konden zeggen dat God maar één keer hoefde in te grijpen, maar het probleem bleef aanwezig. Die twijfel gold in nog sterkere mate voor de uitspraken en handelingen van de Profeet. Die waren gehoord en gezien, en daarna over vele generaties doorverteld en vastgelegd. Als een deel van die woorden en daden van Mohammed ‘duivels’ was, was er geen enkele manier om daar nog achter te komen.

Wanneer ibn Ishaak omstreeks 750 zijn biografie van Mohammed schrijft, kan hij het verhaal van de duivelsverzen niet negeren maar doet hij zijn best om duidelijk te maken dat dit een unieke gebeurtenis was, op een moment waarop Mohammed héél diep in de put zat en daardoor kwetsbaar was:

‘Toen de Profeet zag dat zijn stamgenoten zich van hem afwendden en het moeilijk vond om aan te zien hoe zij afstand van de boodschap die hij hun van God overbracht, wenste hij dat er van God iets zou komen dat toenadering zou brengen. Met al zijn liefde en zorg voor zijn stam had het hem plezier gedaan als hij de hardheid die hij van hen ondervond wat had kunnen matigen; daarover dacht hij na en hij wenste het vurig. En toen God openbaarde […] en hij bij de woorden kwam […] legde de Satan hem, op grond van zijn eigen gedachte en wens, de volgende woorden in de mond […]’

Mohammed verkeerde in grote geestelijke nood doordat zijn stam zich tegen hem keerde, en daardoor beging hij de fout vurig te verlangen naar een bepaalde openbaring – en de duivel maakte handig gebruik van zijn zwakte. Het was een aardige opging om het verhaal te redden, te verklaren, maar het was onvoldoende. Mohammed had geen vergeeflijke fout gemaakt. Zelfs dat was ondenkbaar.

Ahmed laat zien dat het verhaal in de jaren 700 tot omstreeks 850 steeds meer in twijfel werd getrokken. Onderzoekers verwierpen het op wetenschappelijke gronden. Dat wil zeggen, ze ‘bewezen’ dat de keten van overleveraars (doorvertellers) van de diverse versies breuken bevatten of dat daar onbetrouwbare types tussen zaten. Hun strenge kritiek (waarmee ze even goed andere, zeer gerespecteerde verhalen onderuit hadden kunnen halen) was niet meer dan een excuus. Waar het om draaide was dat theologen zeiden dat het verhaal niet waar kón zijn. Ten eerste omdat Satan Gods openbaring nooit kon verstoren. Anders kon de hele Koran in twijfel worden getrokken. Ten tweede kon het verhaal niet waar zijn omdat Mohammed perfect moest zijn. Zijn spreken en handelen was puur goddelijk geïnspireerd en was op geen enkel moment bepaald door de duivel.

Deze laatste nadruk op het goddelijk karakter van Mohammeds handelen was het gevolg van het toenemende gebruik van de ontelbare verhalen over Mohammed in de rechtspraak. De Koran bood als wetboek nauwelijks soelaas; dus probeerde men de ‘ware’ islamitische rechtsregels zoveel mogelijk af te leiden uit verhalen over wat Mohammed had gezegd of gedaan. De betreffende verhalen werden daarbij grondig onder de loep genomen en konden afgewezen worden omdat de isnaad (de keten van doorvertellers) er niet goed uitzag. Maar waar niét aan getwijfeld mocht worden was het goddelijke, ‘islamitische’ karakter van Mohammeds woorden en daden in deze (betrouwbaar bevonden) verhalen. Kortom, het verhaal van de duivelsverzen zat het ‘project’ islam in de weg. Mohammed kón geen fouten maken.

De waarheid is een constructie, zo luidt Ahmeds weinig originele maar in dit verband zeer verstandige en ruimte scheppende conclusie. En die constructie van de waarheid van de islam was in die eerste eeuwen in volle gang. De kritiek vanuit de theologische en juridische hoek leidde er uiteindelijk toe dat het verhaal in het verdomhoekje terechtkwam en alle moslims, van welke stroming dan ook, ervan overtuigd raakten dat het een verzinsel was. Moderne moslims weten niet beter. Toen Salman Rushdie het verhaal gebruikte in zijn boek De duivelsverzen, reageerden moslims wereldwijd dan ook verontwaardigd: hij vertelde leugens over de Profeet! Wat die verontwaardigde moslims vergaten, was dat hetzelfde verhaal rond 700 aanvaard werd als ‘waar’, óók door de salaaf, de eerste volgelingen van Mohammed die voor ‘salafisten’ nu juist het grote voorbeeld zijn.

Ahmed geeft aan de hand van dit verhaal een mooi beeld van de groei van de islam tot een strak juridisch-theologisch systeem. Met de persoon van Mohammed als lijdend voorwerp. Omdat de Koran te weinig houvast, te weinig leefregels bood om dat systeem op te zetten, werd de Traditie erbij gehaald. Met als gevolg dat Mohammeds uitspraken en handelingen omgezet werden in eeuwige richtlijnen, en dat verhalen die vraagtekens zetten bij proces, uit het corpus verwijderd moesten worden. Zoals een verhaal dat suggereerde dat Mohammed soms helemaal niét door God werd geïnspireerd. Dat hij een feilbare mens was. Dat was in tegenspraak was met het beeld van de ideale, onfeilbare Profeet. Dat was onbruikbaar, of zelfs schadelijk. Om de islam op te bouwen, moest Mohammed gereduceerd worden tot een abstractie.


Sahab Ahmed, Before orthodoxy. The satanic verse in early islam. Harvard UP. 45 euro.

Marcel HulspasComment