Hoe de christelijke Kerk uiteen viel
Halverwege de zede eeuw stond de christelijke Kerk op springen. Voortdurend waren er rellen en massale vechtpartijen, moord en doodslag. Bisschoppen verketterden elkaar en vlogen elkaar ook letterlijk in de haren. En dat was vooral de schuld van het Concilie van Chalcedon. Dat vond plaats in 451. De strijd ging toen om de aard van Jezus Christus – was hij een God, een mens, een soort van halfgod of mens én god? Tijdens dat concilie had één stroming, die van de ‘monofysieten’, het onderspit gedolven. En daardoor waren de tot dan toe vooral sluimerende theologische tegenstellingen alleen maar steeds groter geworden.
Opeenvolgende keizers deden pogingen om de ruzie bij te leggen (door al dat gekrakeel werd het Rijk steeds moeilijker bestuurbaar), maar zonder veel of blijvend succes. De krachtigste poging werd verricht door Justinianus (527-565). Zijn aanpak bestond uit drie delen: ten eerste maakte hij duidelijk dat hij de baas was en dat de bisschoppen naar hem moesten luisteren. Ten tweede stond hij het toe dat belangrijke monofysitische leiders onderdak vonden in het paleis van zijn vrouw Theodora. Je kon je tegenstander maar beter dicht bij je houden, en het maakte het overleg een stuk gemakkelijker. Ten derde publiceerde hij regelmatig compromisvoorstellen, om het overleg gaande te houden. En daarnaast speelde hij met de monofysitische leiders, in de hoofdstad en elders, een ingewikkeld kat-en-muis spel van overleg, tolerantie, dreigen met geweld, keihard optreden, dan weer overleg… enzovoort. Maar hoe logisch ook, ook deze opvatting werd door grote delen van de ‘officiële’ Kerk verworpen. Hoe dat alles verliep, daarvoor moet u mijn boek Uit de diepten van de hel lezen. Samengevat: Justinianus faalde. Het probleem kwam op het bord terecht van zijn opvolger, zijn neef Justinus II. En Justinus erfde nog iets anders van zijn oom: een doortastende patriarch.
Justinianus was gewend dat de patriarch van Constantinopel naar hem luisterde. Toen de keizer op z’n oude dag een opmerkelijke theologische draai maakte (welke doet er nu even niet toe), wilde hij zijn nieuwste opvatting in het hele Byzantijnse rijk doorvoeren en hij verwachtte dat de patriarch hem zou steunen Maar nee. Patriarch Eutychius zag er niks in. Dus werd hij opgepakt en verbannen. (Hij werd gegrepen terwijl hij een mis celebreerde, wat als een grote misdaad werd beschouwd.) In zijn plaats benoemde Justinianus een jurist, zijn trouwe ambtenaar Johannes van Sirmin (als patriarch zou hij de bijnaam Scholasticus, ‘de geleerde’, krijgen). Deze Johannes was geen theoloog en was dus bereid om ’s keizers grillen te gehoorzamen – maar veel hoefde hij niet te doen, want Justinianus stierf kort daarop, en daarna wilde iedereen zijn dwaasheid zo snel mogelijk vergeten.
Zijn opvolger, Justinus, liet de kwestie van de monofysieten zo’n zes jaar liggen. Daarna was het gedaan met de gespannen rust. Een van de belangrijkste monofysitische bisschoppen, Johannes van Efeze, schreef een uitgebreide ‘Kerkgeschiedenis’. Daarin legt hij de schuld voor deze omslag bij Johannes Scholasticus:
‘Maar plotseling […] door de dwang en de kwalijke agressie van degene die de kerk in de hoofdstad bestuurde, namelijk Johannes van Sirmin, een dorp in Syrië, en door zijn vele verdachtmakingen aan het adres van de alle orthodoxen [monofysieten], werd de zegenrijke Justinus opgezweept tot grote woede, en in een boosaardig decreet beval hij alle plaatsen waar de gelovigen bijeenkwamen gesloten moesten worden, de altaren daarin moesten worden neergehaald, hun priesters en bisschoppen opgepakt en in de gevangenis geworpen, en allen die daar bijeenkwamen voor de eredienst verjaagd en uiteengejaagd, en opgedragen daar nooit meer binnen te gaan.’
