Een mislukte opstand tegen Mohammed

De opstand tegen Mohammed

Salafistische moslims beweren dat de islamitische heilstaat, waarin iedereen moslim is, de sharia de wet is, en iedereen ‘dus’ gelukkig is, daadwerkelijk heeft bestaan. En wel toen Mohammed en zijn trouwe metgezellen nog leefden. Onder dat onfeilbare leiderschap (de islamitische Traditie noemt Mohammeds directe opvolgers de ‘rechtgeleide kaliefen’) kón het gewoon niet mis gaan. Maar dezelfde traditie heeft ons verhalen overgeleverd die erop duiden dat er ten tijde van Mohammed, in de stad Medina, wel degelijk verzet heeft bestaan tegen Mohammed. Dat hij in zijn laatste levensjaren grote moeite had om zijn gezag te doen gelden, en dat hij er daarbij niet voor terugschrok om grof geweld te gebruiken. Let wel, dan hebben we het niet over de oppositie van de Joden. Dit speelde zich af nádat de Joodse stammen uit Medina waren verdreven. Zijn tegenstanders waren Arabieren.

I.

Het gebeurde op een moment dat Mohammed op zijn lauweren kon rusten. Met behulp van een grote coalitie (bestaande uit de hem trouw gebleven Mekkanen, Medinezen en stammen die zich bij hem hadden aangesloten) was hij erin geslaagd de Mekkaanse elite aan zich te onderwerpen, waarna hij Mekka kon zuiveren. Nou ja… onderwerpen… er was meer sprake geweest van een gentlemen’s agreement: zij behielden hun macht en in ruil daarvoor erkenden ze hem als hun profeet. Daarna was hij teruggekeerd naar Medina, waar hij omringd werd door zijn Medinese ansaar (‘helpers’)  in de strijd. Een strijd die erop zat, zou je denken. Maar Mohammed gaf ze een nieuwe opdracht. Mohammeds biograaf Ibn Ishaak schrijft:

‘De boodschapper bleef in Medina van [de maand] Dhoe’l-Hijja  tot Rajab, en gaf toen opdracht een expeditie tegen de Byzantijnen voor te bereiden […]  op een tijdstip toen de mannen het zwaar hadden; de hitte was drukkend en er heerste droogte; het fruit was rijp en de mannen wilden in de schaduw blijven zitten met hun vruchten en hadden geen zin om in deze tijd op reis te gaan.’

Deze expeditie ‘tegen de Byzantijnen’ is een van de meest raadselachtige en interessante verhalen over Mohammed die we kennen. Ten eerste vanwege het doel. Er is geen enkele goede reden om te veronderstellen dat Mohammed gedurende de voorafgaande jaren geïnteresseerd was in een aanval of overval richting de Byzantijnen. Hij keek wel beter uit, zou je kunnen zeggen. De christelijke supermacht was een maatje groter dan het woestijnkoninkrijkje van de Profeet. De Koran (om precies te zijn de opening van soera 40) geeft ook aan dat Mohammed ervan overtuigd was dat de Byzantijnen beschermd werden door God. Net als hij. Waarom ineens deze opdracht?

Er is wel een reden te bedenken. Buit. Kort daarvoor hadden de Byzantijnen namelijk de Perzen verslagen, na een oorlog van ruim 26 jaar. De Perzen hadden tijdens die oorlog Syrië, Palestina en Egypte veroverd en trokken zich daar nu uit terug. Maar het Byzantijnse gezag was daar nog niet hersteld en de Arabieren in het noorden van het schiereiland maakten daar gretig gebruik van. Mohammed was hiervan ongetwijfeld op de hoogte en het kan zijn dat hij de ansaar, die niets meer om handen hadden, de kans wilde bieden daarvan te profiteren. (En hijzelf natuurlijk ook.)

II.

