De uitvinding van de erfzonde

Jezus, de apostelen en de eerste kerkvaders hadden het niet zo op het huwelijk. Op, ik zal maar zeggen, die merkwaardige overeenkomst waarbij twee mensen elkaar liefde, steun, vertrouwen, geld én seks beloofden. Met de eerste vier was niks mis, liefde was zelfs iets prachtigs – maar die laatste component ‘seks’ maakte van het huwelijk toch een vrijbrief voor het mateloos botvieren van ongeoorloofde lusten. De klassieke cultuur (en daar leefden deze mannen in, daar kwamen ze uit voort) had in principe niets tegen seks (het was onmisbaar voor het verwekken van kinderen) maar men had wél iets tegen onmatigheid, tegen het niet beheersen van je emoties en driften. En dat gevaar lag bij ‘seks’, en dus bij het huwelijk, natuurlijk op de loer. Nee, een huwelijk met niet te veel seks, of alleen ‘nuttige’ seks, dat was toch het beste. De eerste christenen gooiden daar nog een schepje bovenop. En dat kwam doordat ze het verwekken van kinderen eigenlijk niet meer nodig achtten.

I.

Over één ding zijn verreweg de meeste theologen en nieuwtestamentici het wel eens: Jezus verkondigde de spoedige komst van het Koninkrijk Gods. God kon elk moment op aarde neerdalen en de wereld op z’n kop zetten. Zondaars zouden naar de hel gaan; zij die zonder zonden waren, zouden worden gered. Iedereen moest zich laten dopen zodat ze vrij van zonden waren en daarna moesten ze uiteraard niet meer zondigen. Te midden van alle aan Jezus toegeschreven uitspraken (in de evangeliën en daarbuiten) geldt deze waarschuwing als het meest authentiek (‘Jezus-eigen’, zoals dat heet). Er was nauwelijks bedenktijd, en compromissen waren onmogelijk. Wie gered wilde worden, moest een radicale keuze maken:

‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.’ (Lk14:26)

Jezus waarschuwde zijn toehoorders dat ze goed voorbereid moesten zijn. De komst van het Koninkrijk zou heftig zijn. Er zouden barre tijden aanbreken, vooral voor zwangere vrouwen en moeders met kleine kinderen:

‘Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn, of een kind aan de borst hebben!’ (Mk 13:17)

(Ik citeer hier natuurlijk welbewust verzen die met het huwelijk te maken hebben.)

Die Eindtijdverwachting verdween niet na Jezus’ kruisdood. Zijn volgelingen keken daarna simpelweg uit naar zijn spoedige terugkeer – met het gevoel dat het elk moment kon gebeuren. En ze realiseerden zich dat het levensgevaarlijk zou zijn als je, na je bekering, in de laatste jaren van dit aardse tranendal nog zou zondigen. Hoe dan te leven, in die laatste jaren? Moesten ze nog trouwen? En was het verstandig om je gedurende die jaren van seks te onthouden, of maagd te blijven? De apostel Paulus kreeg daar veel vragen over. In zijn Eerste Brief aan de Korintiërs gaat hij daar uitgebreid op in.

Sommige getrouwde stellen hadden blijkbaar afgesproken helemaal geen seks meer te hebben. Anderen deden dat niet. Waren die dan minder? Zouden die dan toch gered worden? Wat vond Paulus daarvan? Welnu, die belofte (aan God) nooit meer seks te hebben leek hem onverstandig. Wie getrouwd was, mocht seks hebben, als beide partners dat wilden. Tijdelijke onthouding was zeker mooi, maar beloofde dat maar niet te lang, ‘anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden.’ (vers 1 Kor 7:5). Trouwen an sich werd door hem ook niet verboden, om dezelfde reden: ‘het is beter te trouwen dan te branden van begeerte’ (vers 10). Verder was Pauls tegen scheiden (zoals elke beschaafde Romein) maar als een ongelovige partner dat nou écht wilde, dan moest het maar. Waarschijnlijk wilde hij zo ruzie met de heidense buitenwereld voorkomen. Christenen, schrijft hij, waren ‘door God geroepen om in vrede te leven’ (vers 15). Interessant is zijn algemene advies voor hoe te leven gedurende de nog resterende tijd op aarde. Dat luidde: blijf ‘in de positie’ die je had bij je bekering. Neem geen belangrijke stappen meer omdat ‘er maar weinig tijd rest’ (29), en: ‘want de wereld die wij kennen gaat ten onder’ (31). Daarna besluit dat zevende hoofdstuk toch nog met een kort pleidooi tégen trouwen. Een man of vrouw die getrouwd is, schrijft Paulus, moet zijn aandacht verdelen over God en zijn partner. God krijgt dus niet de aandacht die Hij verdient. Dat maakt de getrouwde staat inferieur aan de ongetrouwde staat. Zijn advies aan trouwlustige mannelijke christenen:

