‘Alles wordt beter!, of: de zelfbevredigende memoires van Simon Rozendaal
‘Alles wordt beter!’, zo heet het nieuwste boek van Elsevier’s wetenschapsredacteur Simon Rozendaal. Maar al in de 'Proloog’ gaat het fout, en daarna komt het niet meer goed. Rozendaal schrijft dat we het nog nooit zo goed hebben gehad maar dat we dat niet in de gaten hebben: 'want we zijn tevens banger dan ooit. Bang dat onze kinderen en kleinkinderen het niet zo goed zullen hebben als wij. Bang voor terroristen…’ en zo gaat hij nog even door. Hij wil uitleggen dat die angst ongegrond is. Bijna alles gaat de goede kant op. Maar is dat ook echt zo: zijn we echt 'banger dan ooit’? Die veronderstelling is een centraal onderdeel van zijn betoog. En een paar pagina’s verder slaat Rozendaal zich op de borst dat hij dankzij zijn chemiestudie weet: 'wat de essentie van de wetenschappelijke houding is. Dat is hallo, dat klinkt wel leuk, maar is het ook echt waar?’ En dat is nu precies de vraag die hij hier niet stelt…
Wie wil aantonen dat de mensheid tegenwoordig veel te bang is, moet zijn huiswerk doen. Die moet eerst eens goed uitleggen waaruit die angst dan wel bestaat. Die moet zich verdiepen in de analyse van enquêtes, in het ontstaan en de interpretatie van de daarin gerapporteerde meningen. Wat is er exact gemeten? Waar is men bang voor? En zijn we echt 'banger dan ooit’? Rozendaal biedt niets van dit alles. Hij roept maar wat. Ook wanneer hij op p. 177 opnieuw hierover begint ('Ik heb mezelf ten doel gesteld te verklaren waarom zoveel mensen menen dat de wereld…. Een groot deel van de bevolking meent immers dat het op tal van vlakken…’) geeft hij weer geen enkele inhoudelijke onderbouwing van deze beweringen. Weer verderop (vanaf pagina 237) is er een hoofdstuk dat verklaringen moet aandragen voor 'het negativisme’. Weer geen onderbouwing van deze kreet, maar wél het flutheorietje van Steven Pinker (we lijden aan een overspannen Amygdala) en wat gekanker over 'eco-indoctrinatie’ op de basischool. Kortom, De lezer zoekt in het hele boek tevergeefs naar de onderbouwing van het eerste deel van zijn Rozendaals these. Dat maakt dit boek een stoel op twee poten.
Maar ach, die these speelt in dit boek eigenlijk maar een ondergeschikte rol. Eigenlijk zijn dit gewoon de memoires van een wetenschapsjournalist die het buitengewoon getroffen heeft met zichzelf. Om te laten zien dat (bijna) alles beter gaat, wijst Rozendaal zonder enige gêne op de lange reeks baanbrekende artikelen die hij hierover in de loop van vijfendertig jaar heeft geschreven. Hij was er steeds als eerste bij, moet u weten. Rozendaal begon zijn carrière bij de NRC; zijn allereerste grote verhaal ging over het broeikaseffect, 'wel 27 jaar voordat Al Gore het met zijn film An Inconvenient Truth wereldwijde bekendheid gaf’ (p. 18). En toe iedereen dankzij de Club van Rome dreigde te gaan geloven dat de grondstoffen der aarde opraakten, doorzag Rozendaal wat er speelde: 'zo publiceerde ik in 1978 een interview (…) waarin hij aantoonde dat de rekenmodellen die in het rapport van de Club van Rome werden gebruikt niet deugden. Daarnaast plaatste ik in een nieuwsanalyse voorzichtig wat kanttekeningen bij de onheilspellende boodschappen van de Club van Rome. Dat werd niet door iedereen gewaardeerd.’ Daarna volgt enig volmaakt oninteressant redactioneel op de burelen van de krant. Onze Simon wist alles eerder én beter. En u las het het eerst in de nrc, en later in Elsevier. Keer op keer wordt de lezer gewezen op de diepzinnige uitspraken die vooraanstaande geleerden dankzij hem hebben gedaan, en wat hij daarvn bakte: 'op 3 december 1979 opende NRC Handelsblad met het nieuws…’ (geschreven door hemzelf) en 'ook nog een interview’ en 'op pagina 13 een achtergrond artikel…’ Hij wijst op die reportage over robots uit 1982. Toen was hij er ook als eerste bij. En toen Bjorn Lomborg met zijn boek 'The Skeptical Environmentalist’ kwam, in 2001, stond de wereld op zij kop, maar in dat boek stonden wijsheden 'die ik al een jaar of vijftien in Elsevier had beschreven’ (p. 225). En zo gaat het maar door. Je zou bijna gaan denken dat die Rozendaal een arrogant, onuitstaanbaar, egocentrisch mannetje is. (Maar ik weet uit ervaring: dat is niet zo.)
