De Profeet aan het werk
Drie eeuwen slapen. En dan wakker worden en terugkeren naar je moederstad – een reis naar de toekomst, zogezegd. En de verbaasde burgers willen pas op grond van harde bewijzen geloven dat je écht ‘uit het verleden‘ bent gekomen. Dat is de kern van het 1500 jaar oude verhaal van de ‘Slapers van Efese’. Het heeft iets van een detective, van Sciencefiction, en mag daarom gerust uniek worden genoemd. Wanneer en waar dit verhaal precies is ontstaan, weten we niet. De oudste teksten dateren in elk geval van rond AD 500 maar het is ongetwijfeld ouder. Het is waarschijnlijk ontstaan in Syrië, en geschreven in het Syrisch-Aramees . Maar het verhaal werd al spoedig vertaald in het Grieks, Latijn en nog meer talen. In totaal zijn zo’n tweehonderd versies bewaard gebleven (waarvan de helft in het latijn, maar dat is waarschijnlijk een onderzoek bias), wat erop duidt dat het verhaal immens populair moet zijn geweest. Ook Mohammeds volgelingen kenden het en Mohammed besteedde er uitgebreid aandacht aan. Dat wil zeggen, hij gaf er een persoonlijke draai aan die ons iets vertelt over hoe hij zijn volgelingen wist te boeien en aan zich wist te binden.
Om een indruk te krijgen van het verhaal citeer ik hierbij een aantal passages uit een van de bekendste Syrisch-Aramese versies, een die dicht bij de Koranversie staat, namelijk die van de beroemde dichter/theoloog Jacob van Serugh (gestorven in AD 521). Het begint met een keizer, Decius, die de christenen wilde dwingen om de heidense goden te vereren: ‘De Keizer Decius ging van zijn eigen stad naar [steeds weer] een andere, om de dorpen en steden van zijn rijk te zien. Hij [bezocht en] verliet Efese en joeg de stad grote angst aan, en organiseerde een feest voor Jupiter, Apollo en Artemis. En hij schreef een brief aan de heren van zijn rijk dat ze bijeen moesten komen en wierook moesten branden voor de goden. Leiders, oude mannen, jonge mannen en jongens kwamen bijeen en offerden wierook voor de zwijgende, door mensenhand gemaakte beelden.’ Maar een aantal christelijke jongelingen (Jacob spreekt van ‘de zoon van een officier en zijn zeven metgezellen’) weigerde hieraan mee te werken. Ze verstopten zich in hun huis. Maar ze werden verraden en voor de keizer gebracht. Deze gaf opdracht ze een flink pak slaag te geven. Hij moest weer verder, maar hij zou terugkeren. De jongens besloten ‘s keizers terugkeer niet af te wachten en verstopten zich in een grot in de bergen. Daar ontfermde God zich over hen: ‘God zag het geloof van zijn lieftallige lammeren en daalde neer om ze voor hun moeite te belonen. Hij nam hun geesten en tilde ze hoog op in de lucht, en hij plaatste een wachter om hun ledematen te beschermen.’ Het ‘optillen’ van de geesten van de jongelingen is een andere manier om te zeggen dat ze in een diepe slaap vielen. (In die tijd dacht men dat de geest tijdens de slaap het lichaam tijdelijk verliet.) Decius keerde terug en vroeg naar de jongens. De Efesiërs vertelden hem van de grot, waarop de keizer opdracht gaf de ingang daarvan met grote stenen te blokkeren. Twee geleerden (in het geheim christen, zo lijkt het) ‘bedachten dat God hen ooit zou opwekken’ en ze maakten loden borden met daarop de namen van de jongens, en de reden waarom ze in de grot lagen. Ze legden deze borden bij de slapende jongeren. Vele, vele jaren later maakte iemand (op zoek naar goede stenen) de ingang van de grot weer open. En zie: ‘Licht kwam binnen en maakte de Zonen van het licht wakker, en ze ontwaakten en zaten op de grond (wat een wonder!) en de lieftallige jongelingen begonnen te overleggen: ‘Wie gaat naar beneden om te kijken of de keizer al is teruggekeerd?...’ Een van hen, Iamlichos, nam de taak op zich om poolshoogte te gaan nemen. Hij nam wat muntgeld mee om brood te kopen. Iamlichos ging Efese binnen en was stomverbaasd. Boven alle poorten was het kruisteken aangebracht. Efese was ineens een christelijke stad! Hij stopte bij een bakker om brood te kopen en betaalde met zijn (zwaar verouderde) munten. Nu was het de beurt aan de bakker om stomverbaasd te zijn. Hij riep de andere handelaren erbij en ondervroeg de jongeman: ‘Vertel me jongeman, waar kom je vandaan en wat is jouw land? En geef ons de schat die je gevonden hebt zodat we er allemaal een deel van kunnen hebben. Maar als je weigert om iets te vertellen, zorg ik ervoor dat je gearresteerd wordt.’