‘Dus iemand die met haar trouwt handelt goed, maar iemand die niét met haar trouwt handelt beter.’ (1 Kor 7:38)

Het huwelijk was dus een ‘mindere’ staat dan ongehuwd zijn, maagdelijk blijven. De waarlijk toegewijde christen trouwde niet maar koos voor het celibaat. Het was veel gevraagd, maar christenen streefden er nu eenmaal naar om nét een beetje ‘ethischer’, heiliger te zijn dan hun heidense omgeving. Daar werden ze vaak ook om bewonderd.

Die veeleisende (anti-)seksuele moraal uit de beginjaren van de christelijke gemeenschap sloeg enorm aan. In menige tekst over de levens van heiligen of martelaren uit de eerste eeuwen staat te lezen hoe hij of zij, eenmaal bekeerd, direct besloot om nooit meer seks te hebben. Seks kreeg al snel een zwarte reputatie. Het was een bedenksel van de duivel, zo verkondigde de beroemde ketter Marcion (ca. 85-160). Hij geldt als de grondlegger van het gnosticisme, de stroming die stelde dat al het aardse door de duivel was geschapen, ook het menselijk lichaam en zijn driften. Marcion concludeerde dat de schepper van de aarde, de Joodse God van het Oude Testament, dus dezelfde moest zijn als de duivel. Vandaar dat hij als ketter werd aangeklaagd en zo in de geschiedenisboekjes is beland.

Anderen trapten juist op de rem. In de Didascalia, een Syrische ‘handleiding’ voor kerkelijke bestuurders van omstreeks het jaar 200, worden juist de predikers die jonge vrouwen aanraden om maagd te blijven ‘ketters’ genoemd. De populariteit van dat verstrekkende besluit was vele moeders en vaders (en jongemannen) waarschijnlijk een doorn in het oog. Dergelijke maagden hadden natuurlijk nog steeds een man nodig die moest voorzien in hun levensonderhoud. Moest de vader daarvoor opdraaien? Welke man zou een vrouw willen trouwen die vastbesloten was maagd te blijven? Nee, hoe mooi ook, het was een besluit met veel haken en ogen.

II.

Paulus stelde dat een seksloos huwelijk vast heel moeilijk was, maar niet onmogelijk – voor de echte doorzetters. Het vraagstuk zou de grijze kerkvaders nog vele eeuwen bezighouden. Patriarch Athanasius van Alexandrië (plm. 296 – 373) schreef zijn Tweede Brief aan een aantal maagden die van plan waren om bij hun man te blijven en hun huwelijk om te zetten in een ‘spiritueel huwelijk’. Een begrijpelijke oplossing want een leven buiten het huwelijk was voor vrouwen onaangenaam, zo niet onmogelijk. Athanasius was daar echter geen voorstander van. Hij wees ze op het feit dat ze getrouwd waren met Christus, en dat de aanwezigheid van een man daarmee niet te verenigen was. Het spiritueel huwelijk was een gevaarlijk soort compromis. Hij vergeleek maagdelijkheid met een omsloten tuin, en hun echtgenoot (Christus) was de enige die die tuin mocht betreden. En had Christus niet gezegd dat denken aan overspel al net zo erg was als de zonde zélf? Athanasius: ‘Zo werd u niet gered van de zonde; werkelijk, dit is een andere vorm van hoererij. U bleef ver van een overtreding – in lichaam, maar niet in geest. U voerde de zondige daad uit, zo niet door gemeenschap, dan wel met de ogen.’

De christelijke afkeer van seks werd flink aangewakkerd tegen het eind van de vierde eeuw. Wellicht vooral door de beroemde patriarch Johannes Chrysostomos (‘met de gouden mond’), die rond 400 bisschop was van Constantinopel. De gnostici waren dan al lang geleden verketterd en uitgeroeid maar Johannes verkondigde die oude waarschuwing op minstens even heftige wijze. Seks was een uitvinding van de duivel. En de mens was ermee ‘besmet geraakt’ in het Paradijs. De zonde van Adam en Eva, dat zij hadden gegeten van de boom met de kennis van Goed en Kwaad, werd nu steeds meer gelijkgesteld met de kennis van de ware versus de aardse liefde, de lust. Daardoor waren zij (had de mens) uit het Paradijs verbannen en zo was de spirituele verbintenis van Adam en Eva in het Paradijs gedegradeerd tot het huwelijk. In zijn Verhandeling over de maagdelijkheid schrijft Johannes:

‘Adam en Eva hielden zich ver van het huwelijk. Ze leefden in het Paradijs het leven dat ze zouden hebben geleefd als ze in de hemel waren, opgaand in de nabijheid van God. Het verlangen naar seksuele relaties, verwekking, geboortepijnen, geboorte en alle andere vormen van verval was ver van hun ziel verwijderd. Zoals een heldere stroom voortkomt uit een heldere bron, zo waren zij daar bekroond met maagdelijkheid.’