Bang of niet – waar gaat dit boek eigenlijk over? Vooral over ouwe koeien. Ten eerste wijst Rozendaal er op dat het leven vroeger verschrikkelijk was. Er was niks, je kon niks, je was ongelukkig, en je ging vroeg dood. Om dat te illustreren haalt hij regelmatig jeugdherinneringen op, vertelt wetenswaardigheden uit de regio waarin hij is opgegroeid (Rotterdam), of geeft oppervlakkige mini-geschiedenislesjes in de trend van 'de oude Egyptenaren aten gruis in hun brood’, of 'vroeger werden vrouwen mishandeld’ (citaten van Schopenhauer, Paulus, Voltaire en Elsevier-collega Van der List moeten dit aantonen). Er is een 'vroeger had je slavernij, nu niet meer’ (Was dat maar waar! Rozendaal maakt wel meer feitelijke uitglijers, maar daar gaat het hier niet om) en er is zelfs een hoofdstukje 'vroeger waren we bang’, waarmee hij zijn eigen these dat we juist nu zo vreselijk bang zijn onderuit haalt, maar dat schijnt hem niet te deren.
Het feit dat het leven tegenwoordig zoveel aangenamer is, zou ons zeer gelukkig en optimistisch moeten maken, vindt Rozendaal. Maar dat zijn we dus niet. Nogmaals, een analyse van de huidige angst en onvrede ontbreekt, maar ondertussen vult Rozendaal vele, vele pagina’s over de milieuvervuiling van weleer. De dioxines, lood, roet en ga zo maar door die ooit hier en daar ruimschoots aanwezig waren. Hij heeft het allemaal meegemaakt en belangwekkende artikelen over geschreven waarin hij als eerste aantoonde dat het allemaal meeviel, of er als eerste op wees dat het gevaar op zijn retour was. Maar ondanks zijn bewonderenswaardige inspanningen zijn we nog steeds bang. Door het boek heen worden hiervoor enkele duistere oorzaken aangestipt. Er zijn partijen die bewust liegen of overdrijven omdat ze belang hebben bij het in stand houden van pessimisme. Milieudeskundigen en de milieubewegingen wilden niet toegeven dat de vervuiling minder werd maar hij doorzag als een van de weinigen 'de hypocrisie en het gevaar van de milieubeweging’ met zijn 'groene tentakels’ (p. 19, 22). Ook de overheid is niet te vertrouwen. Een bureau dat positieve berichten over de vervuiling verspreidde, werd gesloten omdat die boodschap niet strookte met die van het RIVM (p. 26). De Wereldbank overdrijft bewust de armoede in de wereld (p. 94), Greenpeace verzet zich tegen genetische gemodificeerde gewassen uit 'ordinair gewin’ (p. 181) en bij het KNMI liegen ze over klimaatverandering (p. 188). Rozendaal heeft hier en daar een punt, maar echt dom worden zijn uitspraken als hij het heeft over de tegenstanders van de farmaceutische industrie. Het valt hem op dat het 'geitenwollensokkentypes’ zijn die zo fel gekant zijn 'tegen vaccins en medicijnen’, en als je tegen Big Pharma bent en 'medicijnen haat’, dan roep je volgens hem ook automatisch: 'geef mij maar de homeopaat, de kruidendokter dan wel de acupuncturist.’ (p. 159-160)
Maar afgezien van dergelijke zure oprispingen – heeft Rozendaal niet toch een punt? Het gif is toch verdwenen? Zeker. Maar ook hij weet: opruimacties uit het verleden bieden geen garanties voor de toekomst. Om net als hem een optimist te zijn, moet iemand zijn levensfilosofie aanpassen zoals hij dat heeft gedaan. Dan moet je de vooruitgang gewoon zien, of poneren. In de evolutie bijvoorbeeld. Biologen zeggen nooit dat daarbij sprake is van 'vooruitgang’; dat is een misverstand van rond 1900. Het gaat altijd puur om aanpassing aan de omgeving, waarbij ook steeds gecompliceerdere systemen kunnen ontstaan. Maar Rozendaal ziet overal vooruitgang: 'Vooral wanneer ik over de chemische evolutie nadenk [hij heeft net véél te veel pagina’s besteed aan het ontstaan van het leven, mh] kan ik zelfs niet anders concluderen dan dat er in dode materie een drang tot ordening en samenwerking zit.’ Voor een wetenschapsjournalist is dat, zachtjes uitgedrukt, een opmerkelijke uitspraak. En Rozendaal stapelt daar een tweede enormiteit bovenop: 'Ook in alles wat door mensen wordt voortgebracht, zit evolutie en dus vooruitgang. Zelfs in voetbal. Ook dat spel is onderheving aan de wetten van de evolutie. Neem de stiftbal…’
Hij heeft dus niet alleen last van een zwaar verouderde visie op evolutie, maar ook geen idee waar de grenzen van deze theorie liggen. Helaas, culturele evolutie vertoont alleen in naam enige overeenkomst met Darwins inzichten. Voetballers variëren niet blind op de spelregels, waarbij de scheidsrechter beslist welke speler de wedstrijd overleeft en verder mag spelen. Maar deze mishandeling van de evolutietheorie (bij Rozendaal: vooruitgang!) maakt het hem mogelijk om ook het kapitalisme (een maatschappijvorm 'die wij hebben gekozen’, p. 215) gelijk te stellen aan vooruitgang. Ziedaar de filosofische rechtvaardiging voor Rozendaals optimisme.
