De duistere taal van Mohammeds openbaring
Volgens moslims is de Koran perfect. Maar ongelovigen die de Koran proberen te lezen, worden geconfronteerd met een ongeorganiseerde verzameling duistere uitspraken. Een nieuwe vertaling biedt in ieder geval een vlot leesbare tekst.
‘Zeg: O gij ongelovigen,
Niet dien ik wat gijlieden dient.
En niet zult gij dienen wat ik dien,
En niet zal ik dienen wat gij gediend hebt.
En niet zult gij dienen wat ik dien,
Aan u uw godsdienst en aan mij mijn godsdienst.’
(109)
We weten niet wanneer Mohammed deze soera 109 openbaarde, maar het is duidelijk dat hij (of God) op dat moment de strijd tegen de ongelovigen beu was. Laat maar zitten. Laat ieder toch geloven wat hij wil. Ach, waren al die terroristen maar ooit zo ver in hun Koran gekomen. Zij blijven steken bij het beruchte zwaardvers: 'doch wanneer de gewijde maanden zijn verstreken, doodt dan de genotengever’ (9:5), dat voor hen de rechtvaardiging vormt voor aanslagen.
Soera 109 is in tegenspraak met vele andere passages in de Koran. Dat is niet verwonderlijk; de Koran bevat vele tegenstrijdige verzen.
Ook Mohammed was bekend met het fenomeen 'voortschrijdend inzicht’. God ook. Wanneer twee verzen elkaar tegenspreken, vervangt het latere vers het vroege. (Wélk vers van de tweede de latere is, is dan natuurlijk de vraag.) En daarnaast zijn er velen die het idee dat God zich kan verbeteren volledig afwijzen. Vroeg of laat, soera 109 staat in ieder geval haaks op de vele verzen waarin de profeet opgeroepen wordt om vooral te blijven prediken, te blijven waarschuwen, en uiteindelijk om de wapens op te pakken en de strijd aan te gaan. (Mits daartoe uitgedaagd, maar wat dat precies inhoudt, is natuurlijk de vraag.) God draagt de gelovigen ook op om (niet-agressieve) ongelovigen uit hun midden te verdrijven, aangezien zij een bron van verwarring en ongeloof vormen. Nee, alle zoetsappige verhalen over Mohammed ten spijt: uit de Koran rijst het beeld op van een man die geen scrupules hoefde te kennen.
Die houding had uiteindelijk een opmerkelijk resultaat. Mohammed werd uit Mekka verdreven en beloofde daarna bijna voortdurend dat hij terug zou keren om in opdracht van God, als Gods wrekende hand, de stad en de Kaäba te zuiveren. En hij is daar zowaar nog in geslaagd ook. Zo stichtte hij in westelijk Arabië een unieke staat waarin iedereen aan hem gehoorzaamde. Maar hoe keek hij zélf tegen dat 'succes’ aan? Het Einde der Tijden, dat hij zo vaak had voorspeld en waar hij zo vaak voor had gewaarschuwd, was niet gekomen, en er was geen spoor van te bekennen. Zijn staatje was uiterst zwak; het was gebaseerd op een wankele coalitie van stammen die zich slechts gebonden voelden aan zijn persoon. En die zwakke coalitie werd omringd door vijanden. Kort na de inname van Mekka werd Mohammed ernstig ziek. En er was geen voor iedereen aanvaardbare opvolger. Rond zijn ziekbed ontstond een onverkwikkelijke strijd om de macht. Wat dacht de zieke Mohammed? Alles wat hij had bereikt, stond alweer op instorten.
En dan was er zijn openbaring. Mohammed had altijd gezegd dat hij een door God gezonden profeet was. Hij was Gods profeet voor de Arabieren. En zoals alle grote profeten hun volk een heilig boek hadden gegeven met daarin Gods woord (denk aan Mozes, denk aan Jezus), zo zou hij een heilig boek schenken aan de Arabieren. Maar daar was niets van terechtgekomen. Zijn volgelingen hadden Mohammeds openbaringen aangehoord en opgeschreven, maar bij zijn dood was er nog steeds niet meer dan dat: een losse verzameling aantekeningen en herinneringen. Wellicht heeft Mohammed er nooit tijd voor gehad, of zag hij ook niet hoe die losse openbaringen tot een boek konden worden. Hoe dan ook, bij zijn dood bestond er nog geen heilig boek voor de Arabieren. Anderen, zijn opvolgers, zouden dat moeten maken. Die mannen die om zijn ziekbed draaiden. En dat terwijl hij de Joden en christenen nu juist verweten had dat hun heilige boeken door 'anderen’ waren geschreven en daarbij vervalst, en dat deze daarom niet meer Gods woord bevatten.
