‘Big History’ wijst ons de de weg naar het arbeidersparadijs

Wat is eigenlijk Big History? De vraag dringt zich onvermijdelijk bij het lezen van de eerste pagina’s van Big History van David Christian. De Australische hoogleraar moderne geschiedenis is zo’n beetje de apostel van dit nieuwe vak – if that’s what it is. Hij is de oprichter van het Big History Institute, leidt het Big History Project dat wereldwijd gratis lesprogramma’s aanbiedt en hij reist de hele wereld rond ter verkondiging van Big History. We kunnen niet langer zonder, zo luidt zijn boodschap. Maar wat is het?

Tientallen jaren geleden, zo vertelt hij in zijn voorwoord,

‘stelde ik me als professioneel historicus de vraag hoe je een alomvattende geschiedenis van de mensheid als lesstof zou kunnen brengen. (…) Gaandeweg zag ik in dat hier een verhaal nodig was waarin onder paleolithische voorouders en neolithische boeren een even belangrijke rol hoorden te spelen als de heersers, veroveraars en keizers die het geschiedkundig onderzoek tot dusver zo zeer hebben gedomineerd.’

Dat idee van een ‘inclusieve’ geschiedkunde is niet origineel. H.G. Wells schreef na de Eerste Wereldoorlog (in reactie op de gruwelijke bloedbaden) een wereldomvattende Outline of History. Wells: ‘gemeenschappelijke vrede en welvaart zijn niet mogelijk zonder gemeenschappelijke historische ideeën.’ Anders, schreef hij, ‘moeten rassen en volken wel afglijden naar conflicten en vernietigend geweld.’ En in 1986 riep William McNeill dat de geschiedkunde ‘de morele plicht heeft de triomfen en beproevingen van de mensheid als geheel’ te beschrijven. Wég met dat Eurocentrisme dus. Wég met het klassieke ‘westerse’ verhaal waarin Amerika pas opduikt wanneer Columbus daar verschijnt en India pas genoemd wordt als de Portugezen daar aankomen. Maar Christian gooit het over een andere boeg. Direct na Wells geciteerd te hebben, concludeert hij:

‘Om de geschiedenis van de mensheid te begrijpen, moet je begrijpen hoe zo’n eigenaardige soort tot ontwikkeling heeft kunnen komen, wat betekent dat je meer moet weten over de evolutie van het leven (…)’

Het begrip voor andere culturen waar Wells en McNeall voor pleitten (laatstgenoemde heeft het niet voor niets over een morele plicht), wordt hier vervangen door een logisch-deductief begrijpen, ‘hoe de mens geworden is’. Christian kan zo een verbinding leggen tussen geschiedenis en de visie van de exacte wetenschappen op de kosmos en het leven. Maar daar ging het eerdergenoemde auteurs dus niet om. Op dezelfde pagina (10) lezen we nóg een opmerkelijke draai. Christian begint ineens over ‘ontstaansverhalen’. Eerst spant hij Wells nog even voor zijn wetenschappelijke karretje:

‘Wat Wells voor ogen stond was kennis als bindende factor – kennis die zowel bruggen slaat tussen verschillende vakgebieden als tussen verschillende volkeren.’

En hij vervolgt met:

‘Alle ontstaansverhalen bundelen kennis, zelfs de ontstaansverhalen van de nationalistisch georiënteerde geschiedschrijving. En de veelomvattendste daarvan kunnen je meevoeren door vele tijdschalen (…)’

De noodzakelijke ‘kennis’ wordt hier dus gereduceerd tot ‘ontstaansverhalen’. En met die ‘veelomvattendste’ verhalen doelt hij uiteraard op religieuze scheppingsverhalen. Al de traditionele ontstaansverhalen hebben volgens hem zware concurrentie gekregen, met ernstige gevolgen:

‘Maar de steeds frequentere interculturele contacten van de laatste paar eeuwen hebben duidelijk gemaakt hoe diep alle ontstaansverhalen en religies verweven zijn met hun omgeving en plaatselijke gebruiken. Dat verklaart waarom de globalisering en de verbreiding van nieuwe ideeën het vertrouwen in traditionele kennis hebben doen afnemen. Zelfs oprechte gelovigen hebben gemerkt dat er tal van ontstaansverhalen bestaan, waarin heel verschillende dingen beweerd worden. (…) velen hebben daardoor gewoonweg hun geloof en hun overtuiging verloren, en daarmee ook hun houvast, het gevoel dat ze een bepaalde plaats innamen in het universum. De teloorgang van geloof en vertrouwen biedt mede een verklaring voor de alom gevoelde anomie, het gevoel van doelloosheid, betekenisloosheid en soms zelfs van wanhoop dat ten grondslag ligt aan veel twintigste-eeuwse literatuur, kunst, filosofie en wetenschappelijke denkbeelden.’

Ho wacht even! Dit gaat ver.

