Luisterde Mohammed naar verdwenen sekten?
Zo’n twee eeuwen geleden waren er in de westerse wereld ruwweg twee opvattingen over Mohammed. De eerste, de keurig-christelijke opvatting, luidde dat Mohammed een ordinaire bedrieger was geweest. En dat hij dus niet de moeite van enige studie waard. Daarnaast echter was er (sinds kort) de romantische opvatting dat Mohammed helemaal geen bedrieger maar juist een genie was geweest, de schepper van een nieuwe wereldreligie én een wereldrijk, vergelijkbaar met Napoleon, Alexander de Grote, Mozes en Jezus. Ook voor deze romantische opvatting (natuurlijk vooral bedoeld om de brave christenen te choqueren) gold dat zij niet echt een stimulans was voor wetenschappelijk onderzoek. Het ware genie laat zich nu eenmaal niet ‘vangen’ in theorieën, dat staat overal boven.
Er was kortom weinig reden om Mohammed en het ontstaan van de islam wetenschappelijk te bestuderen. Maar daar kwam in 1834 plots een einde aan. In dat jaar zette de joodse geleerde Abraham Geiger het onderzoek in gang. Geiger was een dwarsligger, een fanatiek verdediger van de joodse intellectuele traditie die geen blad voor de mond nam. Zo wist hij de christenen in de gordijnen te jagen door te stellen dat Jezus waarschijnlijk een farizeeër was geweest. Jezus’ opvattingen waren duidelijk verwant aan die der farizeeërs, en de scheldpartijen tegen de farizeeërs (‘huichelaars, witgepleisterde graven’) die hem in de mond waren gelegd, waren volgens Geiger dus van latere datum, toen juist de farizeeërs zich tegen de eerste christenen keerden (en omgekeerd). Geiger nam Mohammed ook onder handen. In zijn Was hat Mohammed aus den Judentume aufgenommen (1834) wees hij op het grote aantal parallellen tussen de Koran en joodse bronnen en de tradities. Hij wees bijvoorbeeld op de vele verhalen in de Koran over Noach, Mozes en Jozef. Mohammed was goed op de hoogte van het jodendom. De islam, zo constateerde hij, was daar een ketterse vorm van.
Geigers werk sloeg in als een bom, en hij inspireerde vele generaties onderzoekers na hem. Die zochten vaak niet alleen naar joodse maar juist naar christelijke invloeden in de Koran. Want die waren duidelijk ook aanwijsbaar. Dat leverde alles bij elkaar een merkwaardig beeld op. Het was duidelijk dat Mohammed de joden in zijn omgeving scherp attaqueerde, en dat hij de joden beschouwde als vervloekt – precies wat de christelijke leiders in die tijd ook zeiden. Tegelijkertijd klonk hij veel positiever over christenen (waarbij gezegd moet worden dat we niet weten of hij er ooit veel heeft gesproken) maar van een rechtstreeks overnemen aan de ‘orthodoxe’ christelijke leer was geen sprake: Mohammed had bewondering voor kluizenaars, dat wel, en hij identificeerde Jezus met de Messias, die volgens de joodse traditie moest komen (dat was alweer typerend voor de christenen en zeker niét voor de joden) maar Mohammeds opmerkingen over Jezus zijn heel summier en vaag, en ze getuigen niet van directe, gedetailleerde kennis van de Evangeliën. Er is een lange soera gewijd aan de jeugd van Maria en de geboorte van Jezus (onder een palmboom), maar dat zijn verhalen uit andere bron. En het is duidelijk dat hij Jezus beschouwde als een bijzondere profeet maar zeker niet als de zoon van God.
Het enige onderdeel van Jezus’ leven waar Mohammed wél wat uitgebreider op ingaat, is diens dood aan het kruis. En dan schiet Mohammed (naar christelijke maatstaven) volledig uit de bocht. Het is een beroemde Koranpassage, waarin Mohammed zegt dat de joden om vele redenen door God vervloekt zijn, waaronder lasterpraatjes over Maria maar ook vanwege het feit dat ze er prat op gaan dat ze Jezus hebben gekruisigd:
‘… omdat zij niet geloofden en omdat zij gruwelijke lasterpraatjes zeiden over Maria en omdat zij zeiden: ‘Wij hebben de Messias, Jezus de zoon van Maria, de boodschapper van God, gedood’. Zij hebben hem niet gedood en zij hebben niet hem gekruisigd, maar iemand die in hun ogen aan hem gelijk was. En degenen die er geschillen over hadden, twijfelen over hem. Zij weten niets over hem, maar volgen alleen wat zij zelf bedenken. Maar zij hebben hem zeker niet gedood. Maar God heeft hem bij zich omhooggehaald en God is machtig, wijs.’ (4:156-158)
Jezus was volgens Mohammed dus helemaal niet aan het kruis gestorven; de rond het kruis verzamelde joden dáchten dat ze hem zagen maar in feite had God Jezus tijdig van het kruis gehaald en vervangen door iets of iemand anders, terwijl Jezus zélf in de hemel werd opgenomen. Daarmee liet Mohammed een centrale these van het christendom vallen: Jezus was een profeet geweest, en geen zoon van God die gestorven was aan het kruis maar daarna zichzelf gered had van de dood.
