Kiezen tussen twee profeten

Het christendom oefende grote invloed uit binnen de Arabische wereld. Dat geloof, zo leek het, had de toekomst. Het breidde zich in alle richtingen uit en de christelijke keizer in Constantinopel was de machtigste heerser op aarde. Dat toonde toch aan dat Gods zegen op de christenen rustte en dat het christendom het ware geloof was. Het was dus niet verwonderlijk dat een aantal grote stammen in het noorden van Arabië zich rond 500 tot het christendom bekeerden. Andere Arabieren (de zogenoemde ‘haniefen’) waren het er mee eens dat de traditionele goden plaats moesten maken voor de ene God van de joden en christenen, maar streefden daarbij naar een eigen Arabisch monotheïsme. De verhalen over de haniefen geven aan velen van hen ervoor kozen om te leven als (christelijke) kluizenaars, en dat velen zich uiteindelijk ook bekeerden tot het christendom. Kortom, voor Arabieren die uitgekeken waren op de oude stamgoden was bekering tot het christendom een voor de hand liggende stap. En dat betekent dat Jezus een van Mohammeds grootste ‘concurrenten’ moet zijn geweest. Mohammed moest zijn volgelingen dus héél duidelijk maken dat hij de betere keuze was.

I. Wat wist Mohammed van Jezus? Veel. Er leefden waarschijnlijk geen christenen in Mekka noch in Mohammeds twee woonplaats Medina, maar wél in het noorden en zuiden van Arabië, en Mohammed sprak ongetwijfeld met christelijke handelaren en zendelingen. En dat heeft zijn sporen nagelaten. De Koran, en dan vooral Mohammeds visie op de Laatste Dag en zijn polemieken met twijfelaars en tegenstanders, is doortrokken van een Nieuwtestamentische geest. Het kan niet anders of hij kende, naast de oude Arabische en joodse verhalen ook de christelijke tradities en verhalen. Hij heeft een groot aantal verhalen bewerkt, en zijn versies kunnen we vinden in de Koran. Zo zijn er verhalen over zijn Arabische profetische voorgangers, maar ook over Noach en de ark, over Mozes en de Uittocht uit Egypte, over Jozef in Egypte, over de macht van koning Salomo en over het leven van Maria, de moeder van Jezus. Maar wat betreft Jezus zélf lijkt er iets merkwaardigs aan de hand. Wat hij over Jezus vertelt, is niet bedoeld om hem te prijzen; het lijkt vooral bedoeld om hem zo ‘gewoon’ mogelijk neer te zetten. Eén ding kon Mohammed uiteraard niet ontkennen, namelijk dat Jezus tot de profeten behoorde. Jezus maakte, ze lezen we in de Koran, onderdeel uit van de reeks door God gezonden profeten, beginnend bij de aartsvader Abraham. Zo’n reeks treffen we meerdere malen aan. Een voorbeeld: ‘En Wij schonken hem [Abraham] Isaak en Jakob, en Wij leidden hen allen op de goede weg en Noach leidden wij voordien al op de goede weg, en van zijn afstammelingen David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron. En zo belonen Wij degenen die goed doen. En ook Zacharias, Johannes, Jezus en Elia; zij allen behoren tot de rechtvaardigen. En Ismaël, Elisa, Jona en Lot; hen allen hebben Wij verkozen boven de mensen van deze wereld.’ (6:84-86)

Theologen (en anderen) die streven naar een dialoog tussen de islam en het christendom beschouwen dergelijke vermeldingen van Jezus. Moslims erkennen dat Jezus belangrijk was! Dat klopt. Maar hier houdt het ook wel op. Want volgens Mohammed was Jezus ook niet méér geweest dan een profeet. Hij verwierp het fundamentele christelijke dogma dat Jezus de zoon van God was: ‘Mensen van de Schrift, gaat niet te ver in uw godsdienst en doet geen uitspraken over God dan naar waarheid. De Messias, Jezus, de zoon van Maria, is slechts een boodschapper van God en de belichaming van het woord dat Hij richtte tot Maria, en Zijn geest. Gelooft dus in God en in Zijn boodschappers en zegt niet: ‘Drie.’ Houdt daarmee op. Dat is beter voor u.’ (4:171)