Maar er is nóg iets merkwaardigs aan de hand met dat verhaal. Ibn Ishaak suggereert heel sterk dat veel van zijn strijders daar helemaal geen zin in hadden. Het lijkt wel alsof Mohammed hen deze unieke kans om te plunderen moest opdringen. Ibn Ishaak vermeldt heel wat expedities ‘op de weg van God’ en daarbij werd Mohammed soms wel geconfronteerd met tegenzin en ongehoorzaamheid (dat zou bijvoorbeeld de reden zijn geweest voor de nederlaag tegen de Mekkanen in de Slag bij Oehoed) maar dit verhaal is écht anders. Hij start, zoals we zagen, met een beschrijving van de hitte en de heerlijke vruchten die ervoor zouden hebben gezorgd dat de strijders geen zin hadden om in beweging te komen. Dan volgt nog een flink aantal ironische getoonzette anekdotes over onwillige, zeg maar gerust laffe strijders die met allerlei smoesjes probeerden om aan hun plicht te ontkomen. Die eindigen met een grootmoedig gebaar van Mohammed, ofwel krijgt de dienstweigeraar na een tijdje spijt van zijn laksheid en reist hij Mohammed alsnog achterna. Het klinkt onschuldig, menselijk, maar die verhalen zijn uniek voor deze expeditie. Ze klinken onschuldig, maar ze suggereren dat Mohammeds aanvalsplan op grote weerstand moet zijn gestuit en dat er sprake is geweest van een felle, gewelddadige en (voor Mohammed) zeer gevaarlijke confrontatie. Alleen, in de loop van honderd jaar doorvertellen (Ibn Ishaak schreef zijn werk rond 750) is de weinig fraaie geschiedenis omgewerkt tot een betrekkelijk onschuldig klinkende verzameling anekdotes.

Waaróm hadden de strijders geen zin in een expeditie ‘tegen de Byzantijnen’. Zoals gezegd, de kans dat ze een Byzantijn zouden tegenkomen, was héél klein. Die hadden hun gezag nog maar nauwelijks hersteld. Met deze omschrijving suggereert Ibn Ishaak dat de onwillige strijders bang waren voor deze geduchte tegenstander. En dat kan een rol hebben gespeeld. Maar wellicht speelde er iets heel anders.

De machtige coalitie waarmee Mohammed de Mekkanen op de knieën had gedwongen, was na de val van Mekka in tweeën gedeeld. Een deel bleef in de buurt van Mekka en stond voortaan onder gezag van de gerehabiliteerde Mekkaanse leiders; een ander deel verbleef in en om Medina, bij Mohammed. Die laatste legermacht bestond voor een belangrijk deel, mogen we aannemen, uit de ansaar, de helpers. De strijders onder Mekkaanse leiding richtten zich op de verovering westwaarts, bijvoorbeeld van de stad Ta’ief, en zuidwaarts, naar de rijke maar verzwakte Perzische provincie Jemen. Die landstreek zou omstreeks 632 in hun handen vallen. De strijders in Medina werden door Mohammed juist noordwaarts gestuurd. Dat kan de afspraak zijn geweest. De Mekkanen en de Medinezen lagen elkaar niet, en er was al vaker sprake geweest van conflicten. Dus was het verstandig om die twee troepenmachten verschillende kanten op te sturen. Maar het is heel goed mogelijk dat de ansaar daar zéér ontevreden over waren. Waarom, zo dachten ze wellicht, mochten zij niet profiteren van makkelijke veroveringen, zuid-  en oostwaarts? Waarom moesten zij de confrontatie zoeken met de machtige Byzantijnen? Mohammed had heel wat uit te leggen.

III.

Dat Mohammeds gezag in die dagen ernstig ter discussie kwam te staan, blijkt ook uit een ander verhaal over de expeditie, dat over de Masjid al-diraar, de ‘moskee van de tegenstand’. Ook hier geldt dat de gebeurtenissen in de loop der jaren doorverteld zijn in de vorm van anekdotes, waarbij we slechts kunnen gissen naar de historische achtergrond, ‘wat er werkelijk gebeurd is’. Volgens Ibn Ishaak werd Mohammed vóór het vertrek van de expeditie op de hoogte gebracht van het feit dat er elders in Medina een ‘tegen-moskee’ was gebouwd. Hij schrijft:

‘De eigenaren van de ‘moskee van de tegenstand’ waren naar de boodschapper gekomen terwijl hij zich voorbereidde voor Taboek [dwz de expeditie noordwaarts, mh], en zeiden: ‘We hebben een moskee gebouwd voor de zieken en behoeftigen, en voor wanneer het slecht weer is, en we willen je graag uitnodigen om te komen en daar te bidden.’ Hij zei dat hij op het punt stond uit te reizen, en dat hij het druk had, of woorden van gelijke strekking, en dat als hij terugkwam, als God het wilde, hij naar hen zou komen en voor hen daar zou bidden.’

Er is hier geen sprake van een concurrerende profeet, wél van een concurrerende moskee. Maar de eigenaren wilden geen conflict met Mohammed, zo lijkt het. De taakomschrijving klinkt wel érg onschuldig. Moeten we ze beschouwen als hypocrieten? In elk geval had Mohammed op dat moment geen zin om een bezoekje te brengen of in te grijpen.