En dan is er de taal. De openbaringen die Mohammed had gebracht, waren gesteld in een moeilijke, plechtige taal; geen Arabische poëzie (of noem het een ruwe vorm van poëzie), vol duistere verwijzingen en onbekende woorden. Het was een taal als van ver, van God. Een taal die de eerste commentatoren al voor raadsels stelde. Wat staat hier? Wat bedoelde God? Men puzzelde, opperde, zocht in Arabische dialecten, dacht dat het ging om een onbekend Mekkaans dialect. Men kwam er niet uit. En moderne commentatoren worstelen vrolijk verder. Waar gelovigen vaak denken dat de Koran éénduidig is, ziet de deskundige een woud van vraagtekens. Van alle heilige schriften is de Koran ongetwijfeld de meest duistere tekst. En dan hebben we het maar niet over wat de 'anderen’, de latere samenstellers van de Koran, in de jaren na Mohammed met al die fragmenten en herinneringen hebben gedaan. Ze regen de overgeleverde passages vrijwel willekeurig aaneen tot ruim honderd hoofdstukken (soera’s), ordenden deze op lengte (vandaar dat een klein tekstje uiteindelijk 'soera 109’ is geworden), en schiepen zo een boek zonder overkoepelende structuur, vol herhalingen, vol stijlbreuken en zonder enige chronologische ordening. Vrome moslims beweren graag dat de Koran de laatste, de perfecte openbaring, het perfecte boek waarin alles staat wat een mens moet weten. Maar vergeleken met het Oude en Nieuwe Testament is de Koran toch een minder geslaagd deel van Gods omvangrijke oeuvre.
De duistere, plechtige taal van de Koran heeft vertalers altijd dwars gezeten. De neiging bestaat om dicht bij de oorspronkelijke structuur van de tekst te blijven, en de plechtstatige stijl te 'imiteren’ met een plechtstatige vertaling. Dat is goed te merken in de vertaling van de Leidse arabist Johannes Hendrik Kramers (1891-1951; zijn vertaling, gemaakt tijdens de oorlogsjaren, werd gepubliceerd in 1956.) De vertaling van bovenstaande soera 109 is van zijn hand. Kramers koos bewust voor een archaïsch, desnoods zelfbedacht Nederlands: gijlieden, genoten-gevers, ulieden, legerscharen, trefplaatsen, inzettingen, et cetera. Daarbij heeft hij bijvoorbeeld Bijbelse namen niet naar het Nederlands vertaald ('Isa’ werd dus geen 'Jezus’). Zijn vertaling is, kortom, eigenlijk onleesbaar. En dat bij een boek dat toch al niet uitblinkt door helderheid of spannende verhaallijnen.
Kramers’ vertaling heeft velen ervan weerhouden om zich in de Koran te verdiepen. Desondanks namen de islamologen Asad Jaber en Hans Jansen (diezelfde die ooit namens de PVV in het Europees Parlement zat) de Kramers-vertaling als uitgangspunt voor een nieuwe vertaling/bewerking die in 1992 verscheen. De verschillen met de oorspronkelijke Kramers zijn klein. Allah werd God; gijlieden werd veranderd in… gij. Maar het grootste deel van Kramers’ archaïsmen werd door hen gehandhaafd. Evenals de archaïsche grammatica van Kramers, zoals het gebruik van de werkwoordsvorm 'hadt’, die de moderne lezer aan zijn ogen doet twijfelen. Een voorbeeld:
'Zulke lieden zijt gij nu.
Gij hebt geredetwist
over datgene waarvan gij kennis hadt
doch waarom wilt gij nu redetwisten
over datgene
waarvan gij geen kennis hebt?