‘En de christenen zeggen: ‘De Messias is de zoon van God.’ Dit is wat zij met hun mond zeggen. Zij lijken daarmee op de uitspraken van degenen die voordien ongelovig waren. Moge God hen bestrijden. Hoe kunnen zij zich zo hebben laten misleiden? Zij namen hun Schriftgeleerden en hun monniken als heer in plaats van God en ook de Messias, de zoon van Maria. En hun was niets anders opgedragen dan de ene God te dienen. Er is geen god behalve Hij. Geprezen is Hij boven wat zij naast Hem stellen.’ (9:3031)

‘Zo was Jezus de zoon van Maria. Dit is een woord van waarheid waarover zij twijfels hebben. Het behoort niet tot God dat Hij zich een zoon zou nemen. Geprezen is Hij!’ (19:34-35)

Waar Mohammed ook niets van wilde weten, was de boodschap van Jezus. Volgens de Evangeliën verkondigde Jezus dat er een nieuw tijdperk voor de deur stond, het Koninkrijk Gods. Hij riep iedereen op om zich te bekeren en zich zo voor te bereiden op die gebeurtenis. In de Koran is hier niets van terug te vinden. Het is mogelijk dat Mohammed daar niet van op de hoogte was, maar het ligt meer voor de hand dat hij dat gegeven niet kon gebruiken omdat volgens Mohammed alle profeten, dus ook Jezus, exact dezelfde openbaring brachten, namelijk de oproep om de ene God te dienen. Dat is namelijk wat in de Koran steeds wordt benadrukt. Een voorbeeld: ‘Hij heeft van de godsdienst aan u allen opgelegd wat Hij aan Noach heeft opgedragen en wat Wij aan u [Mohammed] openbaren en wat Wij aan Abraham, Mozes en Jezus hebben opgedragen: ‘Houdt de godsdienst in stand, en hebt geen geschillen met elkaar.’’ (42:13)

Mohammed hoorde dus ook tot dit illustere gezelschap en verkondigde dus hetzelfde als Jezus.

‘Voorwaar, Wij hebben aan u een openbaring gegeven zoals Wij een openbaring gegeven hebben aan Noach, en aan de profeten na hem, en zoals Wij een openbaring gegeven hebben aan Abraham en aan Ismaël en aan Isaak en aan Jakob en aan de stammen, en aan Jezus en aan Job en aan Jona en aan Aäron en aan Salomo en Wij hebben aan David een boek met Psalmen gegeven.’(4:163) Wie zich aan God wilde onderwerpen, en Gods openbaring wilde horen, kon bij Mohammed terecht. Trouwens, volgens Mohammed had Jezus zélf gezegd dat er na hem nóg een profeet zou opstaan:

‘En toen Jezus, de zoon van Maria, zei: ‘Kinderen van Israël, ik ben de boodschapper van God voor u, die bevestigt wat er vóór mij was van de Thora, en die het goede nieuws brengt van een boodschapper die na mij zal komen. Zijn naam is Ahmad.’ (61:6)

Daarmee was ook het navolgen van Jezus door kluizenaar te worden (wat de haniefen blijkbaar vaak deden) onnodig geworden. Mohammed veroordeelde de ascese niet, het was een mooi streven, maar hij wees erop dat God dat nooit had voorgeschreven. Volgens Mohammed waren velen van die kluizenaars niet te vertrouwen:

‘… en Wij zonden Jezus de zoon van Maria na hen en Wij gaven hem het Evangelie. En Wij maakten het hart van degenen die hem volgden medelijdend en barmhartig. Maar het monnikenleven dat zij hebben ingevoerd – Wij hebben dat niet aan hen voorgeschreven – is alleen maar uit verlangen naar het welgevallen van God. Maar zij hielden zich niet waarlijk aan hun verplichtingen. Wij gaven diegenen van hen die geloofden hun beloning, maar velen van hen zijn overtreders.’ (57:27)

En tot slot wees Mohammed er ook op dat Jezus gefaald had. Jezus had geen einde weten te maken aan de geschillen tussen de gelovigen:

‘En toen Jezus met duidelijke bewijzen kwam, zei hij: ‘Ik ben tot u met de wijsheid gekomen, en om u over sommige dingen waarover u geschillen hebt duidelijkheid te geven. Vreest God dan en gehoorzaamt mij. Voorwaar, God is mijn Heer en uw Heer. Dient Hem dan. Dit is de goede weg.’ Maar de partijen verschilden onderling van mening.’ (43:63-65)

Wie de enorme tegenstellingen binnen de christelijke gemeenschap een beetje kende, kon dat alleen maar beamen.

