‘Het was zo’n stille jongen’
De komende weken zal er ongetwijfeld veel meer bekend worden over Salman Abedi, de 22-jarige Brit (van Libische oorsprong) die de aanslag in Manchester pleegde. Voorlopig weten we weinig meer dan dat er bij hem thuis een boekje is gevonden met veiligheidsvoorschriften voor chemicaliën. En er was een kennis die (aldus De Volkskrant) bereid was om iets te zeggen. Hij was zeer verbaasd. Salman was immers altijd ‘een stille jongen’ geweest. En zijn vader was een gewone moslim. Maar we weten al langer: het zijn juist de 'stillen’ waar de moslimgemeenschappen op moeten letten.
Dat juist 'stille jongens’ een onverwachte en gewelddadige omslag kunnen maken, komt mooi naar voren in het boek 'Nederlandse jihadisten’ van Edwin Bakker en Peter Grol. Dat bestaat voor het grootste deel uit korte, uit interviews en mediaberichten opgebouwde biografieën van 'ontspoorde’ moslimjongeren. De verrassing ná de ontsporing is vaak groot; niemand had zoiets van hen verwacht. De betreffende jongeren waren in de voorafgaande periode (in het boek: voorafgaand aan hun vertrek naar Syrië) juist opgevallen omdat ze zo braaf leken, omdat ze zo rustig en 'stil’ waren. Ze waren vaak wel actief in en om de moskee, in praat- of studiegroepjes, en ze gaven daarbij te kennen dat ze streng in de leer waren maar dat werd meestal niet als een probleem ervaren. Eerder het tegendeel; moslimjongeren die zich serieus met het geloof bezighouden zijn eigenlijk zeldzaam en worden dus vaak beschouwd als een aanwinst voor de gemeenschap.
Duidelijk is wél dat dergelijke jongeren in veel gevallen vrijwel geen andere sociale omgeving hebben dan hun gelovige medestanders, vaak ook in andere steden. En ze treffen die geestverwanten niet alleen in de moskee of tijdens min of meer openbare bijeenkomsten; ze onderhouden ook meer verborgen contacten. Die sociale armoede kan meerdere oorzaken hebben. Ze aarden niet meer thuis, ze zijn verhuisd, ze hebben problemen op school of werk – soms gaat het om bekeerlingen die een moslima zijn getrouwd en daardoor sociaal teruggeworpen zijn op hun schoonfamilie. Allemaal veranderingen die aanleiding kunnen geven tot eenzaamheid, zorgen om de toekomst, zoeken naar een doel én naar een moreel en sociaal fundament. Dat zoeken kan dan leiden tot een grote belangstelling voor de islam, wat weer tot nieuwe vrienden leidt én nieuwe contacten. De omgeving constateert dan vaak opgelucht dat het best wel goed gaat. Dat hij (of zij) misschien wat 'stil’ is, en misschien wel érg bezig is met het geloof – maar hé: het had anders kunnen lopen. Alles beter dan een ongelovige worden.
Bakker en Grol zoeken in hun boek vooral naar sociale factoren voor radicalisering. Ze wijzen op zaken als gescheiden ouders, armoede of een mislukte schoolcarrière. Dat komt uiteraard allemaal voor – we hebben het over moslimjongeren, niet over een jeugd in Wassenaar. Als sociale wetenschappers wil sociale verschijnselen ook graag sociaal verklaren. Dus radicalisering zal wel het gevolg zijn van maatschappelijke achteruitgang, van wanhoop. Maar wat in dat boek, en in de gegevens over recente aanslagplegers opvalt, is níét dat de daders aan de onderkant van de samenleving terecht waren gekomen. Hun situatie was niet wanhopig; ze hebben ook op geen enkele wijze actie gevoerd, geprotesteerd, hun baas of de schoolleiding bedreigd – zaken die erop duiden dat ze maatschappelijk vastgelopen zijn én daardoor agressief zijn geworden, en die signalen zouden kunnen zijn van een volgende stap richting geweld. Nee, het lijkt wel alsof juist de 'stille’ jongeren de gevaarlijke kant op kunnen bewegen. Ze gaan niet door het lint; ze hebben een vorm van rust gevonden, een vangnet – maar om de een of andere reden zijn ze in dat vangnet een gevaarlijke kant op gerold.