God weet maar gij weet niet.’
(3:66)
(De Koran klaagt hier dat de Joden en christenen het oneens zijn over eerdere openbaringen aan hen gegeven, de Thora en het Evangelie, en nu ook al commentaar hebben op Mohammeds openbaring.)
Waarom hebben Jaber en Jansen dit 'hadt’ (het komt vele malen voor bij Kramers, net als enkele andere archaïsche werkwoordsvormen) laten staan? Luiheid. Hun enige 'innovatie’ ten opzichte van Kramers is de hierboven zichtbare versvorm. Die is bij Kramers slechts hier en daar zichtbaar. Maar die draagt niets bij. De Koran is geen poëzie.
Drie jaar daarvoor was een andere vertaling verschenen, van de Groninger islamoloog Fred Leemhuis. Hij geeft de Nederlandse naast de Arabische tekst, en zijn vertaling is dan ook specifiek bedoeld voor een islamitisch lezerspubliek dat een theologisch verantwoorde vertaling wil hebben die in de moskee gebruikt kan worden. Die taakstelling zorgt ervoor dat ook deze vertaling niet vlot leesbaar is. Soera 109 gaat bij Leemhuis als volgt:
'Zeg: O ongelovigen. Ik zal niet dienen wat jullie dienen. En jullie dienen niet wat ik dien. En ik dien niet wat jullie dienen. En jullie dienen niet wat ik dien. Jullie hebben jullie godsdienst en ik heb mijn godsdienst.’
Dat leest een stuk vlotter, maar Leemhuis gebruikt toch vaak woorden als 'loochenen’, 'terugwijzen’, 'een geweldige benardheid’, 'bezwaard ter aarde zijgen’, et cetera. Op die manier blijft de Koran lezen een opgave.
Die last wordt weer een stuk lichter dankzij de recente vertaling van de Utrechtse theoloog (en expert op het terrein van de Semitische talen) Eduard Verhoef. Bij Verhoef geen blik achterwaarts maar een stevige poging om de weerbarstige tekst in vlot lopend Nederlands om te zetten. Er is enig religieus jargon ingeslopen ('alomtegenwoordig’, 'verootmoedigen’, 'hemelen’, et cetera) maar al met al is de Koranvertaling van Verhoef werkelijk een doorbraak. Voor het eerst krijgen gewone, nieuwsgierige lezers de kans om dit boek volledig te lezen. En ook voor moslims kan dat interssant zijn. Gods beruchte mededeling dat je vrouwen best mag slaan (4:35: 'slaat haar’, zoals te vinden bij Kramers én Leemhuis) werd door Verhoef teruggebracht tot 'tik haar op de vingers’. Het zwaardvers blijft een oproep tot moord ('doodt dan de afgodendienaars’), maar zijn soera 109 luidt:
'Zeg: U ongelovigen, ik aanbid niet wat u aanbidt en u aanbidt niet wat ik aanbid en ik wil niet aanbidden wat u aanbeden hebt en u wilt niet aanbidden wat ik aanbid. Dus u uw godsdienst en ik mijn godsdienst.’
Wie dit met de vertalingen van Kramers en Leemhuis vergelijkt, ziet ten eerste de flexibiliteit van het Arabisch als het gaat om de tijd. Tegenwoordige en toekomende tijd zijn inwisselbaar. Daarnaast is er de identiteit van de werkwoorden zullen en willen. Verhoef kiest willen construeert zo op overtuigende wijze een stevige uitspraak: gelovigen en ongelovigen moeten elkaar met rust laten. 'Dus u uw godsdienst en ik mijn godsdienst.’
Ook dat is de Koran. Je kunt er alle kanten mee op.
Zo kennen we God weer.
Eduard Verhoef (vert.) De Koran. Heilig boek van de islam. Uitgeverij Skandalon, 380 blz. 29,95 euro.
Een mooi overzicht van Nederlandse Koranvertalingen is te vinden op de pagina van de Utrechtse astronoom Rob van Gent:
http://www.staff.science.uu.nl/~gent0113/islam/koran_vertalingen_3.htm