Toen moslims en christenen nog bijeenkwamen
Eind mei van dit jaar dook vanuit Syrië het bericht op dat het graf van kalief Oemar II gesloopt en geplunderd zou zijn. Het bericht werd verspreid door tegenstanders van het regime Assad; ze beweerden dat deze misdaad het werk was geweest van ‘Russische huursoldaten en het Syrische regime’. Niet lang daarna kwam, zoals te verwachten, uit pro-Assad kringen de beschuldiging dat het graf juist vernield was door sjiitische milities. Uiteindelijk bleek het allemaal fake news te zijn. De door de anti-Assad milities bijgeleverde foto van een verwoest graf was heel ergens anders gemaakt, namelijk in Deir Sharqi, bij de stad Maarat Al-Numan – ruim honderd kilometer van het echte graf van kalief Oemar, dat zich bevindt in Deir Sim’an. Al die tijd vroegen velen zich af waarom iemand überhaupt het graf van Oemar II zou willen verwoesten. Oemar wordt door zowel soennieten als sjiieten zeer vereerd. Maar daar zat ‘m ook de kneep; daarom was het bericht in omloop gebracht: alleen gewetenloze schoften zouden het graf van deze geliefde kalief willen openbreken. De verering voor Oemar II, die maar drie jaar aan de macht is geweest (717-720), gaat heel ver terug. Om een voorbeeld te geven: hij was lid van de dynastie der Omajjaden, en toen deze in 754 ten val kwam, lieten de nieuwe machthebbers alle graven van hun Omajjaden-voorgangers verwoesten – behalve dat van Oemar. Die mocht men blijven vereren. Die was rechtvaardig geweest. Ook nu nog geldt in de officiële/populaire geschiedschrijving dat alle Omajjadenheersers stuk voor stuk tirannen waren, met uitzondering van Oemar II. I. Oemar staat vooral bekend als een verdediger van de religieuze tolerantie. Verschillende bronnen geven aan dat hij de vervolging van christenen veroordeelde. Tegelijkertijd zette hij zich in voor de verkondiging van de islam aan niet-Arabieren. Volgens de islamitische traditie was dat een doorbraak en groeide onder zijn bewind het aantal moslims fors. Dat laatste kunnen we met een korrel zout nemen – Oemar regeerde immers maar die jaar en volkstellingen bestonden niet – maar het onderstreept nogmaals de bewondering die men naderhand voor Oemar koesterde. Een bewondering die wellicht ook te danken is aan de korte duur van zijn korte bewind. Een soort ‘Kennedy-effect’. Zowel zijn voorgangers (de beroemde Abd al-Malik en zijn zoon Soeleiman) als zijn opvolgers regeerden met ijzeren vuist. Christenen (het overgrote deel van de bevolking) kregen te maken met allerlei beperkende maatregelen, maar nog veel zwaarder was hun aanpak van de sjiieten in (het huidige) Irak. Oemar koos een andere aanpak; hij probeerde te tegenstellingen te overbruggen. En hij regeerde wellicht té kort om te ontdekken dat dat niet werkte en hij zijn handen vuil moest maken. Interessant in dit verband is de plek waar zijn graf zich bevindt: Deir Sim’an. Daar rust hij vlakbij de resten van het klooster van Sint Simeon, dat staat op de plek waar deze beroemde ‘pilaarheilige’ gedurende vele jaren (pakweg van 420 tot 460) verbleef, hoog op een zuil, om dichter bij God te zijn en om de toegestroomde bewonderaars toe te spreken. Een christelijk heiligdom dus. Volgens de traditie is Oemar gestorven (hij was 37 jaar oud) tijdens een bezoek aan het klooster. En blijkbaar beschouwde hij, of beschouwden zijn naaste medewerkers, dat klooster als een geschikte plek voor zijn graf. Het klooster, met een enorme basiliek en natuurlijk de pilaar waarop Simeon gezeten had, was niet helemaal ‘vreemd terrein’. We weten dat Simeon zeer veel Arabische bewonderaars had, en ook in Oemars tijd was het een bedevaartsoord voor christenen én moslims. Maar het feit dat Oemar daar op bezoek ging (en begraven werd) geeft wel aan dat hij die ‘vermenging’ van christendom en islam