Hoe kan dat? Eenmaal teruggeworpen op zichzelf (waardoor dan ook) komen er levensvragen naar voren die om antwoorden vragen. Antwoorden die voor hen net zo noodzakelijk voelen als het bezit van geld en brood. En die antwoorden vinden ze in de islam. Misschien zelfs vooral in strenge vormen van de islam, zoals het salafisme. Hun leven moet 'gevuld’ met betekenis, en juist de strenge vormen kunnen een leven 'vullen’. Dat is op zich geen probleem – die keuze is niet dramatischer dan die van aan God twijfelende christenjongeren die zich gegrepen en 'bekeerd’ voelen tijdens een massale evangelische bijeenkomst. Het probleem is (en dat blijkt ook uit het boek van Bakker en Grol – of beter, uit wat daarin ontbreekt) dat dolende moslimjongeren tijdens hun zoektocht ook in aanraking komen met imams en hun aanhangers die een radicale jihad tegen het Westen verkondigen. Buitenstaanders, en dan bedoel ik gewone moslims (maar dat geldt ook voor de inlichtingendiensten, en de twee auteurs) weten dat dat geheime circuit bestaat, maar weten vaak niets van de bijeenkomsten, de preken en de geheime cursussen. Ze weten of vermoeden dat die rustige en gelovige jongeren contacten onderhouden, dat ze elkaar opzoeken, dat ze wel eens dagen weg zijn – maar waar ze uithangen… de inlichtingendiensten krijgen er geen vinger achter en gewone moslims willen er liever niets mee te maken hebben. En hé: die jongeren zijn serieus met het geloof bezig. Dat is toch mooi? En dat ze wat doorslaan, dat komt wel goed wanneer ze ouder worden.
Als ze ouder worden.
Hoe voorkomen we aanslagen? Hoe voorkomen we radicalisering? Alleen maar praten over oorzaken als buitensluiting, discriminatie, gebrek aan respect, heeft geen zin. Jazeker, dat bestaat allemaal en het draagt bij. Maar (ik ben een optimist) het zal minimaal een eeuw duren voordat we daarvan verlost zijn. Als we er dan van verlost zijn.
Dat moslimjongeren met levensvragen zich verdiepen in de islam is óók niet de kern van het probleem. Waar het om gaat zijn de jihadistische netwerken waar ze in hun zoektocht op stuiten, en de onvermijdelijke verleiding die ze voelen om daar nader mee kennis te maken. Ze ontdekken een vorm van islam die door de overgrote meerderheid van de moslims wordt verworpen – maar die juist daardoor, en door zijn hardheid en helderheid, zijn exclusiviteit en geheimzinnigheid, heel aantrekkelijk kan zijn 'dolende’ pubers. Ze treffen daar gelovigen die hun hele leven hebben gewijd aan de islam. En daar gaat nu eenmaal een grote aantrekkingskracht van uit.
Die netwerken blootleggen, dáár een vinger achter krijgen, is buitengewoon lastig. Gelukkig zijn de inlichtingendiensten de afgelopen jaren steeds slimmer en doortastender geworden – maar het blijft toch optreden ná de ramp, nadat weer 'zo'n stille jongen’ als strijder naar voren is getreden. Alleen informanten vanuit moslimgemeenschappen kunnen hier verandering in brengen. Maar die bestaan vrijwel niet. Of het moet gaan om bezorgde ouders en vrienden die echter vaak nét te laat alarm slaan. Eén ding is zeker: wachten op maatschappelijke veranderingen biedt geen oplossing. Alle betrokkenen (justitie, onderzoekers, leiders binnen de moslimgemeenschappen) zouden eens wat beter moeten letten op de 'stille’ jongeren. Die stilte kan bedrieglijk zijn. Een stilte voor de storm.