Marcel Hulspas

View Original

Een openbaring in stukjes?

Mohammeds tegenstanders vonden de Profeet waarschijnlijk een beetje een belachelijke verschijning. Hij zei dat hij een heuse profeet was, maar ondertussen kon hij niet veel. Hij verrichtte geen wonderen en kon ook geen schatten of iets dergelijke tevoorschijn toveren. Ze vroegen hem vaak genoeg om een teken dat hen ervan zou overtuigen dat Mohammed door God was gezonden, of dat God hem bijstond, maar er kwam niks. Mohammed zei alleen maar dat hij slechts een mens was en dus niet op eigen kracht wonderen kon verrichten, en dat de zon, de maan, de seizoenen, kortom de hele schepping voldoende moest zijn om in één God te geloven. En wat zijn openbaringen betreft konden (volgens Mohammed) de joodse geleerden bevestigen dat wat hij openbaarde, overeenkwam met wat eerdere profeten hadden verteld. Wat wilden ze nog meer? Waarom geloofden ze hem niet? Ze waren gewoon koppig. Zelfs al zou God voor wonderen zorgen, dan nog zouden ze daardoor niet overtuigd worden, zo klaagt hij in de volgende Koranpassage:

‘Zien zij niet hoeveel generaties Wij vóór hen te gronde gericht hebben? Wij hadden aan hen op de aarde macht gegeven, die Wij u niet gegeven hebben. En Wij hebben de hemel overvloedig regen over hen doen komen, Wij hebben de rivieren onder hen laten stromen, Wij richtten hen te gronde om hun zonden en Wij deden na hen een andere generatie opstaan. En als Wij u een Schrift op papier hadden geopenbaard en zij die met hun handen aangeraakt zouden hebben, dan hadden degenen die niet geloven gezegd: ‘Dit is niet anders dan duidelijke tovenarij.’ (6:6-7)

Maar volgens veel tegenstanders was er iets grondig mis met die openbaringen van Mohammed. Kijk, de joden hadden ooit van God een heilig boek ontvangen en volgens Mohammed zouden de Arabieren via hem óók een eigen heilig boek krijgen. Met dezelfde boodschap (God had maar één boodschap) maar dan in het Arabisch. Alleen, de joden hadden hun heilige boek in één keer ontvangen. Mozes was de berg Sinaï op gegaan en had daar in één keer van God de volledige wet ontvangen. Hoe kon het ook anders? De wet was perfect, volmaakt, en was dus als volmaakte eenheid aan Mozes geopenbaard. Daar kwamen uiteraard geen aanvullingen of correcties achteraan. Maar bij Mohammed, die zich zo graag met Mozes vergeleek, verliep die openbaring heel anders. Die kwam bij stukjes en beetjes. Dan weer een vers, dan weer een vermaning, dan een verhaal – en dat alles zou volgens Mohammed uiteindelijk ‘het heilige boek’ voor de Arabieren moeten vormen. Hoe dan, vroegen zijn tegenstanders zich af. Zo’n ‘openbaring in afleveringen’ was toch volstrekt ongeloofwaardig?

Deze kritiek, die uiteraard veel fundamenteler is dan ‘jij kan geen wonderen verrichten’, klinkt op meerdere plaatsen in de Koran door. In de volgende passage bijvoorbeeld waarschuwt God de ongelovigen dat ze niet te veel van God moeten eisen, omdat ze anders, net als het volk van Mozes, zwaar gestraft zullen worden:

‘De mensen van de Schrift vragen u dat u aan hen een Schrift uit de hemel zou openbaren. Aan Mozes vroegen zij zelfs meer dan dat, toen zij zeiden: ‘Laat ons duidelijk God zien.’ Maar toen trof de bliksem hen voor die onrechtvaardige daad van hen.’ (4:153)

 

 

 

In de volgende passage worden de ongelovigen gemaand om niet dezelfde soort openbaring te verwachten als de joden en christenen eerder hadden ontvangen:

‘Zegt dan niet: ‘De Schrift is geopenbaard aan twee groepen vóór ons en Wij hadden geen aandacht voor hetgeen zij bestudeerden.’ En zegt dan niet: ‘Als de Schrift aan ons was geopenbaard, zouden wij ons beter hebben laten leiden dan zij.’ Maar er is een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen en goede leiding en barmhartigheid. Wie is onrechtvaardiger dan hij die leugenachtig de boodschap van God afwijst en zich daarvan afwendt? Wij zullen degenen die zich afwenden van Onze boodschap, dat vergelden met een kwalijke straf omdat zij zich afgewend hebben.’ (6:156-157)