En zo stuurde Mohammed de deskundigen op een wild goose chase. Want waar had Mohammed al die ‘ketterse’ ideeën toch vandaan? Hij kende het jodendom en een (in veler ogen) bizarre vorm van het christendom… was hij wellicht in contact geweest met een soort joods-christelijke ketterse beweging? Welke dan? Om die vraag te beantwoorden, gingen wetenschappers te rade bij de oude kerkvaders uit de eerste eeuwen van de jaartelling, die overzichten hadden gemaakt van alle ketterse ideeën die de ronde deden (en nodig uitgeroeid moesten worden). En inderdaad, in die geschriften kwamen ze ‘joods-christelijke’ sekten tegen. Dat wil zeggen, de kerkvaders schreven dat er gemeenschappen bestonden die de traditionele joodse gebruiken en wetten in ere hielden maar tegelijkertijd erkenden dat Jezus de Messias was geweest. Maar de zoon van God, en zelf goddelijk… nee. Dat vonden die gemeenschappen klinkklare onzin.
De kerkvaders vermelden dat er in de eerste eeuwen een dergelijk joods-christelijke stroming bestond, de Ebionieten genaamd, en ze vermelden ook de ‘nazoreeërs’, ketters die zeiden dat Jezus niet goddelijk was geweest maar een profeet zoals de eerdere profeten. En dan waren er de docetisten. Die beweerden dat Jezus niet aan het kruis was gestorven, laat staan dat hij daarna uit de dood was opgestaan. Dat eerste, die schandelijke dood, zou God nooit hebben laten gebeuren, en een mens kan onmogelijk uit de dood opstaan. Nee, die kruisdood was een illusie geweest; mogelijk had God ervoor gezorgd dat zijn geliefde profeet Jezus op het moment suprème naar de hemel vertrok en een ander aan het kruis ‘verscheen’.
Hebbes, zo leek het. Die ebionieten, nazoreeërs en docetisten, dat moesten de bronnen zijn geweest waaraan Mohammed zijn opvattingen had ontleend. Er was echter een probleem. Of beter, er rezen twee grote problemen. Ten eerste dateerden die geschriften van de Kerkvaders uit de eerste eeuwen, en de sekten dus ook. Daarbij kwam dat de Kerkvaders schreven dat veel van die sekten al verdwenen waren – uitgeroeid. En er waren geen aanwijzingen dat die sekten pakweg 400 jaar later (ten tijde van Mohammed) nog bestonden. De christelijke bronnen boden ook geen uitkomst. Latere werken over ketters waren vaak niet meer dan hervertellingen van de eerdere bronnen. ‘Actualisering’ was daarbij geen doel en was mogelijk ook niet nodig. (De enige echte uitzondering is het werk van Johannes van Damascus, rond 720, die voor zijn overzicht van ketterijen teruggrijpt naar het eerdere werk van Epiphanius van Salamis (315-404) maar daar een giftige aanval op de islam aan toevoegt.) Kortom, er waren opmerkelijke gaten: de chronologische afstand tussen deze sekten en Mohammed was erg groot. En hetzelfde gold voor de geografische afstand. Die sekten zaten op verschillende plekken in de christelijke wereld – en Mohammed zat in Mekka, onderin het heidense Arabië, ver weg van de christelijke beschaving. Hoe kon Mohammed in godsnaam, eeuwen later en duizenden kilometers verder, geweten hebben van het bestaan van dergelijke opvattingen?
Ziedaar het probleem. En het is in wezen nog steeds niet opgelost. Het onderwerp ‘de bronnen van de Koran’ (om het zo maar samen te vatten) is momenteel weer een hot topic maar draait nog grotendeels om het traceren van mogelijke ‘ketterse’ bronnen. In één opzicht is er wel iets veranderd. Het idee dat Arabië ‘achterlijk’ zou zijn en dat de Arabieren (en Mohammed) nauwelijks benul hadden van wat er in de beschaafde wereld gebeurde, heeft men wel verlaten. Er waren joden en christenen in Arabië, en Arabische bekeerlingen. Het oude Arabische polytheïsme was op zijn retour. Dat geeft wel aan dat Mohammed niet leefde in splendid isolation. Sommigen schieten zelfs door en gaan zo ver om Arabië te omschrijven als een ‘ontmoetingsplaats’ of een ‘draaischijf’ waarop gelovigen van zeer verschillende pluimage met elkaar in contact kwamen: christenen, joden, Perzische aanhangers van Zoroaster, volgelingen van de profeet Mani in Irak en zelfs (via de Arabische Golf, richting India) boeddhisten, het raakte elkaar in Arabië.