niet afwees en naar verzoening streefde. Dat was een heel ander geluid dan dat van zijn voorgangers. II. Oemar keerde zich, zo lijkt het, tegen de vervolging van christenen, en greep daarbij terug naar de beginjaren van de islam, zeg maar de jaren 630 tot 690, toen er nog geen aparte religie ‘islam’ bestond. De religieuze twist tussen de aanhangers en tegenstanders van Mohammed in die jaren kan het beste worden omschreven als een inter-monotheïstisch geschil. De centrale vraag was niet of er één God bestond, dat wist iedereen. Beide partijen vereerden duidelijk dezelfde God en waren het er ook over eens dat God gedurende vele eeuwen vele boodschappers had gestuurd, voorzien van zijn openbaring. De centrale vraag was of Mohammed óók tot dat selecte gezelschap behoorde. Was hij de meest recente profeet geweest? Zo ja, dan moesten alle monotheïsten (niet alleen zijn volgelingen maar ook de joden en christenen) Mohammeds boodschap ter harte nemen. Mohammeds openbaring was op dat punt glashelder: hij bracht geen nieuwe religie, hij verkondigde dezelfde boodschap als eerdere profeten – alleen waren er in de loop der tijd bij de joden en christenen in de loop der eeuwen fouten in de overlevering geslopen, en die werdennu door Mohammed gecorrigeerd. Zoals bijvoorbeeld het bizarre idee dat de profeet Jezus een zoon van God zou zijn geweest. Mohammed was gekomen om het monotheïsme te zuiveren en recht te zetten. Natuurlijk, Mohammed was in eerste instantie gezonden aan de Arabieren. Voor hen was de boodschap vooral bestemd, en Arabieren werden dan ook geacht zich te bekeren. Deden ze dat niet, dan zwaaide er wat. Voor niet-Arabieren, en dan vooral joden en christenen, lag dat anders. Zij hadden al eerder Gods openbaring ontvangen; voor hen was boodschap van Mohammed een verbetering, een vernieuwing van wat al aan hen bekend was. Op een paar misstappen na. Ze konden in principe gemakkelijk inzien dat Mohammed een verbetering betekende. Als ze Mohammed als profeet zouden accepteren, zouden joden, christenen én aanhangers van Mohammed met gemak door één deur kunnen. Dat is ook letterlijk wat er in die eerste decennia door de aanhangers van Mohammed werd nagestreefd. Natuurlijk bouwden de Arabische veroveraars hun eigen moskeeën maar de bronnen geven ook aan dat christenen en aanhangers van Mohammed vaak samen baden, zoals in de basiliek van Johannes de Doper in Damascus. Kerken werden voor dat doel herbouwd. De Kerk van de Kathisma, tussen Jeruzalem en Bethlehem (de kathisma is de ‘zetel van Maria’) werd voorzien van een mihrab, een nis om de gebedsrichting aan te geven, en dat zeer waarschijnlijk terwijl ze ook nog in gebruik was als (christelijke) kerk. Die samenkomsten bleven nog lang gebruikelijk – zelfs tot na de dood van Oemar II. Tijdens het bewind van de Omajjad Hisham (742-745) verrees er in Rusafa, vlak naast de beroemde basiliek gewijd aan de heilige Sergius, een moskee waarvan een van de deuren toegang gaf tot een binnentuin, van waaruit de gelovigen rechtstreeks de basiliek konden betreden. Om daar de relieken van de beroemde heilige te vereren. (Voor Sergius geldt hetzelfde als voor Simeon: ruim vóór de komst van Mohammed werd hij al door Arabieren vereerd.) Het kon ook andersom. Christenen konden via de binnentuin de oversteek maken naar de moskee. III. Het is onjuist, en zeker verwarrend, om te denken dat Mohammed en zijn eerste aanhangers daarbij een soort van ‘oecumenisch’ ideaal hadden. Dat ze er naar streefden om vreedzaam met andere gelovigen om te gaan en daarbij de nadruk te leggen op gemeenschappelijke overtuigingen. Dat misverstand komt sterk naar voren in Muhammad and the Believers (2010) van Fred Donner. Donner beschouwt Koranverzen als het volgende: ‘Degenen die geloven, en zij die tot het jodendom behoren en de christenen en de Sabiërs, ieder die gelooft in God en in de laatste dag en wie goede werken doet, voor hen ligt hun beloning bij hun Heer. Zij hoeven niet bang te zijn en zij zullen niet treuren.’ (2:62) Als het bewijs dat Mohammed de nadruk legde op de overeenkomsten en dat hij beweerde dat dát voldoende was om de hemel te verwerven. Maar de crux in dit vers is het ‘geloven in God’, wat in Mohammeds ogen impliceerde: het aanvaarden van Gods boodschap. Dus Mohammeds openbaring. Die beloning zou pas komen wanneer de joden en christenen hem erkenden als profeet en hun fouten erkenden: ‘Mensen van de Schrift, gaat niet te ver in uw godsdienst en doet geen uitspraken over God dan naar waarheid. De Messias, Jezus, de zoon van Maria, is slechts een boodschapper van God en de belichaming van het woord dat Hij richtte tot Maria, en Zijn geest. Gelooft dus in God en in Zijn boodschappers en zegt niet: ‘Drie.’ Houdt daarmee op. Dat is beter voor u. God is de ene God. Geprezen is Hij. (4:171) ‘U zult de grootste vijandigheid tegenover de gelovigen vinden bij de joden en bij de afgodendienaars. En u zult de meeste sympathie voor de gelovigen vinden bij degenen die zeggen ‘Wij zijn christenen.’ Dat komt omdat er onder hen priesters en monniken zijn en die zijn niet arrogant. En als zij horen wat aan de boodschapper is geopenbaard, zult u zien dat de tranen uit hun ogen lopen vanwege hetgeen zij herkennen van de waarheid. Zij zullen zeggen: ‘Onze Heer, wij geloven. Schrijf ons daarom op bij de getuigen.’ En waarom zouden wij niet geloven in God en in wat tot ons gekomen is van de waarheid? En waarom zouden wij niet verlangen dat onze Heer ons zou toelaten samen met het volk van de rechtvaardigen? Om wat zij zeiden, beloonde de Heer hen met tuinen waardoorheen rivieren stromen.’ (5:82-85) Eerst moesten ze inzien dat ze fout zaten, daarna volgde de beloning. IV. Het idee dat er zoiets als zelfstandige, gelijkwaardige religies bestaan, elk met hun eigen inhoud, en dat je gelovigen tot elkaar kunt (en moet!) brengen door ze te wijzen op wat ze gemeenschappelijk hebben, dateert van duizend jaar later, uit de tijd van de Verlichting. Toen verschenen verschillende dikke studies gewijd aan de ‘godsdiensten op aarde’, waarbij de auteurs hun best deden de verschillende religies, inclusief de christelijke, objectief te beschrijven. En daarbij lag het zoeken naar gemeenschappelijke kenmerken uiteraard voor de hand. Dat was leerzaam en nuttig. De Katholieke Kerk vond deze werken uiteraard een gruwel. Het was een vreselijke zonde om het enige ware geloof te presenteren gewoon te midden van andere religies, alsof ze allemaal gelijkwaardig zouden zijn en allemaal (een beetje) waar. Ook Mohammed moest daar ongetwijfeld niets van hebben. En hetzelfde geldt voor zijn christelijke tegenstanders. Wanneer de laatste echter kerkvader, Johannes van Damascus (plm. 675-750), zijn oordeel velt over de overtuiging van de veroveraars, heeft hij het niet over een nieuw geloof naast het christendom. In die tijd bestonden er niet zoiets a;s aparte religies – je had de ene ware religie en daaromheen vele dwalingen. Johannes kon de beweringen van Mohammed alleen maar beschouwen als ketterij, een ziekelijke afwijking van de christelijke leer. Zijn aanhangers hoorden thuis in de diepten van de hel. We weten niet wanneer Johannes zijn beroemde geschrift ‘De ketterij van de Ismaëlieten’ (dat wil zeggen, de Arabieren) precies schreef. Ergens rond 730/740 is de gok. Dat kan zo maar zijn geweest in de tijd mensen als Oemar II hun best deden om de christenen ervan te overtuigen dat er een nieuwe, een betere openbaring was gekomen. En dat ze, wanneer ze nieuwsgierig, meer dan welkom waren om de binnentuin over te steken om samen met de nieuwe heersers te komen bidden.