Adam en Eva deden aan ‘perfecte geslachtsgemeenschap’ waar volgens hem geen lust aan te pas kwam. Eenmaal uit het Paradijs verbannen: ‘nadat ze hun vorstelijke gewaad van maagdelijkheid hadden afgeworpen en hun hemelse kleding hadden afgelegd, kwam het huwelijk, een gewaad passend voor stervelingen en slaven.’

De val van Adam en Eva, de ontdekking van de lust en de zonde, was het werk geweest van de duivel. Het huwelijk was dus niet meer dan een ‘duivelse’ uitvinding om de lusten bot te vieren. Kerkleiders hadden begrip voor de zondige mens; het was voor de meesten beter om je lusten zo nu en dan de vrije loop te laten; dat was voor hen het hoogst haalbare. Maar ware gelovigen deden daar niet aan; die gingen elkaar uit de weg en bleven maagd.

III.

Deze interpretatie van de zondeval, waarbij de ‘kennis van Goed en Kwaad’ uit Genesis gelijkgesteld werd aan lust en seks, gaf het duistere verhaal van Adam en Eva een nieuwe, actuele betekenis. De Bijbel opende met de grootste ramp, veroorzaakt door wat dan wel de grootste zonde moest zijn, en dankzij predikers als de patriarch ‘met de gouden mond’ kwam deze zonde centraal te staan in de christelijke theologie. En kwam seksuele onthouding bovenaan de spirituele agenda te staan, voor mannen zowel als voor vrouwen. Maar die interpretatie riep wél vragen op. Adam en Eva waren dan wellicht verleid door de duivel tot lust – maar hoe zat het dan met hun nageslacht? Waarom zondigden latere generaties ook? Het standaardantwoord op deze vraag was dat de mens daar niet of nauwelijks aan kon ontkomen. De wereld was slecht, ze werd gedomineerd door de duivel, en de mens zélf was sinds hij door God was weggestuurd tot de zonde geneigd. Je moest wel héél sterk in je schoenen staan om de seksuele verleidingen te kunnen weerstaan. Maar in principe was dat mogelijk, als je je best deed. Maar wat gebeurde er dan? Kon je dan terugkeren tot de ‘paradijselijke’ toestand? Of concreter: kon je, door bewust af te zien van seks, toegang verkrijgen tot de hemel? En die laatste vraag hing samen met een meer algemene vraag, die al veel langer onderwerp was van discussie, namelijk: Kon een mens, zeg maar ‘op eigen kracht’, een plekje in de hemel veroveren? De dood verslaan?

Die laatste vraag was actueel geworden door de opkomst van de monnikenbeweging, zo rond 330. Duizenden mannen (en een handjevol vrouwen) trokken zich terug in de woestijn om daar te leven als Jezus. Ver van alle comfort en gemak, van eten en drinken, omgeven door demonen (want die woonden daar). Door te lijden als de mens Jezus konden ze (net als Hem) dichter bij God komen. En wie er wérkelijk in slaagde om zijn ziel helemaal los te maken van alle zonden en aardse verlangens, die was eigenlijk klaar om de hemel en betreden. Die had, kortom, op eigen kracht zijn eigen redding geregeld. Zeiden de monniken. En deden hun uiterste best om zo veel mogelijk te lijden, om hun ziel te redden. Maar was dat ook écht zo? Ten eerste passeerden of negeerde monniken het werk van de Kerk. Priesters, bisschoppen – die hadden ze niet nodig. Zij waren geestelijk veel verder dan die kerkelijke ambtenaren! Dat zat de Kerk uiteraard niet lekker. Een tweede bezwaar was dat ze eigenlijk God passeerden, of negeerden. Ze regelden zélf hun redding. En tegen die laatste opvatting keerde zich de kerkvader Augustinus.