Christian beschouwt de wrijving tussen religies (en volken) dus als het in conflict komen van verschillende ‘ontstaansverhalen’. Alsof dát het belangrijkste aspect van een religie (of een volk) zou zijn. Het is natuurlijk wel typisch westers om dat te denken want in de populaire pers draait het al bijna een eeuw over de vraag ‘Schepping of evolutie?’ Leuk, zo’n tegenstelling, maar bij de meeste religies speelt het scheppingsverhaal een ondergeschikte, symbolische rol. (Ik noem de islam. De botsing/dialoog tussen het westen en de islamitische wereld gaat over veel maar zelden over de Schepping.) Maar Christian zet nog een stap. Volgens hem zouden gelovigen aan ‘ontstaansverhalen’ zelfs de zin van het leven ontlenen, en leidde de ‘ontdekking’ dat er andere ontstaansverhalen bestaan als vanzelf (?) tot een wereldwijde psychologische en morele crisis. Lees de literatuur!

Maar gelovigen halen hun normen en waarden écht niet uit ‘ontstaansverhalen’. Confrontaties met andere volken en religies draaien niet om bestaansverhalen maar om verschillen in religieuze praktijken en verwante tradities – waarvan het ‘ontstaansverhaal’ slechts onderdeel uitmaakt, als iemand zich daar überhaupt voor interesseert. En we zijn er nog niet. U raadt waarschijnlijk al waar Christian naartoe wil:

‘Ik heb dit boek geschreven in het optimistische geloof dat wij, moderne mensen, niet veroordeeld zijn tot een permanente toestand van verdeeldheid en zinloosheid. Binnen de creatieve wervelvinden van het moderne tijdperk begint zich een nieuw, mondiaal ontstaansverhaal af te tekenen dat even rijk is aan betekenis, grootsheid en mysteriën als de traditionele scheppingsverhalen, maar dat gebaseerd is op moderne wetenschappelijke kennis uit tal van disciplines.’

Waarna hij het Voorwoord afsluit met de bezwering dat we dat wetenschappelijke verhaal dringend nodig hebben om onze problemen te overstijgen.

U begrijpt het: de wetenschap vormt volgens hem de basis voor een nieuw en superieur ‘ontstaansverhaal’ dat alle tegenstellingen zal overbruggen en daarbij de mensheid een nieuw doel, nieuwe normen en waarden zal aanreiken. Kortom, alle religie overbodig zal maken. Dát is Christians versie van Big History: een wederopstanding van het oude, versleten sciëntisme. Van het geloof dat de wetenschap de mensheid zal verbroederen en naar een rationeel Utopia zal voeren. Ooit zei een filosoof dat de wetenschap ons duizend keer kan vertellen hoe wat ís, maar nóóit hoe het hóórt. Wetenschap levert geen morele gedragsregels. Die les in aan Christian voorbijgegaan.

Na een korte babbel over ‘complexiteit’ start Christian op pagina 32 met de Big Bang. Hij schreef zich een ongeluk aan kwantummechanica, sterevolutie, planeetvorming, de aard van leven en het Cambrium. We zijn op pagina 100. De eerste vogels vliegen op 180, de mens verschijnt op 210, de landbouw op 230, de Sumeriërs op 260, Columbus op 294. Al die tijd legt hij de nadruk op verandering, op evolutie, op ontwikkeling en innovatie, en daarmee op de geschiedenis van het westen. Dáár gebeurde het. Alle andere culturen zijn in dit ‘ontstaansverhaal’ net zo onbelangrijk als in een geschiedenisboek van honderd jaar geleden. Hij blaast de loftrompet over de westerse economische expansie en de daaropvolgende industrialisatie en kolonialisme. Alle menselijke en economische gevolgen zijn wat Christian betreft betreurenswaardig doch onvermijdelijk. De verliezers, zij die door deze moloch werden verpletterd, worden geanonimiseerd en opgeborgen in bijzinnen. Een voorbeeld (p. 297-298) om aan te geven hoe Christian daarmee omgaat:

‘Veel, en wellicht de meeste, van deze eerste ontmoetingen tussen mensen uit de verschillende wereldzones waren gewelddadig, chaotisch en destructief. Achterdocht jegens vreemdelingen speelde een belangrijke rol. Maar dat gold evenzeer voor de vele verschillen: de Europeanen hadden het voordeel van een grotere bevolkingsdichtheid en technische bekwaamheid, patronen van sociale en militaire organisatie, en zelfs weerstand tegen ziektes die ze in de loop van vele millennia hebben opgebouwd. Er waren winnaars en verliezers, en voor de verliezers kon de afloop catastrofaal zijn. Net als de komst van de eerste zuurstofrijke atmosfeer of het plotseling uitsterven van de dinosauriërs was dit een voorbeeld van ‘creatieve vernietiging’, zoals de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter het noemde – de voortdurende, vaak gewelddadige vervanging van het oude door het nieuwe, die Schumpeter beschouwde als de essentie van het kapitalisme. Veel samenlevingen gingen ten onder en veel levens werden verwoest. Maar er werd ook veel tot stand gebracht, doordat alleen al de omvang van de eerste wereldwijde uitwisselingsnetwerken de synergie van het collectief leren naar een planetair niveau tilde, waarmee immense stromen informatie, energie, rijkdommen en macht op gang kwamen.’