Johannes geeft in zijn Kerkgeschiedenis een uitgebreid overzicht van de gruweldaden. Het was allemaal de schuld van de patriarch; de keizer zélf was misleid; die had hier niks mee te maken. Een verstandig standpunt, natuurlijk, want de keizer was onaantastbaar en alleen de keizer kon aan dit onrecht een eind maken. Maar als we Johannes van Efeze goed lezen, blijkt dat Justinus misschien helemaal niet zo onnozel was.
Wat moest er volgens de keizer en zijn patriarch gebeuren? Heel eenvoudig: de monofysieten moesten samen met hun tegenstanders de mis opdragen. De heilige mis was immers het centrale ritueel van de Kerk. De mis was een presentatie van de kerkelijke leer en een belijden van het ware geloof, in aanwezigheid van God. Dus dé manier om vast te stellen of iemand dezelfde opvattingen had als jij, was hem of haar uitnodigen gezamenlijk de mis bij te wonen en daarbij gezamenlijk alle rituelen uit te voeren – met als voornaamste het gezamenlijk te communie gaan, dat wil zeggen het breken en eten van het heilige brood, het lichaam van Jezus Christus. Dan was men werkelijk één in Christus. Dat laatste, dat gezamenlijk ‘communiceren’, dat deden de monofysieten en hun tegenstanders al heel lang niet meer. Ze hadden hun eigen priesters en bisschoppen; sterker, sinds enkele decennia kwamen monofysitische bisschoppen bijeen om hun eigen collega’s te wijden, zodat er langzaam maar zeker een aparte monofysitische ‘Kerk’ dreigde te ontstaan. Alleen de communie kon een splitsing voorkomen. Volgens Johannes van Efeze probeerden de soldaten die onder bevel stonden van Johannes Scholasticus dat af te dwingen. Ze overvielen monofysitische kloosters en kerken:
‘en de geestelijken, die gezegend brood hadden meegenomen, sleurden en duwden hen met grote kracht, zodat ze de communie in hun handen ontvingen. […] en wanneer ze hun handen boven hun hoofd hielden, dan werden ze ondanks hun geschreeuw bij hun handen gegrepen […] en zo werd bij sommigen het sacrament in hun mond gepropt, ondanks hun geschreeuw, terwijl anderen zich met het gezicht naar beneden op de grond wierpen, en iedereen vervloekten die hen met geweld wilde dwingen de communie te accepteren.’
We weten niet waar dit alles zich afspeelde, en op welke schaal. Waarschijnlijk kon Johannes Scholasticus zijn zin alleen in de hoofdstad doordrijven. Maar de druk op de monofysieten was ongetwijfeld overal in het rijk te merken. Maar het werkte niet, of niet genoeg naar de smaak van de patriarch want na een paar maanden, zo lijkt het, nam Johannes Scholasticus een tweede, veel drastischer stap. Johannes van Efeze schrijft:
‘Een gruwelijke gedachte kwam in hem op […] hij zei: ‘We geven opdracht dat allen die zich aan ons hebben onderworpen nadat ze onze tegenstanders waren geweest, het priesterschap moet worden ontnomen, en opnieuw tot priesters gewijd moeten worden.”’
De monofysitische geestelijken die zich (al dan niet onder dwang) met Scholasticus ‘verenigd’ hadden, moesten dus opnieuw ‘gekeurd’ worden. In modern managementjargon: ze moesten allemaal opnieuw solliciteren naar hun oude baan. Het was een voor de hand liggend besluit. De monofysieten gingen al zo’n dertig jaar hun eigen weg; ze regelden hun eigen wijdingen en benoemingen en daardoor was er een forse kloof gegroeid tussen de beide stromingen. Justinus en Johannes konden die geestelijken moeilijk een-twee-drie in de officiële hiërarchie opnemen. Als bisschoppen gewone ambtenaren waren geweest, was er ook niets aan de hand geweest. Dit was onderdeel van de standaardprocedure: elke hoge functie was tijdelijk en hoge ambtenaren werden in principe om de zoveel tijd geëvalueerd, en kregen te horen wat hun volgende taak zou zijn. Maar in dit geval leidde het besluit tot grote woede onder de monofysieten. Zoiets was ongehoord. Een priester of bisschop, dat was je voor het leven. Eenmaal gewijd, kon niemand die wijding terugdraaien. Dat was een zaak tussen de bisschop en God.