Iamlichos raakte in paniek. Er ontstond een oploop en hij werd naar de bisschop gebracht. Die stelde dezelfde vragen. Toen Iamlichos in de verzamelde menigte geen enkele bekende zag die voor hem kon opkomen, barstte hij in tranen uit. Een geleerde ondervroeg hem; Iamlichos vroeg naar keizer Decius. De geleerde antwoordde verontwaardigd dat die al 372 jaar dood was. Daarop vertelde Iamlichos over zijn metgezellen in de grot. En de nieuwsgierige Efesiërs gingen op pad. De achtergebleven metgezellen schrokken toen ze de menigte zagen naderen maar de officierszoon maande hen om dapper te zijn:
‘En terwijl hij hen moed in sprak, kwam de jongen binnen en ging tussen hen in staan, en de bisschop en de edelen kwamen daar direct achteraan. Ze zagen de jongens zitten op de grond en ze begroetten hen met “Vrede zij met u”. En ze schreven onmiddellijk een brief naar keizer Theodosius waarin ze zeiden: ‘Kom, Heer. En zie de schat van leven die aan ons is geopenbaard.’
Keizer Theodosius kwam, las de loden borden en nodigde de jongemannen uit naar Efese te komen ‘want hij was van plan een tempel te bouwen voor hun botten.’ Maar ze wilden in de bergen blijven en zeiden tegen de keizer: ‘Ziet, vanwege U heeft Christus onze Heer ons gewekt en U ziet [dit] en heeft het bewijs dat de wederopstanding echt bestaat. ‘ Theodosius liet hen daar in de grot. ‘en zij rustten daar in die eeuwige slaap. Laat de Herder [Christus] geloofd zijn die zijn kudde scheidt [in goede en slechten] en hen [de goeden] de erfgenamen maakt van het huwelijk [de vereniging met Christus] en het paradijs en het eeuwige koninkrijk.’ Tot zover Jacob van Serugh. De wonderbaarlijke slaap, de kruisen in de stad, de munten, de volksoploop, de loden borden (die de keizer ervan overtuigden dat de jongens de waarheid spraken)… het is een pracht van een verhaal, verzonnen door een literair genie dat op beeldende wijze de opmerkelijke transformatie van Efese wilde beschrijven, van heidens naar christelijk. Het verhaal werd talloze malen doorverteld en honderden malen opgeschreven. En daarbij zal het aangepast en verfraaid zijn. In de versie van Jacob van Serugh lijken een paar latere verfraaiingen direct aan te wijzen. Zoals de wachter bij de grot ‘om hun ledematen te beschermen’. Die wachter heeft verder geen functie. Een verfraaiing lijkt mij ook de weigering van de jongelingen om naar de stad te komen – waarmee verklaard wordt waarom je in Efese de resten van deze jongelingen nergens kunt vereren! Het ligt niet voor de hand dat de bedenker van het verhaal daar al aan heeft gedacht. Een derde verfraaiing lijkt mij de opmerking van de jongelingen dat hun wonderbaarlijk lange slaap, die toch vooral bedoeld lijkt om aan de wraak van Decius te ontkomen, het bewijs vormt voor de wederopstanding op de dag des oordeels. Een typisch theologische verfraaiing. De bedenker (Jacob, of een voorganger) zegt niet dat de jongelingen écht overleden zijn en verrezen. Dat laatste gebeurt maar één keer en die keer moet nog komen. Nee, wat de jongelingen meemaakten is een voorteken, een verhuld aankondigen van wat komen gaat, bestemd voor de goede verstaander. De rest van de mensheid zal de diepere betekenis van dit verhaal pas inzien wanneer de dag des oordeels daadwerkelijk aanbreekt.
I.