Mohammed legde zijn volgelingen ook uit waaróm deze Arabische openbaring in delen werd gebracht. Dat was gewoon beter:

‘En degenen die niet geloven, zeggen: ‘Als nu de Koran als één geheel aan hem geopenbaard was...’ Dat is, opdat Wij uw hart daarmee sterken. Wij hebben hem in gedeelten voorgelezen.’ (25:32)

 ‘Met de waarheid hebben Wij de Koran doen neerdalen en met de waarheid is hij neergedaald en Wij hebben u alleen gezonden als boodschapper van het goede nieuws en als waarschuwer. Het is een Koran die Wij in delen hebben geopenbaard, opdat u die in alle rust aan de mensen voor kan lezen en Wij hebben die als openbaring tot u doen komen.’(18:105-106)

‘Het is een Koran die Wij in delen hebben geopenbaard, opdat u die in alle rust aan de mensen voor kan lezen en Wij hebben die als openbaring tot u doen komen.’ (17:106)

God zorgde er dus voor dat de gelovigen de openbaring stukje bij beetje konden overdenken, of hij zorgde ervoor dat specifieke passages geopenbaard werden op dié momenten waarop ze van toepassing waren.

Maar deze ‘in delen aangeleverde’ Koran was voor velen ongeloofwaardig. En dat gold waarschijnlijk niet alleen voor Mohammeds joodse tegenstanders. Volgens de Canadese islamoloog Walid Saleh hadden ook latere islamitische geleerden daar moeite mee en deden ze hun best om Koranverzen waarin dat idee naar voren kwam, anders te interpreteren.[1] Om te zien hoe die andere interpretatie is ontstaan, duiken we in de eerste Korancommentaren, van de eerste geleerden die pogingen deden om de Koran (ook voor hen op vele punten een mysterieuze tekst) te begrijpen. We beginnen we bij bovenstaand vers, 17:106.

Het vers lijkt helder. Het bevat de werkwoordsvorm faraqnaahoe en die kan alleen vertaald worden als ‘wij verdeelden/splitsten op’ (de tekst). Maar dat klopte niet want ze waren er tegelijkertijd van overtuigd dat de werkwoordstam f-r-q (waar faraqnaahoe van is afgeleid) eigenlijk iets heel anders betekende, namelijk ‘uitleggen/verhelderen’. Maar in 17:106 zou dat een mysterieus vers opleveren. Volgens Saleh is die tweede interpretatie dan ook onjuist. F-r-q betekent volgens hem niets anders dan ‘verdelen’. Overal (en het werkwoord komt redelijk vaak voor) waar de traditie de f-r-q-werkwoordvorm vertaalt als zou God de openbaring verheldert/uitlegt, zouden we eigenlijk moeten lezen dat God de openbaring in delen verdeelt. Dat ‘uitleggen’ leidt in enkele gevallen ook tot bizarre interpretaties. Neem de twee f-r-q-vermeldingen in soera 8, de soera getiteld Al-Furqan (dat is het zelfstandig naamwoord afgeleid van f-r-q). In de eerste vermelding roept God de gelovigen op Mohammed trouw te blijven. Hij belooft:

‘U die gelooft, weest niet ontrouw tegenover God en de boodschapper en weest niet ontrouw met wat u is toevertrouwd, terwijl u op de hoogte bent. En weet dat uw rijkdom en uw kinderen een beproeving zijn en dat bij God een geweldige beloning is. U die gelooft, als u God vreest, zal Hij u al-furqan geven/bezorgen en uw slechte dingen wegstrepen en u vergeven. God is van een geweldige goedgunstigheid. (8:27-29)

De gebruikelijk vertaling luidt hier iets als: ‘God zal u het vermogen/de gave des onderscheids schenken’. Wat redelijk onbegrijpelijk is. Saleh kiest voor: ‘zal hij u verdelen/indelen’ (onder degenen die Gods beloning verdienen en zij die dat niet doen). Wat veel logischer klinkt. In de tweede vermelding stelt God dat de oorlogsbuit verdeeld moet wordt onder de gelovigen die hebben meegevochten, met uitsluiting van degenen die zich buiten de strijd hielden:

‘En weet dat wat u ook verwerft, dat dan een vijfde daarvan voor God is en voor de boodschapper, de verwanten, de wezen, de armen en voor wie onderweg is, als u tenminste gelooft in God en in wat Wij aan Onze dienaar hebben geopenbaard op de dag van al-furqan, de dag dat de beide legers elkaar troffen. God heeft macht over alle dingen.’ (8:41)

Ook hier constateert Saleh dat de gebruikelijke interpretatie van f-r-q alleen maar verwarring zaait, terwijl ‘verdelen’ (de veldslag maakt duidelijk wie voor de profeet vocht, en dus buit verdiende), het vers glashelder maakt.