Johannes Scholasticus gaf geen kerkrechtelijke of theologische toelichting bij het besluit. Althans, Johannes van Efeze vermeldt dat niet en als die er wél was geweest, hadden we dat vast gelezen. Het lijkt erop dat de jurist Johannes Scholasticus de maatregel gewoon had gekopieerd uit de keizerlijke bestuurspraktijk. De theologie kwam later wel. Theologie zei hem waarschijnlijk überhaupt niet veel - juist daarom had Justinus’ voorganger Justinianus hem tot patriarch gemaakt. Om te doen wat de keizer wilde, dat juridisch voor elkaar te boksen - en de theologische rechtvaardiging kon hij aan zijn adviseurs overlaten. (Een dergelijke wijding was overigens niet uitzonderlijk; er bestond geen kerkelijk ‘examen’ voor de functie van bisschop en het kwam geregeld voor dat niet-geestelijken tot bisschop werden gebombardeerd, gewoon omdat ze voor deze zware taak geschikt leken.) Johannes Scholasticus dacht dat hij er wel mee weg kon komen - althans, dat hij de druk daarmee weer wat verder kon opvoeren.
Als we Johannes van Efeze mogen geloven, ging Johannes Scholasticus rucksichtslos te werk. Neem Paulus, bisschop en metropoliet (klooster-overste) in Caria:
‘Toen Johannes van Sirmin van hem hoorde, stuurde hij [een arrestatieteam] naar Azië en [die] bracht hem vastgebonden en in ketenen naar Constantinopel, en sloot hem in diepe ellende op in zijn [Johannes’] paleis. En door knellen en vele martelingen dwong hij hem toe te geven en de communie in zijn handen te ontvangen.’
Daarna stuurde hij Paulus hem naar een collega-bisschop met de opdracht de man opnieuw te wijden en een bisschopszetel toe te wijzen. Johannes van Efeze beschrijft ook de klaagzang van Paulus:
‘Als u mijn priesterschap ongeldig verklaart, en me opnieuw wijdt, verklaar dan eerst mijn doop ongeldig, en doop me opnieuw.’
Met andere woorden, zo’n vernedering doe je alleen een heiden aan. Uiteindelijk, aldus Johannes van Efeze, werd Paulus met grof geweld opnieuw gewijd – zó grof dat hij blind werd en (snel?) overleed. Johannes vertelt een vergelijkbaar verhaal over bisschop Stephanus van Cyprus. Die richtte zijn klacht tot de keizer:
‘Laat hem [Johannes Scholasticus] de canons tonen waaruit hij dit heeft geleerd; of laat hem zeggen dat het is uit onwetendheid en niet begrijpen van de canons van de Kerk, dat hij op deze manier handelt. Of dat hij, hen [de canons] kennende, in zijn trots, verwaandheid en koppigheid, hen beledigt en met de voeten treedt. […] Want dit zegt de negentiende canon van de 318 kerkvaders, naar aanleiding van de verderfelijke ketterij van Paulus van Samosata, en anderen als hij, dat zij eerst opnieuw gedoopt moesten worden, en daarna moeten zij die dat waardig zijn gewijd worden tot priester.’