Augustinus, bisschop van Hippo (dat lag in het huidige Algerije) kwam in aanvaring met een geestelijke genaamd Pelagius (waar we heel weinig van weten), die sterk de nadruk legde op die persoonlijke weg naar de hemel door af te zien van genoegens, inclusief uiteraard seks. De mens kon zichzelf redden door niet langer Adam te imiteren. Augustinus zag waarschijnlijk velen die dat voorschrift volgden. Die in de illusie verkeerden dat ze, als ze geen seks hadden, hun ziel rechtstreeks naar de hemel zou gaan. En waarschijnlijk ook velen die zeiden dat ze hem en zijn kerk daarom niet langer nodig hadden. Ze konden zélf de weg naar de hemel wel vinden! Dat moet heel irritant zijn geweest voor een bisschop. Dus verwierp hij het ‘pelagianisme’. Hij beriep zich daarbij op een uitspraak van de apostel Paulus:

‘Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want iedere mens heeft gezondigd.’ (Romeinen, 5:12, zie ook 18,19)

Die laatste toevoeging (‘want iedere mens…’) betekende volgens Augustinus niet dat iedereen ‘onvermijdelijk wel een keer zondigt’ uit zwakheid; hij las dat vers veel concreter: iedere mens droeg de zonde van Adam mee. En die zonde was de lust. Alle nakomelingen van Adam hadden diens zonde ‘geërfd’ en met die zonde ook de dood. En van die geërfde zonde + dood kon je alleen afkomen door Gods genade. Augustinus legde deze opvatting neer in zijn verhandeling Over het huwelijk en de begeerte, waar vervolgens stevige kritiek op kwam, met name van een collega, Julianus. In de volgende passage uit Augustinus’ antwoord, Contra Julianus, doet hij zijn best om duidelijk te maken dat de volgelingen van Pelagius ernaast zaten:

‘Adam gaf de dood aan zijn nageslacht, omdat hij ze als sterfelijk mens verwekte. En door verwekking gaf hij ze ook de zonde door. Want de apostel [Paulus] zegt dat deze twee gevolgen [dood en zonde] op hetzelfde moment en door dezelfde oorzaak zijn voortgebracht. De uitleg van de Pelagianen verschilt van die van Paulus. Volgens hen ontvangt het kind, dat bij zijn geboorte de sterfelijkheid ontvangt, de zonde van Adam pas op een later tijdstip, namelijk wanneer hij de zonde van de eerste mens leert kennen en geneigd is deze na te volgen. De oorzaak van de sterfelijkheid zou daarmee compleet anders zijn als de oorzaak van de zonde.’

Augustinus wijst op de ‘ongelovigen die niets weten van het verhaal van de eerste mens’ en net zo goed zondigen en sterven. Kortom: ‘de invloed van Adam kan daardoor niet de invloed van zijn slechte voorbeeld zijn, dat we zouden imiteren.’ Nee, de lust en de dood hadden we van Adam geërfd; ze zaten voorgoed in ons. Afzien van deze zonde was uiteraard geboden, maar dat redde je niet van de dood. De enige manier om daaraan te ontkomen en in de hemel te komen, was onderwerping aan God en hopen dat Hij genade zou tonen.

IV.

Augustinus’ radicale interpretatie van die Romeinen-verzen en het idee van een sinds Adam overgedragen ‘erfzonde’ werden zeker niet alom opgepikt. Augustus had gezag in het Westen, maar in het Oosten (en dáár gebeurde het, daar woonden toch de meeste christenen) werd hij niet echt voor ‘vol’ aangezien. Hij sprak niet eens Grieks, terwijl dat toch de taal was voor de beschaafde discussie over theologische kwesties.

Het idee had gemakkelijk vergeten kunnen worden, ware het niet dat de loop der geschiedenis anders besloot. In de loop van de zevende eeuw veroverden de Arabieren het grootste deel van de christelijke wereld. Noord-Afrika, Egypte, Palestina, Syrië. Mesopotamië – alle christenen daar werden voortaan bestuurd door ongelovigen. De enige nog echt onafhankelijke patriarch was de paus, in Rome. En in Rome bewonderden ze die buitenstaander Augustinus.

De Oosters-orthodoxe kerken kennen de erfzonde niet. Maar ja, wat weten wij hier in het Westen daar nog van? De Arabische veroveringen scheidden Oost en West, en zorgden ervoor dat de leer van Augustinus hier kon domineren. Sindsdien zijn we hier in het Westen ervan overtuigd dat Augustinus bij zijn leven al een heel beroemd en bewonderd theoloog was. Nee dus. En zijn we belast met het idee dat het verhaal van de zondeval maar op één manier kan worden geïnterpreteerd, namelijk als de geboorte van de erfzonde. Nee dus.

Marcel HulspasComment