De expeditie ‘tegen de Byzantijnen’ had een merkwaardig verloop. Mohammed vertrok en stopte uiteindelijk in Taboek, nog vér verwijderd van de grens van het Byzantijnse rijk. Hij zou daar een ontmoeting hebben gehad met ene Johannes uit de veel verder gelegen havenstad Ayla (bij het huidige Eilat). Daarna volgen wat anekdotes over overvallen maar al met al lijkt deze expeditie een nutteloze onderneming te zijn geweest. Moest Mohammed zijn opmars afbreken en snel terugkeren? Vanwege verzet onder de strijders, of dreigend verraad? Hoe dan ook, hij keerde om en vlak voordat hij in Medina terugkeerde, gebeurde het volgende:

‘Nadat hij gestopt was in Dhoe Awaan bereikte hem nieuws over de moskee, en hij gaf [twee mannen] opdracht naar de moskee te gaan van die boosaardige mannen en deze te verwoesten en plat te branden. Ze gingen snel naar de Banoe [stam, letterlijk: ‘zonen van’] Salim ibn Auf, de stam van [een van de twee] en [deze man]  zei tegen de ander: ‘Wacht op mij zodat ik vuur van mijn volk kan brengen.’ En hij nam een palmtak en stak deze aan, en gezamenlijk renden ze de moskee binnen waar zijn mensen [die van de moskee] waren, en staken het in brand en verwoestten het, en de mensen sloegen op de vlucht.’

IV.

We hoeven er niet aan te twijfelen dat er zoiets als een ‘moskee van de tegenstand’ heeft bestaan; dat zijn critici zich hadden verenigd. Wellicht durfde hij ze aanvankelijk niet hard aan te pakken. Maar terug van de expeditie, op veilige afstand van de stad, omringd door troepen die hem trouw waren, kon hij commando’s op pad sturen om die haard van verzet uit te roeien. De brandstichting staat, mogen we aannemen, symbool voor een wrede ingreep. Daarna kon hij de stad veilig binnengaan. Niemand zou het nog wagen zijn gezag in twijfel te trekken. Ibn Ishaak vermeldt niet dat Mohammed zijn tegenstanders heeft laten doden, ook al ligt dat voor de hand.

De islamitische Traditie vertoont geen spoor van twijfel over dit verhaal. Ibn Ishaak vermeldt dat hij het verhaal van de expeditie (en van de moskee van de tegenstand) ontleend heeft aan verschillende respectabele zegslieden; en ‘sommigen leverden informatie die bij anderen ontbrak’. Het verhaal is natuurlijk geen compliment voor het gezag van Mohammed. Ook dat geeft aan dat de kans klein is da het verzonnen zou zijn. Maar het zal wel, in de loop der jaren, door verhalenvertellers aangepast, ‘verzacht’ en ‘verrijkt’ zijn. Een mogelijke bron van informatie was de Koran. Ibn Ishaak verwijst nergens naar de Koran; daarin zijn ook geen openbaringen over de expeditie te vinden. Maar ze bevat wél een opmerking over een vals ‘bedehuis’. De latere historicus Al-Tabari (839-923) heeft dat vers aan het verhaal toegevoegd. Zijn hervertelling in de Tarik al roesoel wa’l moeloek (geschiedenis van profeten en koningen) sluit af met een Korancitaat:

‘En degenen die zich met geweld in hun ongeloof een bedehuis toegeëigend hebben om zo onenigheid tussen de gelovigen te bewerkstelligen en om het als ruggensteun te gebruiken voor degenen die eerder al God en Zijn boodschapper bestreden. Zij zullen zweren: ‘Wij wilden alleen maar het goede.’ God zal betuigen dat zij leugenaars zijn.’

Het gaat hier om soera 9, vers 107.

We weten niet of dit betrekking heeft op de ‘moskee van de tegenstand’. Het zou kunnen; Al-Tabari dacht van wel. Ibn Ishaak vermeldt dit vers dus niét maar het is niet uitgesloten dat het vers wel degelijk de herinnering aan de ‘moskee van de tegenstand’ heeft gekleurd. De zinsnede ‘wij wilden alleen maar het goede’ kan de inspiratie zijn geweest voor het detail dat de bouwers zeiden dat ze bezig waren voor zieken en behoeftigen, en voor wanneer het slecht weer was. Wellicht heeft Mohammed dus vóór vertrek helemaal niets gehoord over deze ‘tegen-moskee’ maar bereikte het nieuws over deze club hem pas terwijl hij in het noorden was – en besloot hij daarom halsoverkop terug te keren. Wellicht (nu gaan we een stap verder) was de hele expeditie alleen maar bedoeld om de schapen van de bokken te scheiden - en kon hij zo een leger van trouwe volgelingen formeren en terugkeren naar Medina om zich op de achtergebleven ‘verraders’ te storten….