II. Jezus’ ‘duidelijke bewijzen’ (daarmee worden zijn wonderen bedoeld) waren dus nutteloos geweest. Dat laatste was een hard en opmerkelijk oordeel want wonderen speelden, zoals gezegd, nu juist een centrale rol in de verkondiging van het christendom. De wonderbare geboorte, de genezingen, verhalen over water uit wijn, over brood en vis uit het niets, en dan natuurlijk over de kruisdood en de verrijzenis uit het graf: het waren de harde bewijzen dat Jezus goddelijk was. Mohammed moet die wonderverhalen beslist hebben gehoord. Hij had ze op zijn eigen unieke wijze kunnen aanpassen en navertellen, zoals hij dat had gedaan met de verhalen over bijvoorbeeld Noach, Mozes en Maria. De Zondvloed, de uittocht, de kindertijd van Maria…. Het komt allemaal aan bod in de Koran. Maar de ‘duidelijke bewijzen’ waar Jezus mee kwam liet hij grotendeels links liggen. Of hij gaat dwars tegen de christelijke tradities in. Neem de geboorte van Jezus. We kennen allemaal het beroemde verhaal van de volkstelling, de zoektocht naar een onderkomen, de ster boven Bethlehem en de wijzen uit het oosten. Een verhaal waarin elk detail de centrale boodschap ondersteunt: deze Jezus was geen gewone sterveling. Mohammed heeft het verhaal ongetwijfeld gehoord maar in de Koran komen we het nergens tegen. In plaats daarvan komt Mohammed met een compleet ander verhaal over de geboorte van Jezus. Het is een bijna schokkende, pijnlijke bevalling onder een palmboom: ‘En zij [Maria] werd zwanger van de jongen en zij zonderde zich met hem af op een afgelegen plek. De weeën deden haar naar de stam van een palmboom gaan. Zij zei: ‘Was ik maar vóór dit moment gestorven en was iedereen mij maar vergeten.’ Toen riep er iemand van onder haar naar haar: ‘Treur niet. Uw Heer heeft al onder u een beekje doen ontstaan. En schud de stam van de palm in uw richting. Hij zal verse, rijpe dadels op u doen neerkomen.’ (19:22-25)

Dit ‘alternatieve’ geboorteverhaal is een onderdeel van een lange passage over het leven van Maria. Zij heeft de hoofdrol, en tijdens de geboorte waren er geen hemelse tekenen en geen wijzen uit het oosten. De enige wonderen in deze versie zijn dat de pasgeboren Jezus kon spreken en dat hij een palmboom kon laten neerbuigen, zodat Maria wat kon eten. Wat de vele andere wonderen betreft, waar de christenen de mond vol van hadden, die worden in de Koran alleen maar terloops vermeld, in slechts twee verzen. Volgens het eerste zou Jezus tegen de Joden hebben gezegd: ‘Zie, ik ben tot u gekomen met als teken van uw Heer, dat ik van klei de vorm van een vogel schep, dan blaas ik erin en het wordt een vogel naar de wil van God. En ik zal de blinden en de melaatsen genezen en ik zal de doden doen leven naar de wil van God….’ (3:49)

En het tweede vers vermeldt dat God tegen Jezus zou hebben gezegd: ‘U sprak tot de mensen toen u in de wieg lag en op middelbare leeftijd. En toen […] u van klei naar Mijn wil de vorm van een vogel schiep, erin blies en het een vogel werd naar Mijn wil. En toen u de blinden en de melaatsen genas naar Mijn wil en toen u de doden deed terugkeren naar Mijn wil…’ (5:110)