Een eeuw na Jacob van Serugh neemt Mohammed deze populaire vertelling onder handen. De Koran bevat veel bewerkingen van christelijke en joodse verhalen en tradities, meestal zijn die heel kort, soms behoorlijk lang zoals Mohammeds bewerking van de verhalen over het leven van Maria. De Koranversie van de Slapers (te vinden in soera 18) behoort beslist tot de langere vertellingen. Mohammed werd duidelijk gefascineerd door dit verhaal – en hij gaf er een unieke draai aan. Hij begint met zijn luisteraars erop te wijzen dat het verhaal niet ‘zo maar’ wonderlijk is maar dat het een belangrijke boodschap bevat:
‘Of denkt u [soms niet] dat de lieden van de grot en van de inscriptie tot Onze wonderbaarlijke tekenen behoorden? Toen die jonge mannen in die grot gingen schuilen, zeiden zij: ‘Onze Heer, geef ons Uw genade en wijs ons de goede weg uit de situatie waarin wij verkeren.’ Toen sloten Wij hun oren daar in de grot af voor een aantal jaren. Daarna deden Wij hen opstaan, opdat Wij zouden weten wie van beide groepen het best zou uitrekenen hoe lang zij daar gebleven waren.’ (soera 18:9-12)
Met die laatste opmerking verwijst Mohammed vooruit naar iets waar hij het later over zal hebben: de verwarrende discussies waren ontstaan doordat er vele versies van dit verhaal bestonden. Blijkbaar werd er in Mohammeds omgeving gediscussieerd over de vraag wat nu de ‘ware’ versie was. Een van de punten waarin die versies verschilden was ongetwijfeld hoeveel jaar de Slapers nu exact geslapen hadden. Mohammed laat weten: ‘Wij’ (God) deden hen opstaan’ en dus weet alleen God het exacte antwoord. God weet dus ook wie daarover liegt en wie niet. Mohammed kondigt aan dat hij de ware versie zal vertellen:
‘Wij vertellen u het bericht over hen naar waarheid. Zij waren jonge mannen, die geloofden in hun Heer en Wij gaven hun nog meer leiding op de goede weg. En Wij hebben hun hart sterk gemaakt. Toen zij opstonden en zeiden: ‘Onze Heer is de Heer van de hemelen en van de aarde, wij roepen buiten Hem geen god aan, want dan zouden wij grote leugens vertellen.’ Dit volk van ons heeft zich goden in plaats van Hem genomen. Hadden zij dan niet met een duidelijk bewijs ten aanzien van hen kunnen komen? En wie is onrechtvaardiger dan degene die leugens verzint over God? [God sprak: tot hen:] En als u afstand neemt van hen [hun volk] en van wie zij buiten God om dienen, schuilt dan in de grot, dan zal uw Heer Zijn genade over u uitspreiden en u een goede weg wijzen uit de situatie waarin u verkeert.’ (18:13-16)
In Mohammeds versie hebben de Efesiërs dus dezelfde zonde begaan als de Mekkanen: ze zijn ooit naast God andere goden gaan vereren. Mohammed past het verhaal van de slapers hier aan zodat het in zijn visie op de ‘heilsgeschiedenis’ van de mensheid past. (Kort gezegd: ooit vereerde iedereen God, maar volkeren dwaalden af en God zond profeten om hen te corrigeren.) Dan volgt een duistere passage:
‘U ziet dat de zon, als zij opkomt, rechts van hun grot haar weg gaat, en dat zij, als zij ondergaat, hen links passeert, terwijl zij zich in de open ruimte ervan bevinden. Dit behoort tot de tekenen van God. En wie door God geleid wordt, die wordt op de goede weg geleid, en wie Hij laat afdwalen, voor hem kunt u buiten Hem geen helper vinden die de goede weg wijst.’ (18:17)
De jongelingen lagen dus niet in volledige duisternis; de zon ging over hen op- en onder. Dat zal veel luisteraars verbaasd hebben maar volgens Mohammed was dat een teken van God dat men zonder twijfel diende te aanvaarden Hun slaap, zo lezen we, was ook allesbehalve paradijselijk; hun toestand was afschrikwekkend:
‘U denkt dat zij wakker waren, maar zij waren in slaap. Wij draaiden hen op hun rechter en op hun linkerzij en hun hond lag met uitgestrekte poten bij de ingang. Als u naar hen had gekeken, had u zich van hen afgekeerd en was u gevlucht. En u zou vol vrees voor hen zijn geweest.’ (18:18)
God zorgde ervoor dat de jongelingen bewogen. En ze werden ook nog eens bewaakt door een hond. Het was een afschrikwekkend gezicht. Waarom?