Waar eindigt deze kapitalistische vooruitgang? Uiteindelijk, als we allemaal welvarend zijn geworden, gaan we volgens Rozendaal allemaal houden van de natuur en deze beschermen. Dat zou blijken uit de Kuznets-curve. Die empirische curve laat een historisch verband zien tussen industriële ontwikkeling en inkomensongelijkheid. Naarmate het technologisch peil van een samenleving toeneemt, neemt de inkomensongelijkheid eerst toe, om later weer af te nemen. Rozendaal maakt van deze voor de hand liggende curve een creatief gebruik. 'De Kuznets-curve is ook toegepast op vervuiling’, meld hij (p. 171). Want eerst werd Nederland vuiler, en daarna weer schoon. En dan klinkt op pagina 234 ineens: 'Daarom is de Kuznets-curve voor natuur en milieu ook zo interessant. Die geeft aan dat wanneer het gemiddelde inkomen van een land boven een bepaalde grens stijgt (zoals in Nederland in de jaren zestig gebeurde), de meeste mensen aandacht schenken aan milieubescherming en de strijd tegen milieuvervuiling.’ Waarna hij de ontroering beschrijft die we tegenwoordig voelen bij het zien van een schattig egeltje. Is die door Rozendaal opgepimpte curve een 'natuurwet’? Zal dat altijd en overal opgaan? Elke nadere onderbouwing ontbreekt. Hij herhaalt dit credo tot in de allerlaatste alinea: 'Naarmate we met z'n allen welvarender worden, krijgt de biofilie de ruimte, gaan we fatsoenlijker met elkaar om en lossen onze problemen op. We worden steeds beschaafder en de maatschappijvorm die de afgelopen eeuwen zo succesvol is gebleken, het kapitalisme, evolueert eveneens en wordt aldus steeds vriendelijker.’
Stel dat Rozendaal gelijk heeft, en dat de hele mensheid inderdaad vanaf een zeker welvaartsniveau om gaat kijken naar de tot dan toe met zoveel enthousiasme gesloopte natuur. Zal de aarde dan uiteindelijk 'gered’ worden? Zijn we 'dus’ onterecht bang? Wat altijd zal blijven (en waar die angst waar Rozendaal niks over weet te zeggen, nu juist om draait), is de onbeheersbare invloed van de mens op deze planeet, versterkt door de groei van de wereldbevolking. Rozendaal vertelt graag dat de apocalyptische verwachtingen die ooit werden verkondigd niet uit zullen komen; hij wijst er terecht op dat de spectaculaire groei inmiddels flink is afgevlakt, maar hij vermeldt niet (ongetwijfeld welbewust) waar we desondanks op uit zullen komen: op tien miljard aardbewoners tegen het jaar 2100. Dat is elke drie decennia een India erbij. Dat betekent een nóg grotere belasting van de toch al zwaar onder druk staande zeeën, de zoetwatervoorraad, de atmosfeer en het landbouwareaal. Om maar wat te noemen. En het is uiterst onwaarschijnlijk dat enige technologische revolutie (gengewassen, groene stroom, vegetarisme) op tijd komt om echt impact te hebben op de effecten. Ook al is de grond in Lekkerkerk weer schoon, ook al zullen de effecten van het broeikaseffect meevallen (of beter: niet opvallen), dan nog is er alle reden om 'bang’ te zijn. Zeker wanneer we volgens Rozendaal moeten wachten (ik schat een extra eeuw) tot die tien miljard ook nog welvarend zijn, en ze op het idee komen dat de natuur bescherming verdient. De vraag is uiteraard hoeveel natuur er tegen 2200 nog over is om je over te ontfermen. Dat is de vraag waar de wereld voor staat. Het is een vraag die Rozendaal niet onder ogen ziet.
Simon Rozendaal, Alles wordt beter (nou ja, bijna alles). Uitgeverij AtlasContact, 300 blz., 21,99 euro.