Dat door elkaar kneden van totaal verschillende voorbeelden – van sterren tot cellen tot dino’s tot Schumpeter – is schering en inslag in dit boek. Christian denkt waarschijnlijk dat dergelijke parallellen betekenis hebben. Maar hoe dan ook, in dit geval moeten de dino’s en Schumpeter bewijzen dat plundering, onderdrukking, slavernij en de bewuste verwoesting van complete samenlevingen opgevat moet worden als onvermijdelijke ‘creatieve vernietiging’. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. En hé, ondertussen wordt ‘de synergie van het collectief leren’ naar een ‘planetair niveau’ getild. Zijn versie van Big History is moreel blind. Menselijk leed is ondergeschikt gemaakt aan abstracte vooruitgang. We zijn hier wel héél ver afgedwaald van de visie van Wells en McNeall. En dan moet dit verhaal ons redden van de anomie, de normloosheid?

Wat heeft Christian de dolende mensheid te bieden? Volgens hem is onze taak ernaar te streven dat ‘de zegeningen van het Goede Antropoceen’ (daarmee bedoelt hij zaken als voldoende voedsel, gezondheid, smartphones) straks iedereen ten goede zullen komen, zonder dat het Slechte Antropoceen (vervuiling, uitputting, opwarming) ons fataal wordt (p. 355). Dat is mooi. Daar zal niemand bezwaar tegen hebben. Maar hoe gaat de wereld er dan uitzien? Na enig zoeken kwam ik de volgende passage tegen (p. 362):

‘In een verantwoord antropoceen zal armoede grotendeels uitgebannen zijn, dankzij betere sociale voorzieningen en beperkingen op het vergaren van extreme rijkdom. (…) Uiteindelijk, wanneer overheden zich niet meer primair richten op economische groei, zal de individuele mensen kwaliteit van leven en vrije tijd belangrijker gaan vinden dan een steeds hoger inkomen. Geruggensteund door de overheid zullen steeds meer mensen zich afkeren van de extremere vormen van de carrièrejacht. De taak om in de behoeften van deze mensen te voorzien zal vooral sectoren van de economie ten goede komen die diensten aanbieden in plaats van materiële producten. Wanneer op den duur de plaats van materiële goederen als bron van rijkdom en welzijn ingenomen zal worden door kennis, zullen overheden steeds meer waarde toekennen aan onderwijs en wetenschap. Ook de heersende ideeën zullen veranderen – ideeën over wat een goed leven inhoudt en welke doeleinden een goed bestuur moet nastreven.’

Dit is wat er zal gebeuren (begrijp ik) wanneer we allemaal dat wetenschappelijke ‘ontstaansverhaal’ omarmen. Alles gaat ineens kalmpjes aan. We vinden rijkdom en bezit eigenlijk helemaal niet zo belangrijk. We willen geen ‘materiële goederen’ meer maar geven veel meer om kennis en vrije tijd.

Ruim driehonderd pagina’s vat Christian de kosmos en de geschiedenis samen als the only way is up, en blaast hij de loftrompet over het samenspel van innovatie, macht en rijkdom; een onstuitbaar proces waarin informatiestromen de wetenschap stimuleren die weer de innovatie stimuleert, die het kapitalisme voedt, en dat alles tot meerdere eer en glorie van de mensheid. Dit superieure, wetenschappelijke ‘ontstaansverhaal’ zou bedoeld zijn om de mens universele normen en waarden te geven, en een gezamenlijk doel. De enige normen en waarden die de lezer uit zijn verhaal kan afleiden, zijn dat hij moet kiezen voor verandering, voor vernieuwing, voor de uitdaging. En dat er ook verliezers zijn, ach, dat hoort erbij… damn the conseqences. Maar tegen het slot blijkt dat zijn Utopia daar volkomen haaks op staat. Dat is gebaseerd op totaal andere waarden. Dat is zoiets als een socialistisch vakantiekamp waarin de wijze leiding het geld verdeelt en iedereen stimuleert om goede boeken gaat lezen. Of om te gaan vissen.

Wat hiervan te denken? Christian heeft zich wat vertild, denk ik. Hij heeft de taak die hij zichzelf in zijn Voorwoord gaf, overschat. Misschien moet hij (en ik weet niet hoeveel andere verkondigers van Big History) zijn morele pretenties gewoon laten varen en terugkeren naar de taak die Wells en McNeall al formuleerden: schrijf eerst maar eens een geschiedenis waarin je aan alle culturen recht doet. Dat is al lastig zat. En hang niet de goeroe uit.


David Christian, Big History, Maven Publishing, 416 blz., 24,99 euro.

Marcel HulspasComment