Volgens Saleh doet dezelfde begripsverwarring zich voor rond een ander werkwoord dat een vergelijkbare betekenis heeft, met de stam f-s-l. Een voorbeeld, de traditionele vertaling van 7:52 luidt:

‘Wij hebben hun een Schrift gebracht die Wij met inzicht als leidraad en als barmhartigheid uiteengezet hebben voor de mensen die geloven.’ (7:52)

De werkwoordsvorm fassalnaahoe (afgeleid van f-s-l) is hier vertaald als ‘wij hebben met inzicht uiteengezet’ (met andere woorden uitgelegd, verhelderd). Volgens Saleh moeten we lezen ‘wij hebben in delen ingedeeld’ (als leidraad en als barmhartigheid, met andere woorden om de gelovigen behulpzaam te zijn). Daarmee is dit vers parallel aan het hierboven geciteerde 18:106.

Maar overal elders in de Koran hielden de geleerden vast aan de uitleg dat f-s-l hetzelfde betekende als f-r-q namelijk als ‘uitleggen’. Neem het volgende vers, waarin Mohammed zijn openbaring verdedigt:

‘Moet ik dan een rechter zoeken buiten God om? Hij is het die aan u de moefassalan Schrift heeft geopenbaard. En degenen aan wie Wij de Schrift gegeven hebben, weten dat hij met de waarheid is geopenbaard door uw Heer. Weest dus niet een van de twijfelaars.’ (6:114)

Moefassalan wordt traditioneel vertaald als ‘verklaarde, uitgelegde’, maar het zou op deze plek beter vertaald kunnen worden als ‘in delen verdeelde’. Of neem de volgende passage:

 ‘… Een Schrift waarvan de verzen foessilat zijn, die daarna goed uitgelegd worden door een wijze, een deskundige, opdat u niemand anders dan God dient.’ (11:1-2)

De verzen ‘uitgelegd’ zijn, en dan nog uitgelegd worden door de wijze? Of moeten we hier lezen dat de verzen ‘verdeeld/apart geopenbaard’ zijn? Of neem het volgende vers:

‘Het is niet zo dat deze Koran buiten God om zo maar verzonnen is, maar het is een bevestiging van wat er voordien al was en een tafsil boek – daarover hoeft geen twijfel te bestaan – afkomstig van de Heer van alle schepselen.’ (10:37)

De traditionele vertaling van tafsil (al-kitab) luidt ‘duidelijke uitleg van het Boek’. Geeft God een boek of een uitleg? De vertaling ‘het heilige boek in delen (geopenbaard)’ klinkt dan logischer.

Net als in het geval van f-r-q geldt dat f-s-l vertalen als ‘verhelderen’ op sommige plekken in de Koran tot grote problemen leidt. Neem dit vers over de plagen in Egypte:

‘Toen zonden Wij moefassalan rampspoed, de sprinkhanen, de luizen, de kikkers en het bloed, duidelijk herkenbare tekenen. Maar zij gedroegen zich arrogant en zij waren een volk van zondaars.’ (7:133)

Verhoef vertaalt moefassalan (weer een vorm van f-s-l) als ‘de alomvattende’. Wat niet echt bevredigend is. Traditionele korangeleerden accepteerde dat moefassalan hier maar één ding kon beteken: ‘opeenvolgend, in delen verdeeld’. Maar waarom dat nu in 7:133 dit betekende en elders niet, daar hadden ze geen antwoord op.

Waar komen die niet te verenigen interpretaties van f-r-q en f-s-l dan vandaan? Saleh legt de schuld hiervoor bij de beroemde Korangeleerde al-Tabari (839-923). Hij noemt al-Tabari, wiens Korancommentaar grote invloed uitoefende op latere Korangeleerden, ‘de meest systematische verduisteraar van verzen die konden betekenen dat de Koran stukje bij beetje geopenbaard was.’ Al-Tabari is degene die bedacht dat f-r-q en f-s-l ‘uitleggen, verklaren’ zou moeten betekenen. Ook al liep hij daarmee op verschillende plaatsen in de Koran vast.