Stephanus wees de keizer er op dat er in kerkrechtelijke zin maar één precedent was voor Johannes’ maatregel. Dat was de veroordeling tijdens het Concilie van Nicea (325, toen 318 kerkvaders bijeen waren) van de ketterse Paulus van Samosata en zijn volgelingen. Deze moesten volgens de kervaders opnieuw gedoopt worden (en eventueel gewijd) omdat Paulus had gezegd dat Jezus aanvankelijk slechts een mens was geweest, die dankzij zijn voorbeeldige leven de gunst van God had ontvangen (voor wie wil weten hoe Paulus daartoe kwam, Lukas 2:51-52). Paulus van Samosata had dus ontkent dat Jezus God was en daarmee ontkende hij de drie-eenheid (Vader, Zoon en heilige geest). Dus waren hij en zijn volgelingen heidenen die eerst weer gedoopt moesten worden. Paulus had zijn volgelingen gedoopt ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest’, de heilige drie-eenheid, maar omdat hij daat zélf niet in geloofde was zijn doop ongeldig. Dat besluit van Nicea was het enige waarop Johannes Scholasticus zich kon beroepen – maar de monofysieten hadden de drie-eenheid nooit in twijfel getrokken.
Wat was het antwoord van keizer Justinus? Johannes van Efeze:
‘Toen de keizer hiervan hoorde, en zich realiseerde dat Stephanus gegrond redenen had om te klagen, en dat diens argumenten gebaseerd waren op de canons, was hij in verwarring, en [hij was] als iemand die wakker werd uit een diepe slaap. En hij verwierp de gang van zaken, zeggende: “waarlijk dit is fout en wetteloos, en in tegenspraak met de wetten van de Kerk.’
Dat klinkt hoopgevend. Justinus zou vervolgens een decreet hebben uitgevaardigd waarin stond dat niemand van zijn priesterschap mocht worden ontnomen. Of… toch niet. Johannes van Efeze:
‘Maar toen het decreet werd opgesteld, en Johannes ontdekte dat een doorslaggevend bevel gepubliceerd zou worden, slaagden hij en zijn medestanders er door middel van omkoping in om het onaangename decreet weg te werken; en er is nooit meer iets van vernomen.’
Waar of niet waar? Het klinkt toch vooral als een verzinsel bedoeld om de keizer buiten schot te houden. Nee, de keixzer is onschuldig – het kwam allemaal door die haatdragende Scholasticus. Maar ondertussen kon diezelfde gesel gewoon doorgaan. Hij liet vier vooraanstaande monofysitische leiders, waaronder Johannes van Efeze, in de gevangenis gooien. Daar werden ze ernstig mishandeld, maar Johannes deed de gevangenen ook een aanbod:
‘Aangezien ik zie dat jullie opgewonden en verontwaardigd zijn vanwege het opheffen van jullie functies – dat concludeer ik uit wat jullie hebben gezegd, waar ik geduldig naar heb geluisterd – [stel ik voor:] als deze zaak rechtgezet wordt, en het opheffen van jullie functies wordt geannuleerd, zijn jullie dan gerustgesteld en willen jullie met mij verenigen [ter communie gaan]?’
Dat aanbod wezen ze uiteraard af. Daarna kwam de keizer weer in actie. Hij legde hen een decreet voor, compromisvoorstel. Als de monofysieten dat ondertekenden, hoefden ze niet opnieuw gewijd te worden. Daarna moest de eenheid zichtbaar voor God hersteld worden door gezamenlijk de mis bij te wonen. Er volgde uitgebreid overleg over de tekst, met name natuurlijk over de passage waarin de aard van Jezus (God? God én mens?) was geformuleerd. Als we Johannes van Efeze mogen geloven kwamen de beide partijen tot een formulering die voor iedereen aanvaardbaar was. Maar het feest ging niet door vanwege de volgende zin:
‘De gebruiken en vormen die tot nu toe de overhand hadden in de heilige katholieke [letterlijk: recht in de leer zijnde] en apostolische Kerk van God, blijven voor eeuwig ongeschokt en onveranderd.’