Dat is alles. En Mohammed benadrukt dat die wonderen slechts te danken waren aan God (‘naar de wil van God’, ‘naar mijn wil’). Jezus zélf deed niets. Op dit ‘wegmoffelen’ van Jezus’ wonderen bestaat één veelzeggende uitzondering. Mohammed komt (direct na het hierboven geciteerde vers) met een uitgebreid wonderverhaal waarin Jezus en de apostelen figureren. Jezus (of beter, God) liet uit de hemel een gedekte tafel neerdalen:
‘En toen de discipelen zeiden: ‘Jezus, zoon van Maria, is uw Heer in staat tot ons een dis uit de hemel te doen neerdalen?’, zei hij: ‘Vreest God als u gelovig bent.’ Zij zeiden: ‘Wij willen graag daarvan eten, zodat ons hart gerustgesteld is en wij weten dat u tegen ons de waarheid hebt gesproken en zodat wij daarvan getuigen zijn.’ Jezus, de zoon van Maria, zei: ‘God, onze Heer, laat tot ons uit de hemel een dis neerdalen. Dat zal voor ons een feest zijn….’ (5:112-114)

Dit wonder komt niét voor in de Evangeliën en (voor zover mij bekend) ook niet in de apocriefe literatuur. Mohammed vertelde dus zeer waarschijnlijk een wonder dat de christenen niet kenden. Dat moet voor christelijke luisteraars verwarrend zijn geweest, maar voor anderen was dat waarschijnlijk een bewijs dat Mohammed contact had met God. Deze profeet wist meer over het leven van Jezus dan de christenen zélf!

III.

Iets vergelijkbaars zien we wanneer Mohammed komt te spreken over de kruisdood van Jezus. Joden en christenen zeiden dat Jezus aan het kruis gestorven was (en de christenen zeiden dat hij drie dagen later uit de dood was opgestaan). Maar Mohammed wist beter. God had ruim van te voren al besloten dat een door Hem uitgezonden profeet niet op schandalige wijze aan zijn eind mocht komen. Jezus verdiende (net als andere profeten) een ereplaats naast God:

‘Toen zei God: ‘Jezus, Ik zal u bij Mij opnemen en Ik zal u een hoge positie bij Mij geven en Ik zal u rein maken van de ongelovigen en Ik zal degenen die u volgen plaatsen boven degenen die niet geloven in de dag van de opstanding.’ Dan zult u tot Mij terugkeren en Ik zal rechtspreken tussen u over uw geschillen.’ (3:55) Ondertussen werden de joden én de christenen het slachtoffer van een door God gecreëerde illusie:

‘[De joden] zeiden: ‘Wij hebben de Messias, Jezus de zoon van Maria, de boodschapper van God, gedood’. Zij hebben hem niet gedood en zij hebben niet hem gekruisigd, maar iemand die in hun ogen aan hem gelijk was. En degenen die er geschillen over hadden, twijfelen over hem. Zij weten niets over hem, maar volgen alleen wat zij zelf bedenken. Maar zij hebben hem zeker niet gedood. Maar God heeft hem bij zich omhooggehaald en God is machtig, wijs.’ (4:157-158)

Het idee dat Jezus niet aan het kruis was gestorven maar op een of andere wijze aan dat lot ontsnapte, was geen bedenksel van Mohammed. Binnen de christelijke Kerk bestonden al heel lang (en ook ten tijde van Mohammed) een aantal ‘ketterse’ stromingen die dat verkondigden. Dat idee moet voor Mohammed aantrekkelijk zijn geweest, omdat hij op die manier kon ontkennen dat Jezus uit de dood was opgestaan. Dat laatste was voor christenen nu juist het ultieme bewijs dat Jezus de zoon van God was. Samengevat. We mogen er van uitgaan dat Mohammed op de hoogte was van de verhalen over Jezus. Maar hij had overduidelijk geen zin om daar diep op in te gaan. Hij kon Jezus uiteraard niet negeren en hij respecteerde hem als profeet, maar Mohammed was niet van plan om reclame te maken voor een geloof dat voor veel van zijn volgelingen een aantrekkelijk alternatief moet zijn geweest. In plaats daarvan maakte hij Jezus een maatje kleiner. Hij benadrukte dat Jezus ‘gewoon’ een profeet was geweest, een mens zoals alle andere profeten, en dus niet verheven boven Mohammed. Jezus had dezelfde boodschap gebracht als zijn voorgangers (en Mohammed) en alle wonderen die hij had verricht waren het werk geweest van God. En Jezus was niet meer op aarde. Mohammed wel. Dankzij zijn contact met God wist Mohammed meer te vertellen over Jezus dan de christenen! Kortom, wie zie wilde onderwerpen aan God, moest zich bij Mohammed aansluiten.

Marcel HulspasComment