De pest, het klimaat en het afval van Elusa

Het zal sluipenderwijs gebeurd zijn. Slechte zomers waren immers niet ongewoon, en misoogsten ook niet. Niet voor niets waren de keizerlijke ambtenaren gewoon om de belastingopbrengsten over perioden van meerdere jaren (indicties) ‘uit te smeren’, zodat slechte jaren gecompenseerd konden worden door goede. En door die variatie lijkt de klimaatcastastrofe die rond 536 inzette aan de aandacht ontglipt. Er lijken maar heel weinig Byzantijnse schrijvers te zijn geweest die de omslag opmerkten. De meest uitgebreide omschrijving komt uit een bron uit de twaalfde eeuw, de Kroniek van Michaël de Syriër, die teruggaat op (anonieme) oudere bronnen. De Kroniek vermeldt voor het jaar 536 een duisternis die anderhalf jaar duurde, over een voortdurend bleke zon en over mislukte fruit-  en druivenoogsten. En toch zette in die jaren een verandering in die grote gevolgen moet hebben gehad.

Wellicht dat de gruwelijke pestepidemie die een paar jaar later uitbrak hier ‘verduisterend’ heeft gewekt. Die ramp was zó groot, zó plotseling, dat de langzame verandering van het klimaat niet werd opgemerkt. De pest sleepte in de jaren 543/545 een groot deel van de bevolking van het Byzantijnse rijk de dood in. Schrijvers vroegen zich wanhopig af waarom God deze gruwelijke straf over het volk had uitgestort. De klimaatomslag leidde niet tot zulke commentaren. En toch laat onderzoek zien dat de temperatuur in het Middellands-zeegebied in betrekkelijk korte tijd met een paar graden moet zijn gedaald, en dat dit ruim een eeuw aanhield. Deze Late Antique Little Ice Age (LALIA, zoals ze is gaan heten) moet grote gevolgen hebben gehad voor de landbouw, voor de plattelandsbevolking én voor de steden en de keizerlijke inkomsten. Moet – we kunnen het lastig aantonen. Wat we wél kunnen zeggen is dat het Byzantijnse rijk zo na 540 in een economische crisis verzeild raakte, en dat de ooit zeer goed gevulde schatkist zo rond 560 (rond de dood van de beroemde keizer Justinianus) zo goed als leeg was. Maar kwam dat door zijn oorlogen, door wanbeleid, de pest of een chronische recessie, veroorzaakt door het klimaat?

De beste aanwijzingen dat het Byzantijnse rijk het in de tweede helft van de zesde eeuw zwaar te verduren kreeg, komen, zoals ook wel te verwachten, uit de archeologie. Opgravingen laten zien dat veel, vooral kleinere steden in verval raakten. Openbare gebouwen werden niet meer onderhouden, de bevolking kromp, de huizen werden kleiner. We weten ook dat het rijk in de jaren 630/640 voor een fors deel onder de voet werd gelopen door de Arabieren. Het is dus verleidelijk om in de architectonische sporen de ‘onmiskenbare’ tekenen te zien van een verval, voorafgaand aan deze spectaculaire ontwikkeling. En dat verval werd dan, wie weet, ingezet door de verkoeling van het klimaat. Eén en één is twee. Maar die wiskunde is natuurlijk te simpel.

I.

Laten we eerst bedenken dat steden en streken ook in klassieke tijden perioden van opkomst en verval kenden. Een grote stad als Alexandrië, om maar een voorbeeld te noemen, was begin zesde eeuw waarschijnlijk al geruime tijd aan het krimpen (al weten we niet waarom). Het laten verstoffen van grote gebouwen kan simpelweg het gevolg zijn van andere gewoonten en interesses. Of van krimp. En krimp kan het gevolg zijn van bestuurlijke veranderingen, zoals het verplaatsen of concentreren van het keizerlijk bestuur (waardoor prestige en inkomsten verdwenen). Wellicht dat de rijkere burgers (verantwoordelijk voor het bestuur én het stedelijk onderhoud) er voor kozen in zich in de grotere steden te vestigen. En de economische betekenis van een stad kan veranderen. Handelsstromen verschuiven, waardoor steden die eerst aan een lucratieve route lagen plots buiten de boot vallen. En wanneer vanuit een kleine provinciestad de ‘trek naar de grote stad’ eenmaal op gang komt, kan een onomkeerbaar proces inzetten. Kortom, de constatering dat veel van de kleinere steden in de jaren 550-600 steeds kleiner en armer werden, hoeft niet te duiden op een ‘algemeen verval’ van het Byzantijnse rijk. Om een voorbeeld te geven: in de jaren 1850-1950 liep het West-Europese platteland in hoog tempo leeg. De gevolgen zijn nog overal zichtbaar. Maar in economisch opzicht was dat een tijd van grote groei – een groei die zich concentreerde in de steden, waar het proletariaat van het platteland werk kon vinden.