Saleh maakt duidelijk dat er vóór en ten tijde van al-Tabari geleerden waren geweest die wél inzagen wat de correcte vertaling moest zijn, namelijk ‘verdelen’, en hij maakt ook aannemelijk dat al-Tabari daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Maar al-Tabari negeerde die interpretatie bewust. Volgens hem was f-r-q/f-s-l zoveel als ‘het onderscheiden van goed en kwaad’, en niks anders. Het had het niets met een fysiek verdelen te maken. Saleh geeft ook een verklaring waaróm al-Tabari die interpretatie verwierp en een andere verzon. Bronnen geven aan dat aanhangers van het zogenoemde moetazilisme hun visie op de Koran verdedigden met behulp van de verzen waarin sprake was van het ‘verdelen’ van de Koran. En al-Tabari was een verklaard tegenstander van deze stroming.

Het moetazilisme dateerde uit de negende eeuw. Aanhangers van deze stroming zeiden dat de Koran geschapen was door God en dus onderdeel uitmaakte van de schepping. Dat klinkt logisch, maar in hun ogen betekende dit dat de Koran niet perfect was – want alleen God zélf was perfect, en alle schepselen waren dat niet. Dat betekende dat de Koran niet overal het antwoord op gaf en dat de tekst door geleerden, geestelijk leiders, en door (door God aangestelde) bestuurders aangevuld kon worden. De tegenstanders va het moetazilisme constateerden dat deze manier van denken de ondergang betekende van Gods woord. In dat geval kon iedereen de Koran negeren wanneer hem dat zo uitkwam. Nee, de Koran was volgens hen perfect, volledig en volmaakt. Zo goddelijk als God zelf en dus niét door God geschapen. Ze bestond al vóór de schepping.

Saleh citeert een bron die aangeeft dat een tijdgenoot van al-Tabari, de invloedrijke moetazil-geleerde Aboe Ali Mohammed al-Joebbai (gest. 915), expliciet gebruik maakte van de verzen 11:1 en 7:133 om te bewijzen dat de Koran geschapen was. Ze was in delen neergedaald op Mohammed, en dat vereiste een deler, een schepper. Volgens Saleh verzon Al-Tabari de betekenis ‘uitleggen’ voor f-r-q en f-s-l om de vele verwijzingen naar een gedeelde/opgesplitste Koran in de Koran onschadelijk te maken. En zijn interpretatie van beide werkwoorden zou uiteindelijk algemeen worden aanvaard, waardoor we nu niet meer in de gaten hebben (lezen) hoe belangrijk Mohammed het vond om te benadrukken dat zijn openbaring in dele neerdaalde, en dat dat volgens hem geen probleem was maar juist heel handig.

Al-Tabari zat natuurlijk nog wel met vers 17:106 (en enkele andere) waar een andere vertaling dan ‘verdelen’ nauwelijks mogelijk was. De Koran was dus wel eens ‘verdeeld’. Om dat idee onschadelijk te maken, kwam hij met het idee dat de perfecte Koran wel degelijk in één keer neergedaald was vanuit de hoogste (de zevende) hemel, maar niet verder dan de laagste (de eerste) hemel. De laatste stap, van de eerste hemel naar de aarde, werd verzorgd door de aartsengel Gabriël die de Koran (ja, nu wel) in delen aan Mohammed doorgaf. Zo wist Al-Tabari kool en geit te sparen. De tijdloze, perfecte Koran was altijd één geweest en was ook in één keer vanuit de hemel neergedaald, net als de openbaring die Mozes had ontvangen. Maar ze bleef even hangen op een hemels tussenstation, waarna ze pas op het allerlaatste moment door een engel was opgesplitst. Ook dat idee vond brede navolging. Het neerdalen van de (volledige) Koran van de zevende naar de eerste hemel wordt tegenwoordig binnen de islam jaarlijks gevierd tijdens de laylat al-kadr, de ‘kostbare nacht’, of de ‘nacht van de beslissing’, het hoogtepunt van de vastenmaand ramadan.

 


[1] Walid Saleh, A Piecemeal Quran. Furqan and its Meaning in Classical Islam and in Modern Quranic Studies (Jerusalem Studies in Arabic and Islam, 42 (2015), p. 31 e.v.). Saleh verwijt westerse islamologen dat ze de discussie over deze verzen bepaald geen goed hebben gedaan door zich bij de interpretatie van f-r-q blind te staren op het idee dat dit een Syrisch-aramees leenwoord zou zijn, en afgeleid van purqana (redding).