Of het ligt heel anders. Is het hele verhaal van de ‘moskee van de tegenstand’ wellicht een verzinsel, volledig gebaseerd op 9:107? Zelfs dat kan niet worden uitgesloten. Er zijn heel wat verhalen verzonnen om mysterieuze Koranverzen te ‘verklaren’. Zoiets heet dan een asbaab al-noesoel, de ‘aanleiding tot de openbaring’. Maar wie zo nodig een verhaal wilde verzinnen voor 9:107 had toch ook iets kunnen verzinnen waar Mohammed fraaier én gezaghebbender uit naar voren was gekomen. Het verhaal van de ‘moskee van de tegenstand’ in Medina is eigenlijk té beschamend om op basis van 9:107 verzonnen te zijn.

V.

Wie waren Mohammeds tegenstanders? Ibn Ishaak somt ze op:

‘De twaalf man die [de moskee] hadden gebouwd waren: Khidhaam ibn Khalid van de Banoe Oebayda ibn Zaid; een van Banoe Amr ibn Auf; zijn huis kwam uit op de ketterse moskee; Thalaba ibn Haatib van Banoe Oemayya ibn Zaid; Moe- attib ibn Koeshayr en Aboe Habina ibn al-Az’as, beiden van Banoe Doebaya ibn Zaid; Abaad ibn Hoenayf, broer van Sahl, van de Baboe Ar ibn Auf; Jarbiya ibn Amir en zijn twee zonen Mujammi en Zayd [volgen nog drie namen], allen van Banoe Doebaya; en Wadi’a ibn Thaabit van Banoe Oemayya ibn Zaid.’

Klopt deze opsomming? Opnieuw, dat kunnen we niet weten. Het getal twaalf klinkt in elk geval verdacht. Daarmee gaat het lijstje lijken op twaalf apostelen, alsof Ibn Ishaak wilde benadrukken dat het om een religieuze afsplitsing ging. Opvallend is in elk geval dat één stam een belangrijke rol zou hebben gespeeld: de Banoe Doebaya. Over die stam is verder niks bekend. Ze worden bij Ibn Ishaak verder nergens vermeld. Maar hun naam duikt later nóg een keer op in de Arabische geschiedenis, in een werk dat we pas een halve eeuw kennen.

In 1966 vonden onderzoekers in Tamegroete, een dorpje in Zuid-Marokko (en een oud soefi-centrum) een elfde-eeuwse kopie van een verloren gewaand historisch werk, de Tarik (geschiedenis) van Khalifa ibn Khayyat (777-854). Khalifa beschrijft de stichting, omstreeks 650, van de Arabische garnizoensstad Koefa, in Irak. Een van de stammen die zich daar vestigde waren de Banoe Doebaya. Dezelfde stam, zo vertelt Khalifa, vormde de ‘harde kern’ van een opstand rond 700 tegen de machtige kalief abd al-Malik. Een opstand die met harde hand werd onderdrukt. Daarna verdwijnen de Banoe Doebaya uit de geschiedenis. Grote kans dat ze rond 700 ophielden te bestaan.

Lastige jongens, die Banoe Doebaya, zo zou je zeggen. Eerst komen ze in Medina in verzet tegen de Profeet, en zeventig jaar later doen ze dat opnieuw, tegen abd al-Malik. Maar er is ook een andere mogelijkheid. Het is denkbaar dat een of andere verteller die actief was tijdens of na afloop van die mislukte opstand in Koefa het lijstje bouwers van de ‘Moskee van de tegenstand’ heeft uitgebreid met een aantal erkende schurkennamen – voorvaderen van de Banoe Doebaya. Die hadden niks met de ‘moskee van de tegenstand’ te maken gehad maar dit was een mooie manier om de aanstichters van de opstand zwart te maken: ze waren niet te vertrouwen, die Banoe Doebaya! Vijanden van de Profeet! Ze hadden zich in Medina al verzet tegen diens gezag! En toen had Mohammed hen uiteengejaagd! Kortom, dat lijstje daders dat Ibn Ishaak weer een halve eeuw later opschreef, kan wel eens naderhand, rond 700, ‘aangevuld’ zijn met een aantal latere ‘schurken’.

We weten al met al helaas maar heel weinig van wat er toen is gebeurd. Bij alle details zijn vraagtekens te plaatsen. Maar het staat buiten kijf dát er iets dramatisch gebeurde, en dat Mohammed keihard optrad om zijn gezag in Medina te herstellen. Niet iedereen was blij met de Profeet, zoveel is duidelijk.

Marcel HulspasComment