Maar ook al was Arabië geen spirituele woestijn maar juist een marktplaats van ideeën, dan blijft het probleem dat we moeten veronderstellen dat de Arabieren kennis hadden van joods-christelijke sekten die blijkbaar vele eeuwen lang hebben voortbestaan ‘onder de radar’ van de christelijke kerk, om plotseling in Arabië op te duiken en opgepikt te worden door ene Mohammed. Om dat probleem uit de weg te ruimen, moeten we waarschijnlijk de kerkvaders streng aankijken.
Ik denk dat we er rekening mee moeten houden dat de informatie van de kerkvaders vooral misleidend is. In hun streven om een en ander te systematiseren, koppelden ze bepaalde verderfelijke opvattingen aan specifieke stromingen. Die zullen waarschijnlijk ook wel daadwerkelijk hebben bestaan, maar daarnaast is het heel goed denkbaar dat die opvattingen veel breder leefden, ook binnen gemeenschappen die ze niet een-twee-drie als ‘ketters’ wilden aanwijzen. En in dat geval was een vreselijk etiket wel zo handig. Dacht je dat Jezus niet aan het kruis was gestorven? Dan was je geen echte christen maar een afschuwelijke nazoreeër of een docetist. Dan hoorde je er niet meer bij. Sterker, dan hoorde je met je opvattingen tot het verleden. Dan was je geen goede christen maar volgde je de leer van een verwerpelijke, en ook nog lang geleden uitgeroeide sekte.
De kerkvaders schetsten in hun overzichten een eenvoudig wereldbeeld. Ja, er waren afwijkingen geweest van de ware leer maar dat waren kleine groepen geweest en die waren allang verdwenen. De werkelijkheid was waarschijnlijk veel ingewikkelder en verontrustender. De vragen waar het om draaide, waar die ketterse opvattingen uit waren voortgekomen, lieten zich nu eenmaal niet uitroeien. Die konden altijd en overal de kop opsteken. Was het bijvoorbeeld nou wel écht zo logisch dat God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest met z’n drieën één God vormden? En was Jezus écht mens en tegelijkertijd God geweest? Hoe dan? Lag het niet veel meer voor de hand dat hij gewoon een mens, een profeet was geweest? Was het nu echt logisch om te stellen dat God zijn profeet of (nog gekker) zijn eigen goddelijke zoon liet lijden en sterven aan het kruis? De orthodoxe leer zei van wel – maar moest je dat geloven?
We weten dat er in de periode 550/600 binnen de christelijke wereld sprake was van enorme strijd tussen allerlei stromingen. (Zie mijn boek ‘Uit de diepten van de hel’). Het harde beleid van keizer Justinianus had een definitief einde gemaakt aan de droom dat al die stromingen zich ooit konden verzoenen. De christenen in Syrië en Egypte gingen vanaf rond 580 hun eigen weg, los van de keizer e de patriarch in Constantinopel. Maar deze ‘bevrijding’ zorgde voor enorme verwarring en het opbloeien van allerlei alternatieve theologieën. Zo weten we dat er een stroming ontstond die stelde dat God, de Zoon en de Heilige Geest gewoon drie verschillende goden waren. Ook ontstond er een stroming (vele eeuwen na de docetisten!) die zei dat Jezus nooit geleden kon hebben aan het kruis. Want als hij écht God was, kon hij nooit in verval raken en dus ook nooit pijn hebben geleden. En zo doken er in deze chaotische tijden ongetwijfeld nog meer varianten op. Kortom, in die tijd, en dat wil zeggen ten tijde van Mohammed, behoorden de meeste ketterijen helemaal niet tot het verleden – al werden ze door de kerkelijke autoriteiten wel steevast beschouwd (en beschreven) als afkomstig uit het verleden. De waarschuwingen dat die opvattingen oud en fout waren, en dat eerdere aanhangers allang in de hel zaten, haalde waarschijnlijk niet veel uit.
We hoeven ons dus waarschijnlijk niet veel zorgen te maken om die vermeende chronologische afstand tussen die ketterse opvattingen, zoals vermeld door de kerkvaders, en de opvattingen van Mohammed. Alternatieve, ‘ketterse’ vormen van geloven waren beslist niet verdwenen, ze waren niet in historische hokjes te stoppen, en ze waren waarschijnlijk ook veel breder verspreid dan we ons kunnen voorstellen. (Aanhangers werden veracht en genegeerd, en zijn in de overgeleverde geschriften daarom nauwelijks terug te vinden.) Mohammed had geen contacten (nodig) met obscure restanten van eeuwenoude ketterse groepjes. Voor het ontwikkelen van zijn eigen Arabisch monotheïsme kon hij putten uit een uitgebreid scala aan opvattingen. En dat heeft hij met zorg gedaan.