Het is mogelijk dat zich in de zesde eeuw een vergelijkbaar proces voordeed. Misschien geen industrialisatie, maar wel bestuurlijke en economische concentratie. En tegelijkertijd: het is ook goed mogelijk dat verpaupering en leegloop hier en daar, of overal, veroorzaakt werden door klimaatverandering. We hebben simpelweg te weinig informatie om een oordeel te vellen. Wat zeker is, is dat de regio na 630 ten prooi viel aan de Arabische veroveraars. Maar dat was dus tachtig jaar na de klimaatomslag en de pest; het was dertig jaar na het definitieve uiteenvallen van de christelijke Kerk (het cement van de Byzantijnse samenleving) en de Arabieren kwamen vrijwel direct na een verwoestende Byzantijns/Perzische oorlog. Kiest u maar.

II.

Archeologen zijn de laatste tijd druk op zoek naar harde aanwijzingen voor de gevolgen van de klimaatomslag. Een mooi voorbeeld is het onderzoek van de Israëlische archeoloog Gay Bar-Oz et.al. Zij groeven zich een weg door de afvalbergen die achtergelaten zijn door de inwoners van het kleine Byzantijnse stadje Elusa, even ten zuiden van Beersheba. Volgens Bar-Oz zijn deze afvalbergen het werk van een georganiseerde vuilnisophaaldienst. Afvalverwijdering was immers een publieke taak – maar op een gegeven moment werd deze niet meer uitgevoerd De verschillende lagen afval laten zich goed dateren aan de hand van potscherven en organische resten, en de onderzoekers constateerden dat de organisatie van de afvalverwijdering omstreeks 540 stil kwam te liggen. Elusa heeft nog minimaal een eeuw bestaan maar waarschijnlijk was of werd ze kleiner, wie weet veel kleiner.

De auteurs koppelen het stilvallen van de ‘afvalverwerkingsdienst’ van Elusa aan de eerder genoemde aanwijzingen voor economisch verval op het platteland, en dat weer aan de LALIA-klimaatomslag. Ze stellen voor meer aandacht te besteden aan de vele afvalhopen in de buurt van Byzantijnse steden, omdat die ons iets kunnen vertellen over de graad van stedelijke organisatie, en wie weet dus de kracht van het rijk. Een interessante suggestie. Maar ook bij de afvalbergen geldt dat gegevens zich niet en-twee-drie laten interpreteren.

De omslag naar ‘er wordt geen afval meer opgehaald’ is opmerkelijk scherp. Dat duidt niet op een geleidelijk verval, bijvoorbeeld door de klimaatverandering. Dat abrupte einde valt juist mooi samen met de komst van de pest, die hoogstwaarschijnlijk ook in die regio flink heeft huisgehouden. Maar blijkbaar was er daarna geen sprake van herstel. Over het algemeen ‘veren’ menselijke populaties redelijk snel ‘terug’ na een epidemie. Dat lijkt wat betreft Elusa niet gebeurd te zijn. Een mogelijke oorzaak is dat de pestepidemie hardnekkig was: de ziekte keerde in latere decennia nog regelmatig terug, al maakte ze dan in de regel (zo lijkt het) minder slachtoffers. Hierdoor kan een permanente daling van de bevolking zijn veroorzaakt. Maar het is ook heel goed mogelijk dat de pest (net als 800 jaar later in Europa) grote maatschappelijke gevolgen heeft gehad.

Wellicht dat veel rijke inwoners van het platteland de wijk namen naar elders, naar de kust of de grote steden, en dat zij daar naderhand (indien ze niet waren gestorven) zijn gebleven. Wellicht dat de economie ineenstortte, en daarna een ander gezicht kreeg. Elusa had in zijn hoogtijdagen waarschijnlijk verschillende inkomstenbronnen. Het lag op de handelsroute van Petra naar Gaza, waarover Arabische wierook westwaarts werd vervoerd, en de beroemde Gaza-wijn oostwaarts. Daarnaast lag het op de pelgrimsroute van Jeruzalem naar het Sint Katharinaklooster in de Sinaï. Het is goed mogelijk dat een van deze handelsroutes wegviel, verlegd werd, na de pest of vanwege klimaatverandering. En dan zijn er altijd nog andere mogelijkheden. De oostelijke grens was kwetsbaar. De keizerlijke grenstroepen hadden altijd hun handen vol aan het signaleren en tegenhouden van Arabische benden. Wellicht ging daar lange tijd iets mis; wellicht werd het leven in het grensgebied én Elusa te gevaarlijk, en vertrokken degenen die zich dat konden veroorloven.

III.

Ooit werd gezegd dat het Byzantijnse rijk ten onder is gegaan aan ‘decadentie’. Dat was een mooie waarschuwing in decadente tijden. Een eeuw geleden werd geopperd dat de latere Romeinse keizers te veel aan inteelt deden, en daardoor zwakzinnig waren, of dat ze wijn dronken waar te veel lood in was opgelost (met hetzelfde gevolg). Later kwam de pestepidemie om de hoek kijken. Cyclisch denken, het milieu, emerging diseases: de neiging is groot om voor dat complexe, verbazingwekkende proces dat we ‘de ondergang van het Romeinse rijk’ noemen, steeds één modieuze oorzaak aan te wijzen. Vandaag de dag is dat dus klimaatverandering. Het zou kunnen. Hier geldt nu eens met recht de dooddoener: nader onderzoek is geboden.

 

 

 

Marcel HulspasComment