Deze opmerking (dat er in wezen niks veranderde) waarschijnlijk bedoeld om gelovigen gerust te stellen maar ze wekte de argwaan van de monofysieten. Wat had dat te betekenen? Volgens Johannes van Efeze had de keizer deze zin aan het decreet toegevoegd onder druk van Johannes Scholasticus. Compromis of niet, uiteindelijk zou een concilie zich over de kwestie moeten buigen en volgens de monofysieten betekende dit dat de besluiten van Chalcedon niet ter discussie konden staan. Terwijl zij de besluiten van dat concilie juist opzij wilden schuiven. Scholasticus bezwoer de gevangen leiders dat dat écht zou gebeuren, als ze maar éérst tekenden (in pluralis majestatis):
‘’Zoals we zo vaak hebben gezegd, zo ook nu, wij en de keizer, de majesteit, geven jullie ons woord, en een eed gezworen in de aanwezigheid van God, dat zodra jullie met ons verenigd zijn, de synode [Chalcedon] onmiddellijk opzij gezet zal worden. En wat uit onze monden komt, zal niet worden teruggenomen.’
De vier gevangenen lieten zich vermurwen:
‘En daarom gaven ze toe, met groot verdriet, en terwijl ze het concilie van Chalcedon luidkeels vervloekten, ondergingen ze de vereniging, twee maal, zoals was beloofd en afgesproken, nadat ze van de koning en de patriarch had geëist, in de meest krachtige bewoordingen, met vele bezweringen, gedurende die 33 dagen, de vervloeking en verbanning [van Chalcedon].’
Johannes Scholasticus, de sluwe jurist, had gezegevierd. De hoogste monofysitische leiders hadden zich herenigd met de Kerk. Hij had waarschijnlijk gehoopt dat nu, na al het geweld en na deze capitulatie, de monofysitische beweging ineen zou zakken. Maar hij vergiste zich. Het probleem was dat hij zijn belofte niet waar kon maken (en dat van meet af aan wellicht ook niet van plan was). Elke stap in die richting zou leiden tot oproer en opstanden, overal in het Rijk. Bovendien was zoiets volstrekt onaanvaardbaar voor de voornaamste patriarch in het westen, de paus in Rome. Het gezag van Rome was grotendeels gegrondvest op besluiten van Chalcedon, dus dat concilie was voor de paus heilig, onaantastbaar. Kortom, Johannes Scholasticus had de monofysitische leiders bedrogen. En de gevolgen waren catastrofaal. De vier waren hun gezag kwijt. Lokale monofysitische bisschoppen vervloekten de keizer en Johannes Scholasticus, én hun voormalige leiders, en gingen vanaf dat moment hun eigen weg. Fel, verbitterd, en absoluut niet bereid tot wat voor compromis dan ook. De monofysitische Kerk viel uiteen, de keizer verloor gezag (in veel gebieden: álle gezag) én de keizer had geen gesprekspartners meer die namens de monofysieten konden onderhandelen. Een oplossing was verder weg dan ooit. Justinus had gefaald. Zijn opvolgers zouden zich bij het verval van de Kerk neerleggen.
Keizer Justinianus had nog geprobeerd het splijten van de Kerk te voorkomen door ten eerste het gezag over de Kerk veel meer naar zich toe te trekken, en de vechtende bisschoppen vervolgens te bewerken met een combinatie van overleg, dreigen met geweld, geweld, en theologische spitsvondigheden. Hij had daarbij geaccepteerd dat de monofysieten een eigen kerkelijke hiërarchie opbouwden, wetende dat die hiërarchie wel weer opgenomen kon worden in de officiële hiërarchie. Maar Justinianus had gefaald. Zijn opvolger Justinus keek de situatie eerst een paar jaar aan, en besloot vervolgens, samen met Johannes Scholasticus, in te zetten op geweld, en het dreigement dat de monofysieten behandeld zouden worden als ketters, ontkenners van het fundament van het geloof, vergelijkbaar met Paulus van Samosata. Dat leek aanvankelijk te werken. De ‘bekering’ (onder grote dwang) van de hoogste leiders had het laatste duwtje moeten zijn. Maar ook Justinus faalde. Hij had gegokt en verloren. Het is natuurlijk de vraag of de breuk niet onvermijdelijk was, maar uiteindelijk hebben Justinus en patriarch Johannes Scholasticus ervoor gezorgd dat de christelijke Kerk in de zesde eeuw uiteenviel. Het Byzantijnse Rijk zou hiervoor later een hoge prijs betalen. Maar daarover veel meer in mijn boek ‘Uit de diepten van de hel’.