II.
Die hond is uniek. Het beest komt in geen enkele andere bekende versie van de Slapers voor. Latere commentatoren verzonnen dat het de huishond van een van de jongelingen moest zijn geweest, maar het lijkt toch duidelijk dat deze hond daar door Mohammed ‘geplaatst’ is als de waker over de ingang naar de ruimte waar de slapende jongelingen zich bevinden. Jacob van Serugh sprak over een door God daar geplaatste bewaker, en hij roept daarmee associaties op aan de engel met het vlammende zwaar die het paradijs bewaakt (Genesis 3:24). Maar Mohammed keert dit beeld radicaal om. Hij legt het niet uit, maar voor zijn luisteraars moet het duidelijk zijn geweest. De hond was het beest dat in vele verhalen dienst deed als bewakers van de onderwereld. De jongelingen liggen dus niet vredig in een veilige, ‘paradijselijke’ grot te slapen; ze liggen in de onderwereld. Ze moesten écht ‘opstaan’ uit het dodenrijk. Mohammed gaat hier theologisch een stap verder dan Jacob van Serugh. Voor laatstgenoemde stond de slaap van de jongelingen slechts symbool voor het verblijf in het graf, en was hun ontwaken slechts een voorafschaduwing van de verrijzenis uit het graf; bij Mohammed liggen de jongelingen écht ‘voor dood’ in de onderwereld, bewaakt door een ‘hellehond’. Dat verklaart waarom stervelingen het tafereel ‘vol vrees’ zouden aanschouwen: je kunt niet ongestraft in de onderwereld kijken. En dat verklaart ook waarom de jongelingen de zon zien: die komt ook in de onderwereld. Wanneer de zon op aarde ondergaat, verschijnt ze immers in de onderwereld. En wanneer ze in de onderwereld onder gaat, komt ze op aarde juist boven de horizon.
Mohammed vervolgt:
‘En zo deden Wij hen opstaan, zodat zij elkaar vragen zouden stellen. Een woordvoerder van hen zei: ‘Hoe lang bent u hier gebleven?’ Zij zeiden: ‘Wij zijn hier een dag of een dagdeel gebleven.’ Zij zeiden: ‘Uw Heer weet heel goed hoe lang u hier gebleven bent. Zendt dan een van u met dit geld van u naar de stad, opdat hij kan nagaan welk voedsel het zuiverst is en opdat hij voor u eten daarvan meebrengt. Hij moet zich bescheiden opstellen en niemand iets over u bekend maken. Als zij lucht krijgen van uw bestaan zullen zij u stenigen, of zij zullen u dwingen zich aan te sluiten bij hun religie en dan zal het u nooit goed gaan.’ (18:19-20)
De ‘woordvoerder’ lijkt een verwijzing naar de zoon van de officier in de versie van Jacob, de enige die de keizer durfde aan te spreken. Hij en de anderen hadden geen idee hoe lang ze daar hadden gelegen. Merk ook op dat de uitgezonden jongeling de trekken van een profeet heeft: hij loopt het risico gestenigd te worden, of gedwongen te worden een valse religie te aanvaarden. Mohammed trekt een tussentijdse conclusie:
‘Zo maakten Wij [God] hen [de Efesiërs] met hun bestaan bekend, opdat zij zouden weten dat de belofte van God gestand gedaan wordt en dat er over het uur [de verrijzenis] geen twijfel is.’ (18:21a)
Mohammed suggereert dat de Efesiërs zich vanwege de verrijzenis van de jongelingen lieten bekeren tot het ware geloof in God en de dag des oordeels. Daarna volgt:
‘Toen zij met elkaar in discussie waren over hun geschil, zeiden zij: ‘Trekt een gebouw boven hen op.’ Hun Heer is heel goed van hen op de hoogte. Degenen die het wonnen in die kwestie zeiden: ‘Wij zullen zorgen voor een bedehuis boven hen.’ (18:21)
Er is voor zover bekend nooit een martyrium (een rustplaats voor de resten van martelaren) voor de slapers gebouwd en ook is er nooit (voor zover we weten) een kerk aan hen gewijd. Mohammed doelt hier niet op een reëel ‘bedehuis’ maar op het feit dat de christenen geloven dat heiligen en martelaren ook na hun dood vereerd moesten worden en dat zij dan wonderen konden verrichten. Mohammed was daar een verklaard tegenstander van. Niet voor niets zegt hij al direct in het begin dat God de oren van de jongelingen had gesloten. Ze waren letterlijk doof voor gebeden. Dan komt hij te spreken over de discussie over de ware versie van het verhaal, en da met name over de vraag hoeveel jongelingen er nu eigenlijk waren. Mohammed geeft een komische opsomming van de varianten waarbij hij ook de hond inzet:
‘Er zijn er die zullen zeggen: ‘Het zijn er drie, de vierde is hun hond.’ En er zijn er die zullen zeggen: ‘Het zijn er vijf en de zesde is hun hond.’ Zij raden naar wat een geheimenis is. En er zijn er die zullen zeggen: ‘Het zijn er zeven en de achtste is hun hond.’ Zeg: ‘Mijn Heer is heel goed op de hoogte van hun aantal.’ Slechts enkelen van hen [die discussiëren] zijn op de hoogte. Ga dan niet in discussie over hen [de jongelingen] dan alleen in een zaak die helder is, en vraag niemand van hen [die discussiëren] informatie over hen.’ (18:22)
Merk op dat Mohammed de discussie belachelijk maakt terwijl hij zélf niet heeft gezegd wat het juiste aantal zou zijn. Schept hij hier bewust een cliffhanger? Het slot van de passage over de slapers bestaat uit de vermaning niet te vergeten dat God alles weet (en Mohammed dus ook, uiteraard). Dan tovert Mohammed nog een troefkaart uit de mouw:
‘Zeg niet over iets: ‘Ik doe dat morgen’, zonder ‘als God het wil.’ Gedenk uw Heer als u het vergeten hebt, en zeg: ‘Misschien zal mijn Heer mij op de goede weg leiden, op een betere dan deze richting.’ En zij verbleven driehonderd jaar in hun grot, plus nog negen. Zeg: ‘God weet heel goed hoe lang u hier gebleven bent. Aan Hem zijn de geheimenissen van de hemelen en van de aarde. Zijn ogen en oren! Er is voor hen geen helper buiten Hem om en Hij duldt niemand naast zich om te oordelen.’ (18:23-26)
Mohammed onthult hier wat alleen God weet, namelijk hoe lang de jongelingen in de onderwereld zijn geweest: 309 jaar. De herkomst van dat getal is onbekend. Of beter, het komt van God, de kenner van de ‘geheimenissen van de hemelen en van de aarde’.
III.
De passage over de slapers in de Koran toont Mohammed op zijn sterkst. We zien hoe hij een bekend verhaal oppakt en er op een nieuwe betekenis aan geeft zodat het zijn wereldbeeld (en dat van zijn volgelingen) verrijkt en versterkt. Zonder het verhaal geweld aan te doen, gebruikt hij het om te bewijzen dat het verhaal van de Slapers past in de lijn van de goddelijke geschiedenis zoals we die in de Koran voortdurend aantreffen. Daarnaast liet hij op beeldende wijze zien (de gang van de zon, de hond, het omdraaien van de jongeren, de schrik) dat dit verhaal geen abstracte symbolische voorafschaduwing is van de verrijzenis uit het graf. Nee, de jongelingen hebben écht in de onderwereld gezeten! Bewaakt door een hond! Hij voegde er met andere woorden een scheut horror aan toe. En daarnaast benadrukte hij nog dat het bezoeken van de graven van overledenen (heiligen, martelaren) onzinnig is. Eenmaal overleden horen we immers niets. Maar waar het Mohammed écht om te doen was, was bewijzen dat hij in direct contact stond met God. En dat deed hij door de discussies over het verhaal belachelijk te maken en te onthullen wat alleen God kon weten, namelijk die 309 jaar. Daar kon niemand tegenop.
Je kunt beweren dat Mohammed nooit bestaan heeft en dat de Koran het werk is geweest van een soort van geheime commissie die een nieuwe religie van een heilig boek moest voorzien, en die vervolgens maar wat in elkaar geflanst heeft. Je kunt ook beweren dat Mohammed een simpele ziel was, een agressieve fanaticus die van theologie geen verstand had. Of een geestelijk gestoorde die geplaagd werd door vage visioenen, die gevolgd werd door een domme massa goedgelovige zielen. Maar hier zien we totaal iets anders. Wie dit verhaal zorgvuldig leest, moet toch tot een andere conclusie komen. We zien hoe een originele theologisch denker, tevens een gedreven profeet en leider, zijn volgelingen op meesterlijke wijze wist te onderwijzen én te bespelen.